Onderweg naar het bureau dacht ik aan de affaire-Haagse Bertus. Het was een geschiedenis die destijds in de buurt nogal wat opschudding had gegeven en lange tijd het onderwerp van heftige discussies was geweest.
Haagse Bertus was in de buurt een geziene figuur, die in de regel als executeur optrad. Hij vormde een soort éénmans strafexpeditie wanneer iemand een gerechtvaardigd beroep op hem deed.
Ik herinnerde mij in dit verband nog levendig de zaak-Tonio. Op zekere dag kregen wij de melding, dat Tonio in een ziekenhuis was opgenomen. Hij had nogal ernstige kwetsuren. Ik toog de buurt in om er wat over aan de weet te komen, maar de buurt zweeg. Ik bracht een bezoek aan liet ziekenhuis en ondervroeg Tonio. Hij vertelde nukkig dat hij van een trap was gevallen en zich daarbij nogal lelijk had bezeerd. Het verhaal was zo lek als een mandje en ik geloofde er dan ook geen draad van. Maar hoe ik ook aandrong, het lukte mij niet om een andere verklaring van hem los te peuteren. Tonio hield zijn gezwollen lippen op elkaar. Ik zag er geen gat in en liet de zaak verder rusten. Pas later hoorde ik de ware toedracht.
Tonio was de souteneur van Jeanette, een nogal vreemd schepseltje dat zich in haar woninkje omringde met parkietjes. Ze hield ze gevangen in drie mooie kooitjes, die blonken van het chroom. Haar aanhankelijkheid jegens de diertjes was bijzonder groot. Toen eens een van haar liefste pietjes was gestorven, hield ze de gordijnen van haar werkkamertje drie dagen dicht en plakte op haar raam een briefje: wegens sterfgeval gesloten. 
Tonio ergerde zich gruwelijk. Hij hield niet van parkietjes en vond dat Jeanette door de vogeltjes te veel haar plicht verzaakte. Maar Jeanette hield voet bij stuk. Tonio kon doen wat hij wilde, de parkietjes bleven. Toen Jeanette eens van de kapper thuiskwam, vond ze al haar parkietjes dood in hun kooitjes. Tonio had ze stuk voor stuk doodgeknepen. Jeanette was niet te houden. Ze rende gillend de gracht op en rapporteerde de gruweldaad aan Haagse Bertus, die onmiddellijk reageerde. Haagse Bertus was een grote zware kerel met bloemkooloren, enorme spieren en weinig verstand. In zijn beste jaren had hij als bokser in de zwaargewichtklasse naam gemaakt, maar veel wierook, drank en vrouwen hadden zijn conditie aangetast. Toen de knockouts zich opstapelden, stapte hij enigszins groggy uit de ring en stelde zijn uitzonderlijke krachten in dienst van Ria, een jonge prostituee, die toen nog los rondliep. Wanneer men de bijzondere omstandigheden even terzijde schoof, kon de verbintenis Ria-Bertus als harmonisch worden gekenschetst. Haagse Bertus was een kind en Ria zorgde voor de lollies. Zijn aanhankelijkheid jegens Ria was hartroerend. Hij behoedde en beschermde haar als een rentenier zijn kapitaaltje en verzorgde haar als een helper in de ring. Tijdens de slappe uren van de dag bracht hij haar eieren en biefstuk en keek met arendsogen toe dat zij dit krachtvoer, soms tegen heug en tneug, naar binnen werkte, want zijn stelregel was: ‘Wie hard werkte, moest goed eten.’ En Ria werkte hard. Het ging hun beslist voor de wind en de vooruitzichten – een lief hotelletje met vérgaande damesbediening – waren gunstig.
Zo was de situatie toen Bobby er zich ermee ging bemoeien. Hij papte aan met Haagse Bertus, die luid de loftrompet blies over Ria, zijn meid, die het zo fantastisch met de mannen kon versieren en dus geld verdiende als water.
Laten wij vooropstellen; Haagse Bertus was geen partij voor Bobby. Misschien, dat op het canvas de voeten van Bertus wat meer houvast hadden gevonden, maar op het glibberige junglepad van onze samenleving, stond Bobby beslist steviger op zijn benen.
Het duurde niet lang of Bertus inviteerde Bobby op een gezellig avondje bij hem thuis, waar Ria als gastvrouw zou fungeren. In de sfeer van drank en broederschap verloor Bertus iets van zijn waakzaamheid en dat werd hem noodlottig. Bobby speelde zijn spelletje met groot raffi nement. Toen de gezelligheid hoog was gestegen en de alcohol hen het vermogen tot onderscheid had ontnomen, trok hij met gepolijste liefdesacties ten strijde tegen Ria en haar toch al wankele veste der eerbaarheid. Ria, gewend aan de ruwe onbehouwen hartelijkheid van de ex-bokser werd geïmponeerd door de uitgebalanceerde verleidingskunst van Bobby en zwichtte. Haagse Bertus zat erbij als een man, aan wie zojuist een goede mop was verteld, maar er de pointe nog niet van snapte. Ware hij volkomen bij zijn positieven geweest, dan had hij ongetwijfeld een handdoek in de ring geworpen. Nu keek hij slechts lodderig toe en bewonderde in stilte zijn meid, die het met de mannen toch zo aardig kon vinden. Toen hij de volgende morgen uit zijn roes ontwaakte, was Ria verdwenen. Bobby had weer eens een overwinning behaald. Hij kreeg Ria zelfs zo ver, dat zij tegen Haagse Bertus een aanklacht indiende terzake souteneurschap. Bobby ging zelf mee naar het hoofdbureau van politie om erop toe te zien dat Ria op het laatste moment toch nog niet terugkrabbelde. Toen enige rechercheurs Bertus de volgende dag kwamen ophalen, brulde hij als een getergd dier en tranen rolden langs zijn misvormde neus. De buurt werd er koud van. Bertus had zijn zoveelste knock-out geïncasseerd.
Nog voordat Bobby kans had gezien Ria haar spaarduitjes te ontnemen, kwam Ria tot inkeer. Haar uitstapje met Bobby was maar een opwelling geweest. Ze herinnerde zich de toewijding van honderd-en-tien-kilo-Bertus en kreeg berouw. Ze schreef ellenlange brieven vol zelfverwijt naar het huis van bewaring, waar Bertus in afwachting van zijn vonnis was opgesloten en besteedde een lief sommetje voor de beste advocaat, die er maar te vinden was.
Maar het gerecht nam zijn loop en Haagse Bertus verhuisde naar de rijkswerkinrichting te Norg in Drenthe, kortweg Veenhuizen. Ria bleef trouw. Iedere bezoekdag liet zij zich door een bevriende snorder naar de kop van Drenthe rijden. Het kostte haar kapitalen, maar dat deerde haar niet. Om zijn moreel op peil te houden, bracht ze hem aanmoedigingskreten uit de buurt en vertroetelde hem verder met sigaretten en – Bertus was er zo dol op – ontelbare staafjes amandelspijs. De buurt, die Ria haar overstapje spoedig had vergeven, wachtte af. Als Bertus vrij kwam zou de vergelding wel volgen. En nu was Bertus vrij.
Dat hij gezien was in gezelschap van Dikke Toontje voorspelde niet veel goeds. Haagse Bertus had zijn ervaringen opgedaan in gereglementeerde gevechten van man tot man. Dikke Toontje niet. Zijn faam als krachtpatser had hij opgebouwd in talloze knokpartijen, waarbij geen scheidsrechter aanwezig was om break te roepen. Samen vormden zij een eenheid; te vergelijken
met een tankdivisie bij een conventionele bewapening. Bobby kon dus wat verwachten. Het enige wat ik in de door Dirk opgevangen conversatie niet begreep, was de uitlating: ‘Ik rijg hem aan het mes.’ 
Noch Bertus, noch Toontje waren messentrekkers. Het mes is het wapen van laaghartige individuen, sluwe mannetjes, die anoniem en zonder directe aanleiding, te midden van een ploegje, een ander geniepig vijftien centimeter staal in het lijf drukken. Zulke typen waren Bertus en Toon niet. Als ze vochten, dan deden zij dat met open vizier. Men kon ze hoogstens verwijten, dat hun methoden nogal cru waren en dat zij hun surplus aan kracht misbruikten. Maar ze kwamen moeilijk in beweging. Alleen inbreuk op de door henzelf gehanteerde code kon hen tot actie brengen. Dan werd er iets rechtgezet. Met andere woorden: er werd recht gedaan en daarbij riskeerden zij eenvoudig een veroordeling door dat andere recht, het recht van de witte beffen die nu eenmaal een andere code hanteerden. Bobby had de code van de buurt doorbroken. Hij had een vrouwtje ertoe gebracht een aanklacht in te dienen. De buurt zegt: ‘Souteneurs worden niet geboren maar gemaakt.’ Gezien in dit licht was Haagse Bertus een volkomen legale souteneur. Daarom accepteerde de buurt de daad van Bobby niet. Het kon lang of kort duren, de vergelding kwam.
Ik vroeg mij af of het raadzaam was om tussenbeiden te komen. Ik kon naar Bertus gaan en hem zeggen dat hij zich rustig moest houden, omdat ik wist wat hij van plan was. Ik kon zelfs naar Ria gaan en via haar proberen enige druk op Bertus uit te oefenen. Ik kon rekenen op haar steun. Ze zou het niet prettig vinden om opnieuw haar kapitaaltje aan te spreken voor het aantrekken van een goede advocaat als Bertus voor zijn vergeldingsactie opnieuw kwam vast te zitten. Het was alleen de vraag of het zou helpen. Als Bertus iets in zijn hoofd had – en hij had een vol jaar de tijd gehad om erover na te denken – dan viel het niet mee om hem tot andere gedachten te brengen. Ik kon natuurlijk ook naar Bobby gaan en hem de raad geven om een poosje uit de buurt te verdwijnen. Maar in mijn hart gunde ik Bobby wel een afstraffing. Ik was alleen bang voor Bertus. Hij kon in zijn opgekropte woede wel eens te ver gaan en met zijn enorme kracht Bobby onherstelbaar verkreukelen. Wanneer hij daarbij nog de hulp had van Dikke Toontje was dat gevaar heus niet denkbeeldig. Ik moest mijzelf eerlijk bekennen dat ik Haagse Bertus heel wat sympathieker vond dan Bobby, ten opzichte van wie ik nu eenmaal mijn haatgevoelens moeilijk kon onderdrukken. Beiden waren souteneur, maar er was een wezenlijk verschil. Haagse Bertus was de souteneur geworden van een vrouwtje dat toen al enige jaren de prostitutie bedreef; Bobby leefde van de meisjes die hij voor dat doel zelf in de prostitutie had gebracht. Voor een buitenstaander moge dit verschil niet zo spreken, maar voor mij was het onderscheid zo groot, dat ik het bepaald niet prettig zou vinden wanneer ik Haagse Bertus voor een vergeldingsactie tegen Bobby zou moeten arresteren. Ik besloot om voorlopig de kat maar eens uit de boom te kijken en net als de buurt rustig af te wachten. Er was uiteindelijk nog niets gebeurd.