13
Vledder gaf van pure verbazing een plotselinge
ruk aan het stuur van de oude Volkswagen en ramde bijna een
geparkeerde auto. ‘Biddend?’ herhaalde hij vol ongeloof.
De Cock knikte traag. ‘Volgens de lijkschouwer zat Vlindertje in
een bidhouding toen ze werd doodgestoken.’
Vledder grinnikte dor. ‘Ze zat op haar knieën.’
‘Met samengevouwen handen.’
‘Dat heb ik niet gezien.’
‘Ik aanvankelijk ook niet. Haar handen lagen onder haar borst. Ik
moet je ook eerlijk zeggen dat ik niet zo goed heb gekeken als Den
Koninghe later deed. Pas toen de broeders haar uit de fauteuil
tilden en op de brancard legden, zag ik dat haar vingers
ineengestrengeld waren.’
Vledder staarde somber voor zich uit. Zijn gezicht had nog steeds
weinig kleur.
‘Nadat ik op jouw verzoek de meute had gewaarschuwd en de buurman
op de eerste etage had aangezegd, dat hij om acht uur bij ons in de
Warmoesstraat moest zijn, ben ik in de wagen gaan zitten. Het spijt
me echt, De Cock... ik kon het gewoon niet opbrengen om naar dat
kamertje terug te gaan.’
‘Ik heb het gemerkt. Ook Kreuger miste je.’
‘Wat heb je gezegd?’
‘Dat je je niet prettig voelde.’
Vledder schudde zijn hoofd.
‘Dat was het niet,’ reageerde hij geërgerd. ‘Dat weet je best.’ De
Cock liet zich wat onderuit zakken. Zijn breed gezicht vol diepe
plooien had weinig expressie.
‘Laten we het vergeten,’ sprak hij vermoeid. ‘Het is natuurlijk
niet goed te keuren. Dat doe ik ook niet. Maar ik kan het wel
begrijpen. Vlindertje had ook op mij de indruk gemaakt een lief en
zachtaardig vrouwtje te zijn. En als je dan zo’n mensje een dag
later met een enorm mes in haar...’ Hij maakte zijn zin niet af en
veranderde van toon. ‘In dit gore beroep moet je zo hard zijn, dat
je de moord op je eigen moeder zou kunnen behandelen.’
Vledder keek opzij met een wilde uitdrukking op zijn gezicht. ‘Kun
jij dat?’ In zijn stem trilde verbazing.
De Cock antwoordde niet. Hij liet zich nog verder onderuitzakken.
De gedachte dat zijn oude moeder het slachtoffer van een gruwelijk
misdrijf zou zijn, deed hem huiveren.
Een tijdlang reden ze zwijgend voort. Het was Vledder, die het
eerste sprak.
‘Zie je enige betekenis in die bidhouding?’
‘Ja.’
‘Dat ze in gebed was?’
‘Nee.’
Vledder was verrast.
‘Niet in gebed?’ riep hij. ‘Dokter Den Koninghe zei toch...’ Hij
stopte even. ‘Je hebt zelf gezien dat haar vingers ineengestrengeld
waren.’
De Cock drukte zich omhoog.
‘Het is niet natuurlijk,’ sprak hij hoofdschuddend, ‘dat iemand in
een bidhouding volhardt, wanneer hij onverwachts een mes tussen
zijn ribben krijgt. Ik ben het dan ook niet met de dokter eens. Ze
werd niet in een bidhouding neergestoken.’ Hij zweeg even en wreef
nadenkend over zijn kin. ‘Bovendien vraag ik mij af of Vlindertje
wel zo religieus was dat ze voor Onze-Lieve-Heer op haar knietjes
ging. Ik heb in haar hele woning geen bijbeltje, geen beeld of een
godsdienstige spreuk kunnen ontdekken.’ Vledder smaalde. ‘Maar ze
lag met gevouwen handen.’ ‘Het leek op een bidhouding. En dat zal
ook wel de bedoeling zijn geweest,’ antwoordde De Cock.
‘Van wie?’
‘De moordenaar.’
Vledder grinnikte ongelovig.
‘Waarom?’
De Cock keek opzij en constateerde tot zijn genoegen dat het
gezicht van zijn jonge collega weer een gezonde aanblik bood.
‘Waarom...’ begon hij wat aarzelend, ‘waarom legt men een dode
Pierrot in een opzichtig witzijden clownspak op een vies vlondertje
aan de Geldersekade?’
Vledder parkeerde de Volkswagen op de houten
steiger boven het water van het Damrak. De Cock stapte uit, schoof
de mouw van zijn regenjas iets terug en keek op zijn horloge. Het
was bijna kwart over acht. Het spoorde hem aan. Opmerkelijk kwiek
tippelde hij de steiger af en beende via de Oudebrugsteeg naar de
Warmoesstraat. Vledder volgde met lange passen. Vrijwel
gelijktijdig stapten ze het politiebureau binnen. Toen ze aan de
balie voorbijtrokken, stond Jan Kusters vanachter zijn bureau op en
riep: ‘Boven zit een goochelaar op jullie te wachten.’ Als
getroffen bleef De Cock staan, draaide zich om en liep op Kusters
toe.
‘Een goochelaar?’
De wachtcommandant knikte.
‘Hij zei dat hij om acht uur bij jullie moest zijn.’
De Cock kneep zijn ogen tot spleetjes.
‘Zei die man dat hij goochelaar was?’
Jan Kusters schudde lachend zijn hoofd.
‘Hij zei alleen dat hij om acht uur door jullie werd verwacht... in
verband met de moord op die vrouw in de Frederik Hendrikstraat.
Meer niet. Maar ik herkende hem. In mijn vrije tijd ben ik
secretaris-penningmeester van CTO, een voetbalclub in Duivendrecht.
Tijdens een feestavond trad hij voor ons op.’ ‘Als
goochelaar?’
Jan Kusters knikte overtuigend.
‘Het was een geweldige avond, puur variété... met een koorddanser,
een buikspreker, een clown, een messenwerper, een acrobaat, een
hypnotiseur, een goochelaar... je kent dat wel.’ ‘Wanneer was
dat?’
De wachtcommandant keek even peinzend naar het plafond. ‘Ruim
anderhalf jaar geleden. We vierden ons vijfentwintigjarig
bestaan.’
In de gang op de tweede etage, zat een man op
de wachtbank. De Cock, als eerste boven, bekeek hem aandachtig. Hij
schatte hem zo voor in de dertig. Hij had een knap gezicht,
onhollands, meer Zuid-Europees, met een olijfkleurige huid en
glanzend zwarte haren. De neus was iets gekromd boven een brede
mond met volle lippen.
Toen de man Vledder in het oog kreeg, stond hij op en liep op hem
toe.
‘Ik was op tijd.’ Het klonk hooghartig en bestraffend. De ogen van
Vledder vonkten.
‘Wij niet,’ riep hij bars.
De Cock kwam haastig tussenbeide.
‘Waarvoor onze excuses,’ sprak hij minzaam. Hij leidde de man de
recherchekamer binnen. ‘We zaten met onze wagen vast. Het
Amsterdamse stadsverkeer is een complete jungle... elk uur van de
dag.’
De man bekeek de grijze speurder.
‘Alleen het stadsverkeer?’ vroeg hij minachtend grijnzend. ‘Heel
Amsterdam is een jungle... een criminele jungle... en ik heb
bepaald niet de indruk dat jullie daar veel tegen doen.’ De Cock
zag dat Vledder wilde reageren, maar hij beduidde hem te zwijgen.
De oude rechercheur schonk de man een milde glimlach. ‘We zullen
oprecht proberen om die indruk bij u weg te nemen,’ sprak hij
beleefd en onderdanig. ‘U mag onze mogelijkheden echter niet
overschatten. Amsterdam is een barmhartige stad... ook voor
criminelen.’
De man snoof.
‘Barmhartig, barmhartig, hoe barmhartig was de moordenaar van
Pieter?’
De Cock liet de man op de stoel naast zijn bureau plaatsnemen.
‘Welke Pieter?’ vroeg hij onnozel.
De man gesticuleerde met beide handen.
‘Pieter Eickelenbosch, de clown. En nu weer Vlindertje. Het is toch
duidelijk dat iemand het op ons groepje heeft voorzien.’ De Cock
trok zijn gezicht strak.
‘Welk groepje?’
‘Ons variétégroepje.’
De Cock fronste zijn wenkbrauwen. ‘Daar bent u ook lid van?’ vroeg
hij overbodig.
De man knikte instemmend.
‘Als goochelaar.’
De Cock nam het proces-verbaal ter hand, dat voor hem op zijn
bureau lag. ‘U bent Frans ter Heijde?’
‘Ja.’
‘U woont boven de vermoorde vrouw.’
De goochelaar zuchtte.
‘Ik woonde in een pension. Toen ik bij de groep kwam, heeft
Vlindertje ervoor gezorgd dat ik die eerste etage kreeg.’ ‘Ik heb
hier de verklaring die u vanmiddag bij die agent van politie heeft
afgelegd. Daarin staat niets over uw relatie tot het
variétégroepje, waartoe ook Vlindertje behoorde,’ sprak De
Cock.
De goochelaar liet zijn hoofd iets zakken.
‘Ik wilde het aanvankelijk verzwijgen. Ik ging ervan uit dat men
het verdacht zou vinden, als juist ik de moord ontdekte.’
‘Waarom?’
‘Wegens mijn relatie tot de groep. Er bestonden, en er bestaan nog
steeds, tegenstellingen, wrijvingen, irritaties, die gemakkelijk in
mijn nadeel uitgelegd kunnen worden.’
‘Zoals?’
De goochelaar wreef zich met een pijnlijk gezicht achter in zijn
nek. Hij had veel van zijn agressieve houding verloren. ‘Ik... eh,’
begon hij moeizaam, ‘ik heb een verhouding gehad met Charlotte, de
vrouw van Fantinelli. Door toedoen van Vlindertje is daar een eind
aan gekomen. Ze arrangeerde het zo, dat Fantinelli mij in een niet
te weerleggen situatie met Charlotte kon betrappen. Ik was daar
destijds pisnijdig over. En dat heb ik nooit onder stoelen of
banken gestoken.’
‘U hebt bedreigingen geuit?’
‘Inderdaad. Ondoordacht gebrul en gezwets. Ik voelde mij vernederd
en heb toen dingen gezegd, waarvan ik achteraf spijt heb.’ De Cock
leunde achterover en liet zijn pink over de rug van zijn neus
glijden. ‘Stond vanmiddag de woningdeur van Vlindertje werkelijk
open?’ vroeg hij.
De goochelaar gaf niet direct antwoord, maar keek de oude
rechercheur een paar seconden zwijgend aan.
‘Nee... ik heb hem opengemaakt.’
‘U hebt een sleutel?’
‘Ja.’
‘U... eh, u had een verhouding met Vlindertje?’
De goochelaar schudde zijn hoofd. ‘We waren vrienden. Meer niet. Ze
heeft mij enige tijd geleden een sleutel gegeven om haar kat te
verzorgen als ze er niet was.’
‘Ik heb geen kat gezien.’
‘Die heb ik boven. Bij mij. Ze was de laatste dagen niet in haar
gewone doen, ze verwaarloosde de kat. Toen heb ik hem maar
meegenomen.’
De Cock boog zich iets naar voren en vroeg: ‘Had Vlindertje
juwelen?’
De goochelaar vroeg scherp, ‘Wat voor juwelen?’
‘Een verzameling... antiek.’
De goochelaar trok zijn schouders op. ‘Dat heb ik nooit bij haar
gezien. Ze was gek op onyx. Daar had ze wat sieraden van. Niet
veel, niet meer dan een vrouw normaal aan sieraden heeft.’ De Cock
plukte aan zijn onderlip.
‘Wat deed u van gedachten veranderen?’
‘Ik begrijp u niet.’
De Cock glimlachte naar de goochelaar. ‘Waarom bent u nu veel
openhartiger dan vanmiddag tegen die agent.’
De man gebaarde vermoeid. ‘Ik zag aan de wachtcommandant beneden,
dat hij mij als goochelaar herkende.’
‘Dat was de enige reden?’
Hij knikte traag. ‘Ik... eh,’ antwoordde hij zacht, ‘ik had mijn
ontdekking van vanmiddag ook voor mij kunnen houden. Ik had gewoon
kunnen doen of ik niets had gezien. Maar toen ik Vlindertje met dat
grote werpmes in haar rug in die fauteuil zag liggen, kon ik dat
niet. Ik heb toen de politie gebeld, in de stille hoop dat mijn
relatie tot die groep nooit aan het licht zou komen.’ Hij slikte,
waarbij zijn adamsappel op en neer wipte. ‘Ik was ook stellig van
die eerste etage weggegaan... weg uit Amsterdam.’ De Cock keek hem
onderzoekend aan. ‘Waarom?’
De goochelaar draaide zijn hoofd weg. De olijfkleur van zijn huid
werd een tint lichter. Hij zweeg.
De oude rechercheur boog zich ver naar hem toe. ‘Waarom?’ herhaalde
hij.
Frans ter Heijde gleed met zijn tong langs zijn droog geworden
lippen. ‘Weet u,’ sprak hij hijgend, ‘uit hoeveel personen ons
groepje bestond?’
‘Niet precies.’
‘Twaalf.’
‘En weet u hoeveel messen Fantinelli kwijt is?’
De Cock knikte. ‘Twaalf.’
De ogen van de goochelaar waren groot en angstig. ‘Rechercheur...
ik ben bang.’