16. Een schuilplaats
Precies om halfzes rijden Edwin en Vera weer het erf op van de familie Groeneveld. Peter komt achter het huis vandaan met in zijn ene hand een plastic tas en in z'n andere hand het stuur van z'n fiets.
‘Ik kom eraan!’ roept hij al van ver.
Edwin en Vera stoppen, keren meteen om en wachten tot Peter bij hen is.
‘Alles gelukt?’ vraag Peter.
‘Ja hoor’, antwoordt Vera, ‘met jou ook?’
‘Ja, laten we gaan. Dan vertel ik zo meteen de rest. Je hebt de honden nu thuisgelaten, zie ik wel’, zegt Peter.
‘Ja, Tor heeft vanmiddag al een heel eind gelopen. Nog even en dan lijkt hij meer op een teckel dan op een labrador.’
Peter grinnikt. ‘Maarre, alle gekheid op een stokje, de politie is vanmiddag wel bij ons thuis geweest.’
‘Ja, dat kon je verwachten. Wat zeiden ze?’
‘Dat ze Jacob zochten.’
‘En die hebben ze natuurlijk niet gevonden.’
‘Nee, en m'n vader en moeder hebben ook geen idee waar Jacob is. M'n moeder is wel behoorlijk overstuur, maar ik kan haar nu nog niets zeggen vanzelf.’
‘Nee, dat zou ik zeker nog maar niet doen. Ik zou willen dat ze de echte dader te pakken konden nemen.’
‘Hoe?’
‘Dat moet de politie doen. Daar zijn ze toch voor?’
‘Maar je ziet wel: het is nog steeds niet gebeurd.’
‘Eigenlijk zouden wíj de echte dader moeten vinden.’
‘Ja, leuk idee, maar daarvoor geldt ook weer … Hoe doen we dat?’
‘Daar loop ik me ook al suf over te prakkiseren.’
‘Zal ik jullie eens iets vertellen? Maar het moet absoluut onder ons blijven.’ Edwin kijkt even om zich heen alsof iemand hen nu ze aan het fietsen zijn kan afluisteren. ‘Weten jullie van die brand van de afgelopen nacht?’ begint Edwin.
Vera en Peter schudden hun hoofden.
‘Niet veel.’
‘Eigenlijk niks.’
‘Ik ben er wezen kijken’, vervolgt Edwin. ‘Tenminste … ik ben er niet helemaal bij geweest, maar daar gaat het niet om. Ik heb iemand zien weglopen. Alleen kon ik in het donker niet zien wie het was. Wel deed die figuur nogal geheimzinnig. Ik ben achter hem aan gegaan, maar ben hem ook weer kwijtgeraakt.’
‘Hèè?’ zegt Vera verbaasd.
‘Zie je nou wel dat de pyromaan Jacob niet kan zijn!’ roept Peter uit.
‘Hoezo niet?’
‘Jullie weten dat Jacob en ik op één kamer slapen en als hij eruit was gegaan was ik wakker geworden.’
‘Is dat zo?’
‘Gegarandeerd. Ik word altijd wakker als Jacob uit bed gaat.’
‘Waarom heb je dat niet tegen de politie gezegd?’
‘Niet aan gedacht.’
‘Dat kunnen we nu nog gaan vertellen’, vindt Vera.
‘Denk het niet’, zegt Peter. ‘Als wij ons weer bij de politie laten zien, zullen ze ons misschien herkennen. En als dat niet zo is, heb je nog kans dat ze verder gaan vragen …’
‘Daar heb je gelijk in.’
De drie vrienden naderen de plaats waar, zoals afgesproken, de Albatros moet liggen aangemeerd.
‘Ik zie nog niets’, zegt Vera.
‘Nee suffie! Jacob legt de boot ook maar niet zomaar open en bloot langs de kant. Maar hij moet wel hier ergens liggen’, zegt Peter.
Hij stopt, stapt van de fiets en loopt een eindje tussen de struiken door.
‘Kom eens kijken’, horen Edwin en Vera ineens vanuit de struiken.
Snel komen Edwin en Vera dichterbij.
‘Kijk’, wijst Peter, ‘wat heb ik je gezegd!’
Inderdaad ligt daar vanaf de weg onzichtbaar de Albatros. Voor een van de kajuitramen zien ze een hoofd. Jacob.
Als hij hen ziet aankomen, loopt hij het dek op en wenkt hen dichterbij te komen.
‘Liggen de fietsen een beetje uit het zicht?’ vraagt Peter. ‘Als een voorbijganger zich soms afvraagt wat die fietsen daar moeten zal hij misschien op onderzoek uitgaan.’
‘Dat moeten we niet hebben’, vindt Edwin.
Even later zitten ze alle vier in de kajuit. Jacob heeft aldoor het woord. Hij vraagt honderduit. Na enige tijd zegt Vera: ‘We kunnen wel allemaal zitten redeneren, maar dat lost niets op.’ Ze kijkt naar Jacob.
‘Jij kunt hier niet op deze boot blijven zitten … toch?’
‘Ik heb al gezegd dat de echte pyromaan betrapt moet worden’, zegt Edwin.
‘Maar dan moet-ie wel eerst weer iets in brand steken. En dan ben je toch te laat. Hij zal echt niet gaan zitten wachten tot wij komen kijken’, vindt Peter.
‘Er moet iets te bedenken zijn’, houdt Edwin vol.
‘Daar gaan jullie dan maar fijn over nadenken. Ik weet het echt niet meer’, zegt Jacob.
De drie vrienden merken wel dat Jacob behoorlijk met zijn situatie in de knoop zit.
‘Maak je niet al te druk, Jacob’, zegt Edwin, ‘Wij zorgen voor je eten en wie weet wat er misschien nog onverwacht gebeurt. Als er weer een brand is en jij zit hier nog steeds, dan hebben we bewijs dat jij het niet gedaan hebt.’
‘En wie zal dat geloven?’ vraagt Jacob zich hardop af terwijl hij z'n hoofd in zijn handen laat rusten.
‘Mmm, dan moeten we ook bewijzen dat jij op dat moment op de boot zat’, zegt Edwin.
‘Dat kun je niet bewijzen …’ zegt Jacob somber.
‘Wij geloven jou gewoon’, vindt Vera.
‘Dank je’, bromt Jacob.
‘Maar wat zitten we toch raar te praten’, zegt Edwin. ‘Er is nog geen brand. Eerst moet die nog komen. Weet je, eigenlijk hoop ik dat er wel iets gaat branden binnenkort …’
‘Dat is raar om te zeggen’, valt z'n zus hem in de rede.
Jacob moet er nu om glimlachen. ‘We moeten het maar afwachten’, besluit hij.
‘Zullen we weer naar huis gaan?’ stelt Peter voor.
‘Je kunt voorlopig wat eten en morgen brengen we nieuwe voorraad’, zegt Edwin.
‘Hopen we een nieuwe voorraad te brengen’, verbetert Vera hem.
Edwin zucht een keer.