8
Ze reden van het kantoor van de impresario aan
de Willemsparkweg in de richting van de Van Baerlestraat. Het ging
langzaam. Door een wildgroei van zogenaamde Amsterdammertjes –
bruin geschilderde ijzeren paaltjes, gesierd met drie
Andreaskruisen – was de laatste jaren het verkeer in de oudere
stadsgedeelten vergleden tot een complete chaos. Er was vaak geen
doorkomen aan.
Vledder vloekte. Met een grote dosis brutaliteit en onder een
voortdurend afkeurend getoeter, manoeuvreerde hij de Volkswagen
langs een file.
De Cock zat onderuitgezakt naast hem. Hij scheen te dutten. Maar
onder zijn hoedje, dat hij tot over zijn ogen had geschoven,
werkten zijn hersens op volle toeren.
Sinds Smalle Lowietje hem had geopenbaard dat er een Vlindertje
bestond bij de variétégroep, waartoe ook de vermoorde clown
behoorde, was hem een last van zijn schouders gevallen. Hij kon nu
gemotiveerd het onderzoek naar de juwelendiefstallen en de dood van
de clown combineren. Hoewel hij geen enkele zekerheid had dat de
beide zaken inderdaad met elkaar verband hielden, had de tengere
caféhouder hem een prachtig wapen in handen gegeven, wanneer de
commissaris hem toch zou willen dwingen zijn aandacht uitsluitend
op de juwelendiefstallen te richten.
Er kwam een grijns op zijn gezicht. Hij was
ervan overtuigd dat Buitendam, gedreven door de officier van
justitie, op die raadselachtige juwelendiefstallen zou terugkomen.
Hij verkneuterde zich reeds bij voorbaat op dat onderhoud... en
wist hoe het zou eindigen.
Toen ze met de politiewagen in een wat rustiger verkeersstroom
waren geraakt, keek Vledder opzij. Er brandde hem al lange tijd een
vraag op de lippen.
‘Wat wil Maurice van Vlaanderen van Vlindertje?’ De Cock schoof
zijn hoedje wat terug en drukte zich omhoog. ‘Misschien is hij er,
net als wij, achter gekomen dat er een danseresje bestaat dat
Vlindertje wordt genoemd en wil hij, net als wij, weten of zij iets
met die diefstal van antieke juwelen bij zijn vader heeft te
maken.’
‘Hoe... hoe is hij daar achtergekomen?’
De Cock trok zijn schouders op.
‘Dat zullen we hem moeten vragen.’ Hij zweeg even. ‘Blijkbaar was
ook Maurice van Vlaanderen maar gebrekkig over haar geïnformeerd,
anders had hij geen navraag behoeven te doen bij haar
impresario.’
‘Zou hij al contact met haar hebben gehad?’
De Cock schoof zijn onderlip vooruit.
‘Hij kan ons voor zijn. Hij kende haar adres al een paar uur
eerder.’ De Cock richtte zich verder op en keek om zich heen. ‘Gaan
we zo goed?’
Vledder plukte uit het borstzakje van zijn colbert een wat
verfrommeld kladje. ‘Frederik Hendrikstraat 764.’ Hij wees voor
zich uit.
‘Volgens mij voorbij het plantsoen.’
De grijze speurder nam zijn hoedje af en boog
vormelijk. ‘Mijn naam is De Cock... met ceeooceekaa. Ik ben als
rechercheur verbonden aan het politiebureau in de Warmoesstraat.’
Hij duimde opzij. ‘En dat is collega Vledder, mijn onvolprezen
hulp.’ Met de deur in haar hand keek ze de beide mannen wat
argwanend aan.
‘Politie?’
De Cock knikte.
‘U... eh, u bent Vlindertje?’
Om haar lippen gleed een flauwe glimlach.
‘Zo... eh, zo word ik wel genoemd... door mijn collega’s.’ ‘Van het
variété?’
‘Ja.’
De Cock plooide zijn breed gezicht in een beminnelijke expressie.
‘Wij wilden met u praten.’
‘Waarover?’
‘De dood van een clown.’
Ze schrok.
‘Daar... eh, daar...’
De Cock onderbrak haar. ‘Dood... dood lijkt mij geen onderwerp om
even op het portaal af te doen.’
Er kwam een blosje op haar wangen. Ze deed de deur verder open en
liet de beide rechercheurs aan haar voorbij gaan. Ze strekte haar
linkerarm. ‘Eerste deur rechts. Zoekt u maar een plaatsje.’ Het
klonk vriendelijk. Zorgvuldig deed ze de woningdeur achter zich
dicht en kwam hen na.
De Cock en Vledder vonden ieder een plek in een brede lederen
fauteuil met forse armleuningen. Vlindertje schoof een soort poef
bij, ging erop zitten en sloeg haar lange benen over elkaar. In een
bijna preuts gebaar drapeerde ze een slip van haar peignoir over
haar knieën.
‘Ik wilde alleen zeggen dat ik u over de dood van de clown niets
kan zeggen.’
Voor hij reageerde, zakte De Cock iets onderuit in zijn stoel en
nam de vrouw nauwkeurig op. Bijna onbeschaamd tastte zijn blik haar
vormen af. Smalle Lowietje, vond hij, had gelijk. Vlindertje was
een schoonheid. Hij begreep dat de caféhouder, meestal omgeven door
grove business-meiden, die schoonheid onmiddellijk had onderkend.
Ze was inderdaad mooi, tenger, bijna fragiel. Haar smal ovaal
gezichtje had een lieflijke uitstraling. Hoewel De Cock haar
leeftijd schatte op achter in de twintig, toonde haar gestalte nog
de lijnen van een prille tiener. ‘Hebt u Pierrot goed gekend?’
opende hij.
Ze bracht haar lippen in een tuitje.
‘Min of meer. Niet intiem. Maar we gingen allen nogal vertrouwelijk
met elkaar om.’
‘Wie?’
Ze bewoog haar hoofdje zijwaarts.
‘De leden van ons groepje. Het was altijd gezellig... al waren er
uiteraard wel eens botsingen... meningsverschillen.’ Ze glimlachte
vertederd. ‘Artiesten zijn vaak opgewonden standjes.’ De Cock
knikte begrijpend.
‘U... eh, u spreekt steeds in de verleden tijd. Bestaat het groepje
niet meer?’
Ze schudde haar hoofd. Haar lieve, bedeesde glimlach vergleed in
een uitdrukking van diepe droefenis. ‘Sinds dat faillissement
treden we niet meer gezamenlijk op. Dat is jammer. De groep is
uiteengevallen. Ieder moet nu maar zien dat hij of zij aan de kost
komt. En dat valt niet altijd mee. Je mist de steun van de
anderen... ik vooral. Ik ben op m’n eentje niet zoveel waard.’ De
Cock boog zich iets naar haar toe.
‘Kent u de heer Van Vlaanderen?’
Vlindertje zat met een ruk rechtop. Het leek alsof een vette pad
verlekkerd zijn tong naar haar had uitgestoken. Ze klemde haar
lippen op elkaar.
‘Ik ben vanmorgen door ene heer Van Vlaanderen opgebeld,’ sprak ze
fel. Haar gezicht kleurde rood. ‘Een onbeschofte vlerk van een
kerel. Hij zei dat ik onmiddellijk de juwelen bij hem moest
terugbrengen.’
De Cock speelde verbazing.
‘Welke juwelen?’
Ze gebaarde heftig met beide handen.
‘Weet ik veel. Die kerel zei dat ik nu nog de kans had om alles
zonder gevangenisstraf recht te zetten. Als ik de juwelen vandaag
nog bij hem terugbracht, dan zou hij de politie buiten de zaak
houden.’
‘En?’
‘Wat?’
‘Gaat u ze terugbrengen?’
Ze stond woedend op en stampte op de vloer. ‘Ik heb geen juwelen.’
Ze schreeuwde fel en onbeheerst. ‘En voordat die vent mij opbelde,
had ik nog nooit van Van Vlaanderen gehoord.’ De Cock keek haar
onbewogen aan.
‘Ga zitten.’ Hij sprak zacht, maar het klonk als een bevel. Met een
pruilmondje liet ze zich weer op de poef neer, pakte een minuscuul
zakdoekje uit een van de zakken van haar peignoir en wreef in haar
ogen. ‘Ik begrijp niet wat die vent van mij wil.’ Ze boog haar
hoofd en snikte ontroerend. ‘Ik heb geen juwelen... geen juwelen
van anderen.’
‘Van jezelf?’
Ze snikte opnieuw.
‘Onyx... ik vind onyx zo mooi.’
De Cock raapte zijn oude hoedje van de vloer en kwam overeind. ‘Ik
heb nog één vraag... wie had schuld aan dat faillissement?’ Ze keek
met een betraand gezicht naar hem op.
‘Pierrot... hij had geld verduisterd.’
Ze stapten in en reden de Frederik
Hendrikstraat uit. Bij de Nassaukade sloegen ze rechtsaf. Vledder,
aan het stuur, schudde zijn hoofd. Zijn gezicht had een milde
uitstraling. ‘Wat een kindvrouwtje,’ sprak hij met een zucht. ‘Je
zou haar onder je arm willen nemen en in een beschermd kooitje
zetten.’ De Cock keek zijn jonge collega van terzijde lachend aan.
‘Je wordt toch niet opeens romantisch,’ sprak hij met een spoor van
verbazing. ‘Ik heb je nog nooit zoiets horen zeggen.’ Vledder trok
zijn rechterschouder iets op.
‘Ze was zo... eh, zo hulpeloos. Zo nietig. Ik vond ook dat je haar
wat hard aanpakte. Ik had een moment zelfs medelijden met haar.’ De
Cock grinnikte.
‘Die hulpeloosheid zou wel eens een pose kunnen zijn... een
misleiding. Misschien is Vlindertje in werkelijkheid niet zo broos
als zij zich voordoet. De showbizz is keihard.’ ‘Je bedoelt dat
Vlindertje allang ten onder was gegaan als ze niet sterk
was?’
‘Precies.’
Vledder trok zijn wenkbrauwen samen.
‘Zou ze dan toch iets met die juwelendiefstallen te maken
hebben?’
In gedachten ging De Cock het gesprek nog eens na en bracht haar
expressies weer voor zijn geest. ‘Het lijkt mij toch wel zinvol,’
sprak hij na enige tijd nadenkend, ‘om wat informaties over haar in
te winnen.’ Hij blikte opzij. ‘Heb je haar werkelijke
naam?’
Vledder greep in zijn binnenzak naar zijn notitieboekje. ‘Martha,’
zei hij na enig bladeren, ‘Martha Verhagen.’
De Cock wuifde voor zich uit.
‘Ga eens na of ze getrouwd is... of is geweest. Losse of minder
losse verhoudingen met mannen... of vrouwen. Wat voor opleiding ze
heeft gehad. Dat soort dingen.’
Vledder knikte begrijpend.
‘En wat doen we met het faillissement?’
‘De verduistering door Pierrot?’
‘Inderdaad. Vind je het geen opmerkelijk facet?’
De Cock stak zijn kin iets vooruit. Zijn gezicht stond grimmig.
‘Alle leden van het variétégroepje werden er ernstig door
gedupeerd... allemaal hadden ze dus een motief.’ Hij draaide zich
half naar Vledder. ‘Hoe zei Vlindertje het ook weer? Artiesten zijn
vaak opgewonden standjes.’ Hij zuchtte. ‘Je zou je er feitelijk
over moeten verbazen, dat de clown nog zo lang in leven bleef.’
Ze stapten het politiebureau aan de
Warmoesstraat binnen en liepen langs de balie. Jan Kusters,
opkijkend van zijn dienstboek, riep hen terug. Hij stak zijn
wijsvinger omhoog. ‘Boven zit een man al meer dan een uur op jullie
te wachten.’ De Cock keek op de grote klok in de hal. Het was kwart
over zes. ‘Vledder en ik,’ sprak hij wat geprikkeld, ‘zijn al de
hele dag in touw. We willen eerst wel eens een stukje eten.’ Jan
Kusters wuifde afwerend.
‘Dat kun je niet doen. Sta eerst even die man te woord.’ De Cock
wreef in zijn ooghoeken. Het was een vermoeid gebaar. ‘Wie is hij
dan?’
‘Een vriend.’
‘Van wie?’
‘Pieter Eickelenbosch.’
Met zijn gezicht in een grijns van droefenis hees De Cock zich
langs de trap omhoog. Vledder volgde.
Op de bank in de gang op de tweede etage, zat een wat kleurloze man
in een slobberig grijs kostuum. Toen de oude rechercheur naderde,
kwam hij vermoeid overeind.
‘U bent rechercheur De Cock?’
De Cock knikte.
‘Met ceeooceekaa.’
Om de mond van de man gleed een flauwe glimlach. ‘Ze zeiden, dat u
dat zeggen zou.’
Zonder antwoord leidde De Cock de man de recherchekamer binnen en
liet hem op de stoel naast zijn bureau plaatsnemen. ‘U bent een
vriend van Pierrot?’ opende hij bits.
De man schudde zijn hoofd.
‘Ik ben een vriend van Pieter Eickelenbosch.’ Hij sprak de naam
nadrukkelijk uit.
De Cock keek hem verwonderd aan.
‘Maakt dat een verschil?’
De man knikte overtuigend.
‘Pierrot... Pierrot was niets. Pierrot was een masker, waarachter
Pieter zijn eigen wezen verborg. In feite haatte hij Pierrot. Maar
het was voor Pieter het enige middel om onzichtbaar op het toneel
te staan.’
‘Onzichtbaar?’
De man hield zijn hoofd iets schuin en keek De Cock onderzoekend
aan. ‘Ze zeggen dat u een rechercheur bent, die iets van de mensen
begrijpt.’ Hij zweeg even. ‘Dan zult u ook dit
begrijpen.’
De Cock knikte. Zijn blik gleed over het met rimpels doorploegd
gelaat van de man voor hem. Plotseling, onverklaarbaar,
doorstroomden hem gevoelens van sympathie. Het gaf zijn gezicht een
vriendelijker aanblik.
‘Wie bent u?’
‘Dat zei ik toch... een vriend.’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Hoe is uw naam.’
‘Henri Jonkers. Ik woon in de Jordaan. Madelievenstraat 317.’ ‘Hoe
lang kent u Pieter?’
‘Een eeuwigheid. Ik heb hem als het ware geboren zien worden. Ik
kwam al bij zijn ouders aan huis.’
‘U was vertrouwelijk met hem?’
‘Zeker. Ik bezocht hem vaak in zijn woonboot en dan sprak hij over
zijn moeilijkheden.’
‘Die had hij?’
Henri Jonkers liet zijn hoofd wat zakken.
‘Pieter had een zwak.’
‘Voor vrouwen?’
‘Nee... niet voor vrouwen. Vrouwen drongen zich wel aan hem op. En
dat begrijp ik wel. Ze wilden weten wat voor een vent er in die
clown stak. Maar het initiatief ging vrijwel nooit van hem uit.’
‘Wat was dan zijn zwak?’
‘Speelzucht.’
De Cock fronste zijn wenkbrauwen.
‘Speelzucht... had hij daarom gelden verduisterd?’
Henri Jonkers zuchtte diep.
‘Pieter hoopte steeds dat het geluk hem eens zou toelachen en dat
hij met speelwinsten zijn kastekorten zou kunnen aanvullen. Dat
bracht hem ertoe om voortdurend va
banque te spelen.’ De Cock knikte begrijpend.
‘Va banque... alles of niets. En het werd niets.’
Henri Jonkers keek op.
‘Daarom kom ik zijn moordenaar aangeven.’
De Cock staarde hem ongelovig aan.
‘Zijn moordenaar?’
Henri Jonkers blikte onbewogen terug.
‘Freekie van Wezel.’