18
Vledders gezicht stond ernstig.
‘Smalle Lowietje,’ sprak hij gedecideerd, ‘zal ons nu toch opening
van zaken moeten geven.’
‘Waarover?’
Vledder zwaaide wat wild met zijn armen.
‘Over dat snuitertje. Met die zoekactie naar juwelen in de woonboot
van Pierrot kon ik nog vrede hebben. Ik kan mij nog voorstellen dat
je die inbraak door de vingers wilt zien. Maar wat ze met die arme
Henri Jonkers hebben uitgespookt... dat gaat toch wel alle perken
te buiten. Wie weet wat er met die man was gebeurd als jij niet zo
alert was geweest. Misschien was hij daar op zijn bed wel
doodgehongerd.’
De Cock knikte instemmend. Het hele betoog van zijn jonge collega
was hem ontgaan. Zijn gedachten doolden in een andere richting. De
uitspraak van Henri Jonkers dat Vlindertje in het verleden een
verhouding had gehad met een hypnotiseur, zette de deur naar de
oplossing van het mysterie op een kier. Er waren plotseling
perspectieven. Hij overdacht welke mogelijkheid hij had om die deur
verder open te duwen en die perspectieven uit te bouwen. Zijn
gezicht betrok. Het ellendige gevoel dat hij nog steeds de
samenhang niet doorzag, bezorgde hem kriebels van onbehagen. Hij
keek naar Vledder, die tegenover hem zat.
‘Kijk eens beneden of Jan Kusters achter de balie zit en vraag of
hij even bij mij wil komen.’
Vledder stond op en verdween van de recherchekamer. De Cock zette
zijn beide ellebogen op zijn bureau en liet zijn hoofd rusten in
het kommetje van zijn handen. Zijn gezicht vergleed in een
peinzende expressie. Hij vroeg zich af waarom hij zelf niet op de
gedachte van een hypnotiseur was gekomen. Misschien, omdat hij er
niet in geloofde... omdat hij zich niet kon voorstellen dat een
ander in staat zou zijn om zijn wil gedeeltelijk uit te schakelen
en zijn gedrag te beïnvloeden. Dat leek hem ondenkbaar.
Wat is hypnose? Een extreme vorm van suggestie, had hij eens
gelezen, een psychische beïnvloeding, die iemand in een toestand
voert, waarin hij of zij kritiekloos opdrachten van de hypnotiseur
aanvaardt. Was dat gebeurd met makelaar Van Vlaanderen... met al
die mensen van wie op onverklaarbare wijze juwelen waren verdwenen?
Hadden zij in een hypnotische slaap hun eigen brandkasten geopend
en de weg naar hun bezittingen probleemloos vrij gemaakt voor de
dief?
Van Vlaanderen sprak over ‘een ongrijpbare lacune in de tijd’,
klaagde over ‘een gat in zijn herinnering’... een herinnering,
waarin alleen Vlindertje was blijven hangen. Maar Van Vlaanderen
had het dode Vlindertje niet herkend.
Vledder kwam met Kusters de recherchekamer binnen. De Cock
begroette de wachtcommandant met een glimlach. ‘Ga zitten, Jan,’
sprak hij vriendelijk. ‘Ik wil nog eens met je praten over die
feestavond van CTO.’
Kusters lachte. ‘Heb je geld?’
De Cock schonk hem een milde grijns. ‘Wie weet... misschien kan ik
binnen niet al te lange tijd een dankbare makelaar bewegen tot een
vorstelijke donatie.’
‘Als dat zou kunnen.’
De Cock nam de grijns van zijn gezicht. ‘Als ik goed naar je heb
geluisterd... dan trad er destijds in dat variétégroepje op jullie
feestavond ook een hypnotiseur op.’
‘Ja.’
‘Wat deed hij?’
Kusters grinnikte. ‘Hij liet mensen uit de zaal op het toneel komen
en bracht hen onder hypnose. Dan liet hij hen allerlei bewegingen
maken. Als hij zei dat ze op een fiets zaten, dan begonnen ze te
trappen. Als hij zei dat ze een paard hadden bestegen, dan maakten
ze bewegingen alsof ze in het zadel zaten. Het was komisch, en voor
mij, als politieman, een beetje beangstigend. Hij liet ook leden
van het bestuur van de vereniging op het toneel komen, luitjes, die
ik als verstandige en evenwichtige mensen kende, maar die in een
hypnotische toestand toch volledig aan de wil van die hypnotiseur
leken overgeleverd. Dat heeft mij toen wel even aan het denken
gezet. Ik heb er die avond nog met mijn vrouw over gesproken. Wat
mij vooral frappeerde, was het feit dat niemand zich achteraf meer
iets van zijn zotte gedrag op het toneel kon herinneren. Ze
weigerden het zelfs te geloven, als men het hen vertelde. Ik zei
tegen mijn vrouw: “Men zou iemand op die manier de afschuwelijkste
misdrijven kunnen laten plegen.”’ De Cock schudde zijn hoofd.
‘Gelukkig niet. Het schijnt dat men iemand onder hypnose geen daden
kan laten uitvoeren, waartoe de man of vrouw van nature niet
geneigd is.’ ‘Ik vind het toch maar een griezelige zaak.’
De Cock knikte voor zich uit.
‘Zou je hem kunnen herkennen?’
‘Wie?’
‘Die hypnotiseur.’
De wachtcommandant trok een pijnlijk gezicht.
‘Dat weet ik niet.’
‘Je hebt de goochelaar ook herkend.’
Jan Kusters knikte met een vragende uitdrukking op zijn gezicht.
‘Misschien als ik hem plotseling voor mij zag...’ Hij maakte zijn
zin niet af. ‘Het is met die enge toneelgasten zo moeilijk. Ze
kunnen met hun grime alles bereiken. Als je mij achteraf zou
zeggen, dat die goochelaar na de pauze ook als hypnotiseur
optrad... dan zou ik dat niet kunnen weerleggen.’ De Cock kneep
zijn ogen iets samen. ‘Je bedoelt te zeggen dat de leden van het
variétégroepje mogelijk in staat waren hun rollen onderling te
verwisselen... een dubbele rol te bezetten?’ Jan Kusters
knikte.
‘Ik weet niet veel van toneel af. Maar het zou mij niets verbazen.
Als mensen lang met elkaar optreden, dan acht ik die mogelijkheid
zelfs zeer groot. Ik denk dat de toeschouwers vaak worden misleid.
Er kunnen zich omstandigheden voordoen, die daartoe dwingen. Je
weet... the show must go on.’ Hij zweeg
en schonk de grijze speurder een meelijwekkend lachje. ‘De Cock...
ouwe rot... wat is toneel?’
De oude rechercheur staarde secondenlang voor zich uit. Zijn breed
gezicht had geen expressie. De woorden van de wachtcommandant
werkten op hem in. Langzaam blikte hij omhoog.
‘Je hebt gelijk, Jan,’ sprak hij somber, ‘wat is toneel? Welke
rollen dwingt de samenleving ons te spelen op het woelige toneel
van ons leven? Een vurige minnaar in een kluchtig blijspel... een
onnozele echtgenoot in een tragische komedie of een willoos
slachtoffer in een droevig drama met veel bloed? Ik ben vergrijsd
bij de recherche. Ik heb in mijn leven tientallen moorden
behandeld. En steeds blijkt mij weer... dat van onze zo veel
geprezen individuele vrijheid... in de praktijk van het leven vaak
maar bitter weinig overblijft.’
Kusters grinnikte. ‘Je bent zwaar op de hand.’
De Cock reageerde niet. Hij stond van zijn stoel op en slenterde
naar de kapstok.
Vledder liep hem na. ‘Waar ga je heen?’
‘Naar Smalle Lowietje.’
De ogen van de rechercheur lichtten op.
‘Vragen naar het snuitertje?’
De oude rechercheur schoof zijn hoedje op zijn stugge grijze haren
en schudde zijn hoofd. ‘Vragen of hij een hypnotiseur kent, die met
vlindertjes speelt.’
De Cock keek door de zijruit van de oude
politiewagen. Voor hem doemde in een grauwe avondnevel het markante
silhouet van de oude Schreierstoren op. Hij voelde zich nerveus en
onrustig. Hij had zich dit decor niet gewenst. Het was te
onoverzichtelijk en te gevaarlijk. Het hield, naar zijn gevoel, te
veel risico’s in zich voor een geslaagde vlucht... een vlucht, die
hij voor alles wilde voorkomen.
De man die hij met veel overredingskracht om zijn medewerking had
verzocht, bleek slechts bereid zijn hachelijke rol te spelen, onder
de voorwaarde, dat de geplande ontmoeting bij de Schreierstoren
plaatsvond... dicht bij de plek aan de Geldersekade waar zijn
vriend Pieter Eickelenbosch met een werpmes in zijn rug werd
gevonden. Hij had geprobeerd die gevoelens van sentiment weg te
nemen, maar dat was hem niet gelukt. Henri Jonkers wilde onder geen
beding een ander decor voor de ontmaskering van de moordenaar en
hij, De Cock, had aarzelend toegestemd.
Om alle steegjes en grachten in de onmiddellijke omgeving af te
sluiten, had hij een beroep gedaan op zijn collega’s aan de
Warmoesstraat: Marijn Stoops, Hans Rijpkema, Mike Zeegers en Appie
Keizer. Hij had een gedetailleerd signalement van de mogelijke
moordenaar gegeven en hun observatieposten strategisch geregeld. Om
direct te kunnen ingrijpen, had hij Appie Keizer zo dicht mogelijk
bij het ontmoetingspunt geposteerd. Met zijn bolrond gezicht,
geaccentueerd door een boerenpetje, zijn bourgondische habitus,
leek hij het minst op een Amsterdamse rechercheur. Omdat hij geen
idee had hoe de moordenaar zou komen: te voet, per fiets,
motorfiets, met een auto of een speedboot, had hij ook de
rijkspolitie te water ingeschakeld en verder op de Prins
Hendrikkade stonden twee ervaren motorrijders, bereid tot een
mogelijke achtervolging. Toch voelde hij zich niet op zijn gemak.
Er waren te veel ongewisse factoren... de drukke Geldersekade...
het publiek, dat altijd voor de vrijheid koos. Hij keek opzij naar
Vledder. De jonge rechercheur staarde nukkig voor zich uit. Hij
voelde zich buitengesloten omdat De Cock had geweigerd hem volledig
opening van zaken te geven. De grijze speurder draaide zich half
naar Vledder toe. De houding van zijn jonge collega bezorgde hem
een gevoel van wroeging. Hij was erg op hem gesteld.
‘Het is niet goed als ik je alles voorkauw,’ sprak hij vriendelijk.
‘Je zult het later ook alleen moeten doen.’
‘Als de moordenaar niet komt.’
De Cock tuitte zijn lippen. ‘Hij komt.’
‘Daar ben je van overtuigd?’
De Cock knikte traag. ‘Als jouw theorie klopt.’
Verbaasd vroeg Vledder: ‘Mijn
theorie?’
‘Ja... jouw theorie.’
De jonge rechercheur grinnikte. Het klonk niet vrolijk.
Integendeel, het had een droevige ondertoon. ‘Welke theorie?’ vroeg
hij schamper. ‘Ik heb de laatste uren beseft dat ik in deze zaak de
meest...’ Hij maakte zijn zin niet af, maar wees schuin voor zich
uit: ‘Kijk, Henri Jonkers... in een spierwit pak.’ De Cock schoof
de mouw van zijn colbert terug en keek op zijn horloge. ‘Hij is
rijkelijk vroeg. Het is pas vijf voor tien.’ ‘Dat witte pak... is
dat jouw idee?’
De Cock trok zijn gezicht in een ernstige plooi. ‘Henri Jonkers is
bezield van haat.’
‘Jegens de moordenaar?’
De Cock knikte langzaam.
‘Hij wilde eerst in een clownspak komen... een pak zoals Pierrot
droeg toen hij stierf. Het kostte mij de grootste moeite om hem
daarvan af te brengen. Het witte pak dat hij nu aan heeft, is een
soort compromis. Ik heb er uiteindelijk in toegestemd, omdat Henri
Jonkers voor de moordenaar duidelijk herkenbaar moest zijn. De
moordenaar kent de vriend van Pierrot niet. Hij heeft hem nooit
ontmoet.’
Vledder zuchtte.
‘Jij denkt dat Henri Jonkers voor de moordenaar een voldoende
bedreiging vormt om... om tot actie over te gaan?’
De Cock maakte een hulpeloos gebaartje. ‘Ik heb weinig keus. Ik heb
oprecht naar andere mogelijkheden gezocht, maar die waren er niet.
Dit is een noodsprong. Dat besef ik goed. Maar wil ik ooit het
bewijs voor de moorden leveren, dan...’ Ineens schrok hij en zat
rechtop en staarde over het water naar de drukke, smalle zijde van
de Geldersekade. Intuïtief voelde hij het gevaar. Zonder iets te
zeggen, stapte hij uit de politiewagen en liep langs de wallenkant
naar de Prins Hendrikkade. Tussen de slenterende hoerenparade had
hij aan de overkant een man ontdekt... een oude, gebogen man met
een fikse baard... strompelend, met een stok in zijn linkerhand.
Het beeld van gebrekkig voortbewegen
was te nadrukkelijk, te overdreven, niet echt en niet
geloofwaardig.
De Cock begreep dat hij voorzichtig moest zijn... dat hij niet
binnen de gezichtskring van de grijsaard moest komen. Hij versnelde
zijn pas en hoopte dat hij Henri Jonkers en de in zijn nabijheid
opgestelde Appie Keizer tijdig kon waarschuwen. Toen hij met een
wijde bocht om de Schreierstoren liep, zag hij tot zijn ontzetting
dat hij te laat was. De gebogen oude man was de niets vermoedende
Henri Jonkers dicht genaderd. Hij liet zijn stok vallen en hief
zijn rechterarm omhoog. In zijn hand flitste een mes. Met een
immense krachtsexplosie bracht hij zijn hand naar voren. Een vrouw
gilde.
Het mes kletterde op de keien.
De grijsaard vluchtte... rende in de richting van De Cock. In een
poging om de man te stoppen, spreidde de speurder zijn armen, maar
de kracht waarmee de man tegen hem aanbotste, was te groot. De Cock
viel op zijn rug. Zijn hoedje rolde van hem weg. Moeizaam krabbelde
hij van de straat overeind. Achter zich hoorde hij het gieren van
een remmende auto, gevolgd door een klap. Toen hij omkeek, zag hij
de grijsaard op de rijbaan liggen.
Vledder rende op hem af. De Cock en Keizer volgden. De man lag op
zijn buik. Zijn gezicht half opzij. Bloed droop uit zijn
rechteroor.
Vledder bukte bij hem. Geschrokken keek hij omhoog. ‘Peter van
Dongen... de impresario.’
De Cock knikte, hij draaide zich om en liep naar de plek waar zijn
hoedje lag.
In zijn ogen blonk een traan.