9
De Cock kwam vrolijk en vals fluitend de
recherchekamer binnen. Na het gesprek met Henri Jonkers, had hij de
avond tevoren het onderzoek voor die dag afgesloten. Hij was het
zat. Thuis had hij een fles zalige bourgogne ontkurkt en die samen
met zijn vrouw intens genietend leeggedronken. Daarna was hij vroeg
naar bed gegaan. Een lange, diepe nachtrust had zijn geest
verkwikt. Met een nonchalant gebaar wierp hij een plastic zakje met
twee boterhammen en een appeltje in de lade van zijn bureau en keek
naar Vledder, die ijverig op de toetsen van zijn schrijfmachine
beukte. ‘Wat ben je aan het doen?’
De jonge rechercheur liet zijn vingers even rusten.
‘Ik ben vanmorgen begonnen om alles eens op een rijtje te zetten.
Ik ben anders bang dat we er nooit meer uitkomen. Ongelooflijk. Er
is nog geen touw aan vast te knopen.’
Hij keek met een droevige grijns naar zijn oudere collega op.
‘Commissaris Buitendam heeft al naar je gevraagd.’ ‘Wat wil
hij?’
Vledder trok zijn schouders op.
‘Hij is tegen mij altijd erg zwijgzaam. Hij zei alleen: “Laat De
Cock even bij mij komen.”’
Het gezicht van de oude rechercheur verstarde.
‘Hij moet maar wachten.’ Het klonk narrig. Hij schoof de lade van
zijn bureau dicht, rekte zich eens uit en begon door de
recherchekamer te stappen. Wanneer hij een moeilijke zaak onder
handen had, was het zijn gewoonte om de dag daarmee te beginnen. In
de slome cadans van zijn tred, lieten zijn gedachten zich
gemakkelijker ordenen. De laatste ontwikkelingen in zijn onderzoek
naar de dood van de clown hadden hem verrast. Het was een wending
die hem niet beviel. Het bracht hem in een wereldje waa rin hij
zich niet thuis voelde. Plotseling bleef hij voor het bureau van
Vledder staan. ‘Een rat,’ riep hij hartgrondig. Het klonk als het
resultaat van een analyse.
Vledder keek verwonderd naar hem op. De toon trof hem.
‘Wie?’
‘Freekie van Wezel.’
‘Ken je hem?’
De Cock knikte nadrukkelijk.
‘Hij scharrelt al zo’n jaar of twintig bij ons in de rosse buurt
rond. Vroeger noemden ze hem “Azen Freekie”. Hij bedroog op straat
en in cafés de mensen met het spelletje Een,
twee, drie klaveraas, waarbij men uit drie gedekte
speelkaarten moest raden waar het klaveraas lag.’
Vledder lachte.
‘Ze raadden altijd verkeerd?’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘In het begin niet. Ik zei je toch: het is een rat. Om vertrouwen
te wekken, liet hij de mensen eerst een paar maal het goede aas
aanwijzen. Ze werden dan enthousiast en overmoedig. Pas als de
inzetten groter werden, sloeg Freekie genadeloos toe. Later ging
hij speelholen exploiteren. De eerste keer dat ik een inval bij hem
deed, had hij een gokhuis in de Sint Nicolaasstraat... ergens op
een derde etage. Omdat we steeds terugkwamen, is hij daar
uiteindelijk weggegaan.’
Vledder keek hem vragend aan.
‘Tot een moord in staat?’
De Cock wreef peinzend over zijn kin.
‘We... eh, we hebben het nooit kunnen bewijzen,’ zei hij
voorzichtig. ‘Freekie is sluw en gaat uiterst behoedzaam te werk.
Bij ons boven in het archief liggen nog een paar onopgeloste
moorden, waarvan ik persoonlijk de overtuiging heb, dat hij er de
hand in had. Zeker is, dat hij de mensen die speelschulden bij hem
hadden opgelopen en niet op de afgesproken tijdstippen betaalden,
op een meedogenloze wijze bedroog en naar het leven stond.’ ‘Zoals
bij Pierrot?’
De Cock liet zich in zijn stoel achter zijn bureau zakken. ‘Pieter
Eickelenbosch heeft tegen zijn oude vriend Henri Jonkers een paar
maal bekend dat hij door Freekie van Wezel werd bedreigd. Ik neem
dat onvoorwaardelijk aan. Het geeft ook een helder licht op de
verduistering van gelden door Pierrot... met als gevolg het
faillissement van het variétégroepje. Of de bedreigingen van
Freekie van Wezel uiteindelijk resulteerden in de moord op Pieter
Eickelenbosch... dat is een open vraag. In ieder geval beschikte
Pierrot, na het uitspreken van het faillissement, niet meer over
extra fondsen om zijn speelschulden te voldoen.’ Vledder knikte
begrijpend.
‘Zolang Pieter Eickelenbosch nog als boekhouder van het
variétégroepje fungeerde en de kas beheerde, had hij enige
financiële speling. De moord op Pierrot, zo vrij kort na het
faillissement, zou erop kunnen wijzen dat het doden van de clown
inderdaad verband hield met zijn speelschulden.’
‘En dat...’
Vledder vulde onmiddellijk aan: ‘...duidt weer in de richting van
Freekie van Wezel.’
De Cock knikte zijn jonge collega bemoedigend toe. ‘Inderdaad, zo
is het.’ Zijn breed gezicht versomberde. ‘Ik vrees echter dat we
het nooit zullen kunnen bewijzen.’ Hij strekte zijn rechterarm naar
het plafond. ‘Boven in het archief liggen nog een paar van die
gevallen.’
‘Identiek?’
‘Min of meer.’
Vledder kwam uit zijn stoel overeind. Er waren blosjes op zijn
wangen gekomen. ‘Maar dat is toch te gek,’ riep hij opgewonden.
‘Men kan, om welke reden dan ook, in Nederland niet ongestraft
zomaar een paar moorden plegen?’ Hij spreidde in vertwijfeling zijn
beide handen. ‘Er moet toch een mogelijkheid zijn om die vent op te
hangen?’
De Cock bekeek de jonge rechercheur. Om zijn lippen zweefde een
moede en wat droevige glimlach.
‘Zal ik je nog iets vertellen?’
‘Wat?’
‘Weet je waar Freekie van Wezel sinds kort zijn nieuwe speelhol
heeft?’
‘Nee.’
‘Op de Geldersekade, pal tegenover de Schreierstoren... en het
vlondertje waarop de dode clown lag.’
Commissaris Buitendam, de statige politiechef, begroette de grijze
rechercheur De Cock uiterst beminnelijk. Hij maakte bij zijn
binnenkomst zelfs een kleine stijve buiging en ging daarna weer
zitten.
‘Het verheugt mij, De Cock,’ sprak hij geaffecteerd, doch
vriendelijk, ‘dat je even de tijd hebt gevonden om bij mij te
komen. Ik besef terdege dat het onderzoek naar de raadselachtige
juwelendiefstallen veel inspanning en tijd vergt. Ik heb daar alle
begrip voor.’ Hij zweeg even en wuifde met een slanke hand naar een
imposante stapel dossiers rechts op zijn bureau. Ze hadden tezamen
een hoogte van zeker dertig centimeter. De commissaris trok zijn
kin wat omhoog en glimlachte. ‘Ze zijn gekomen,’ riep hij blij. De
Cock keek hem schuins aan.
‘Wat?’ vroeg hij argwanend.
De glimlach op het gezicht van Buitendam
vergleed en veranderde in een wat verwarde expressie.
‘De dossiers uit Den Haag,’ sprak hij benepen. ‘Onze eigen officier
van justitie, meester Schaaps, heeft ze opgevraagd. Hij wil dat je
een volledig inzicht in de affaire krijgt. Hij adviseert je dan ook
om de stukken zorgvuldig te bestuderen.’
Met een spottende grijns op zijn gezicht knikte De Cock naar de
dossiers op het bureau. ‘Die stapel nonsens?’ In zijn stem trilde
minachting.
Het gezicht van Buitendam kleurde. Hij liet zijn hand op de
dossiers rusten.
‘Dit is geen nonsens,’ reageerde hij scherp. ‘Het zijn stuk voor
stuk degelijke processen-verbaal, opgemaakt door bekwame
mensen.’
De Cock keek naar de stapel en schudde zijn hoofd. ‘Ik ben niet van
plan om er ook maar een letter van te lezen,’ sprak hij dwars.
‘Laten ze in Den Haag hun eigen besognes afwikkelen.’
Commissaris Buitendam stond geagiteerd op.
‘Er zijn door meester Schaaps met de justitie in Den Haag
duidelijke afspraken gemaakt.’ Hij klapte met zijn vlakke hand op
de dossiers. ‘Jij betrekt ook deze affaires in jouw onderzoek.’ De
Cock plukte bedachtzaam aan het puntje van zijn neus. Hij droeg
zijn chef geen kwaad hart toe, maar voelde in zijn nabijheid steeds
de onweerstaanbare drang om het ongenoegen en de woede van de
commissaris op te wekken. Met een vliesdun glimlachje om zijn
lippen, wenkte hij losjes naar de stapel dossiers. ‘Bewaart u ze
maar goed,’ sprak hij fijntjes. ‘Als het zo uitkomt, zal ik aan ze
denken. Voorlopig... voorlopig heb ik er geen tijd voor.’
Buitendam slikte.
‘Geen tijd... geen tijd,’ stamelde hij.
De Cock gebaarde hulpeloos.
‘Ik moet eerst een moord oplossen.’
‘Welke moord?’
‘De moord op de clown.’
De commissaris brieste. Zijn gezicht zag rood tot diep in zijn nek
en zijn beide neusvleugels trilden. ‘Ik verbied je, De Cock, om je
nog langer met die moord op de clown bezig te houden.’ De grijze
speurder schudde zijn hoofd.
‘Dat zou ik niet doen,’ sprak hij ernstig. ‘Er bestaat dan de kans
dat die raadselachtige juwelendiefstallen nooit tot klaarheid
komen.’ Een moment keek commissaris Buitendam hem weifelend en
onderzoekend aan. Toen strekte hij zijn rechterhand in woede naar
de deur. ‘Eruit.’
De Cock ging.
Vledder keek hem lachend aan.
‘Heb je je weer weg laten jagen?’
De Cock knikte bedaard.
‘Die man is dom,’ sprak hij vermoeid. ‘Hij had gewoon naar de stand
van mijn onderzoek moeten vragen. Dan had ik hem verteld van het
failliete variétégroepje en van een danseresje dat Vlindertje
heet.’ Hij grinnikte dor. ‘Nu verbood hij mij om mij nog langer met
de dood van de clown bezig te houden.’ ‘En doe je dat?’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Ik heb Vlindertje.’
Vledder keek hem peinzend aan.
‘Geloof je echt dat Martha Verhagen iets met die juwelendiefstallen
te maken heeft?’
De Cock maakte een achteloos gebaartje.
‘Ze is het enige Vlindertje dat wij tot nu in ons onderzoek zijn
tegengekomen.’
Vledder keek zijn leermeester hoofdschuddend aan. ‘Je bent op de
verkeerde weg, De Cock,’ sprak hij gedragen. ‘Ik ben tot de
overtuiging gekomen dat er geen enkel verband bestaat tussen de
juwelendiefstallen en de dood van de clown. Ik begrijp best dat die
juwelendiefstallen jou maar matig interesseren en dat je veel
liever die moord tot een oplossing brengt.’ Hij plooide zijn
gezicht in een trieste grijns. ‘Maar daar heeft Vlindertje niets
mee te maken.’
De Cock keek zijn jonge collega enige tijd
onderzoekend aan. ‘Het kindvrouwtje heeft duidelijk indruk op je
gemaakt.’ Vledder knikte.
‘Ze is een lieve, warme persoonlijkheid. Om in haar een
misdadigster te zien, moet je over een morbide geest beschikken.’
De Cock liet de lijnen rond zijn mond dansen. Het werd geen echte
lach, geen teken van oprechte blijheid, maar een milde uiting van
zelfspot.
‘Die heb ik al jaren... een morbide geest om de misdaad te willen
bestrijden.’ Hij zweeg even en zuchtte. ‘Daarom heb ik mij nog
nooit door een lief snuitje en innemende maniertjes laten
inpakken.’ Het klonk fel bestraffend. Ineens keek hij op met half
dichtgeknepen ogen. ‘Waar heb je dat vandaan... een lieve, warme
persoonlijkheid?’
Vledder wuifde verontschuldigend.
‘Jij zei toch tegen mij dat ik wat informaties over haar moest
inwinnen.’
‘Ja. En?’
‘Dat heb ik gedaan. Martha Verhagen is nog nooit met de politie of
justitie in aanraking geweest. Ze komt in onze administratie totaal
niet voor. Om toch enigszins geïnformeerd te raken, heb ik haar
impresario, Peter van Dongen, gebeld.’
‘En die omschreef haar als... een lieve, warme persoonlijkheid?’
Vledder reageerde wat terughoudend.
‘Dat... eh, dat zei hij. Volgens hem was Martha Verhagen de ziel
van het variétégroepje. Niet dat haar prestaties op de bühne zo
imponerend waren, maar door haar houding, haar beminnelijkheid,
hield ze de mensen bij elkaar. Ze slechtte geschillen, fungeerde
als postillon d’amour... kortom, alles
draaide om Vlindertje.’ De Cock knikte begrijpend. ‘Wist Peter van
Dongen dat Martha Verhagen zo werd genoemd?’
Vledder lachte. ‘Martha Verhagen stond zelfs als Vlindertje op de theateraffiches. Niemand noemde
Martha ooit bij haar eigen naam. Peter van Dongen kende die naam
door de contracten die hij als impresario met haar had afgesloten.
Maar de mensen van het groepje noemden haar gewoon “Vlin” of voluit
“Vlindertje”.’ De Cock staarde nadenkend voor zich uit. ‘En dat
alles alleen vanwege haar dansnummer met een paar plastic
vleugeltjes op haar rug, zwevend aan een koord over de bühne.’ In
zijn stem trilde een zweem van ongeloof.
Vledder zuchtte.
‘Ik heb de impresario ernaar gevraagd; volgens hem heeft ze nooit
een ander nummer gehad.’
De Cock hield zijn hoofd wat scheef.
‘Affaires, verhoudingen?’
‘De jonge rechercheur trok zijn schouders op.
‘Daar kon Peter van Dongen mij niets over zeggen. Persoonlijk had
hij er nooit iets van gemerkt.’
‘Haar verleden?’
‘Nogal schimmig. In het groepje werd gefluisterd dat ze in haar
jonge jaren aan het conservatorium in Amsterdam viool heeft
gestudeerd.’
‘Viool?’
Vledder knikte.
‘Ik kan dat uiteraard bij het conservatorium nagaan. Zo ver ben ik
nog niet gekomen. Volgens haar eigen zeggen verdiende ze met de
viool het zout in de pap niet. Daarom nam ze danslessen. Min of
meer bij toeval kwam ze bij het variétégroepje terecht.’ ‘Wie
introduceerde haar?’
Vledder keek op. ‘Fantinelli.’