15. Op de vlucht
Als de drie vrienden de laatste steiger op lopen, zien ze tot hun schrik geen fiets bij de Albatros.
‘Hij zal er toch wel zijn … met Tim?’ zegt Vera benepen.
Zwijgend lopen ze de steiger over.
‘De fiets staat aan boord’, ziet Peter. ‘Ik denk dat Jacob zo min mogelijk aandacht wil trekken.’
Bij de boot zien ze Jacob ineens buiten zitten.
‘O, wat stom’, roept Peter. ‘Je kunt natuurlijk niet naar binnen. De kajuit zit op slot.’
Jacob knikt.
‘Dan zal ik die moeten gaan halen. Hopelijk hebben pa en ma het niet in de gaten dat ik de sleutel meeneem.’
Als Vera ook dichterbij is gekomen ziet ze Tim op de bank naast Jacob zitten.
‘Timmetje!’ roept ze.
Maar Tim heeft het te goed naar zijn zin in het zonnetje naast de grote Jacob. Hij kijkt niet op of om. Dan stapt Vera ook aan boord en gaat aan de andere kant naast Tim op de bank zitten.
‘Ik ga eerst de sleutel halen’, zegt Peter. ‘Ben zo terug.’
Edwin springt ook aan boord terwijl Peter wegloopt over de steiger.
‘Ze hebben je niet weer te pakken gekregen.’
‘Nee, dat zie je. Anders zat ik hier niet. Ik ben zo snel mogelijk de Biesbosch in gereden en via allerlei weggetjes, waar niet veel verkeer komt, hier naartoe gekomen.’
‘Wat hebben ze allemaal met je gedaan op het politiebureau?’ wil Edwin weten.
‘Allemaal vragen’, zegt Jacob en laat zijn hoofd in z'n handen steunen. ‘Honderden vragen. Maar ik heb geen branden gesticht. Willen jullie dat geloven?’
‘Natuurlijk’, antwoordt Edwin, ‘maar wie heeft het dan wel gedaan?’
‘Als ik dat wist …’
Twintig minuten later is Peter weer terug. Hijgend springt hij op de Albatros.
‘Heb je hard gefietst of zo?’ vraag Vera.
‘Ja, maar laten we eerst naar binnen gaan.’
Haastig steekt Peter de sleutel in het slot en opent de kajuitdeur. Binnen gaan ze allemaal om het kleine tafeltje zitten. Tim en Tor scharrelen over het dek.
‘Pa en ma weten al dat je 'm bent gesmeerd …’ begint Peter.
‘Wat?’ roept Jacob verschrikt.
‘Toen ik binnenkwam, hoorde ik dat ma in de keuken aan de telefoon zat. Dat was voor mij een mooie gelegenheid om in de bijkeuken de sleutel uit het kastje te pakken. Daarna hoorde ik dat moeder hevig geschrokken alles aan vader vertelde. Ik ben niet meer binnen geweest. Ze hebben me dus niet gezien.’
‘Wat moet ik nu?’ vraagt Jacob zich vertwijfeld af.
‘Meteen wegvaren’, antwoordt Peter resoluut.
‘En dan?’
‘We moeten even afspreken waar je naartoe gaat en vannacht gaat liggen, dan zullen wij je wat eten brengen.’
Jacob denkt even na. ‘Laat ik dat maar doen. Waar zullen we afspreken?’
‘Weet je die twee bochten in de Reugtweg?’
Jacob knikt.
‘Als je daar eens naartoe vaart. Net voorbij die twee bochten ligt het water dicht bij de weg. Je kunt de Albatros daar goed tussen de bossen leggen. Daar zoeken we je op. Akkoord?’
Jacob knikt nog eens. ‘O ja, voor ik het vergeet: hier is je fiets weer, Vera.’
‘Mooi, dan gaan wij nu van boord en moet je snel vertrekken’, antwoordt Vera resoluut. ‘Kom op jongens, we gaan.’
Meteen voegen ze daad bij het woord. Peter gooit snel de touwen los en als ze weer op de steiger staan, start de motor van de Albatros.
De jongens lopen naar hun fietsen, die ze aan het begin hebben laten staan.
‘Hoe gaan we het doen?’ vraagt Edwin.
‘Het mag natuurlijk niet opvallen dat we eten meenemen’, antwoordt Peter.
‘Ik weet het’, roept Vera. ‘We gaan vanavond picknicken. Het is mooi weer en we nemen gewoon een beetje te veel eten mee.’
‘Super!’ zegt Peter. ‘Als we jou niet hadden, Veertje …’
‘Prima, hoe laat spreken we af?’
‘Als jullie om een uur of halfzes weer bij mij langskomen, rijden we met z'n allen naar de plaats die ik met Jacob heb afgesproken.’
‘Okidokie!’
Edwin kijkt op zijn horloge.
‘Laten we dan nu maar naar huis gaan.’
‘Tot straks.’
Edwin en Vera rijden snel naar huis. Vlak bij hun huis komen ze Kees tegen.
‘Hé buurtjes. Hoe is-ie?’
Edwin heeft eigenlijk niet zo veel zin in een gesprek. Hij vindt Kees de laatste tijd erg nieuwsgierig. En hij heeft hem ook al een keer met die chagrijnige overbuurman zien spreken.
‘Hebben jullie nog iets gehoord over Jacob Groeneveld?’ vraagt Kees. ‘Ik heb gehoord dat hij ontsnapt is. Klopt dat?’
Edwin kijkt heel even Vera aan. Dan flapt hij eruit: ‘Hoe komen ze daarbij? Allemaal onzin. Hij is gewoon weer vrijgelaten.’ Dan naar Vera: ‘Kom Veer, we moeten gaan eten.’
Edwin draait zich om en springt op de fiets. Vera volgt hem. Kees kijkt hen verbaasd na. Als ze hun fietsen bij hun schuur parkeren, vraagt Vera: ‘Wat maak jij Kees nu wijs?’
‘Ik had geen zin om alles aan zijn neus te hangen. Hij is me de laatste tijd me veel te nieuwsgierig.’
‘Dat valt toch wel mee’, zegt Vera.
Edwin bromt iets onverstaanbaars.
Met z'n tweeën lopen ze achterom. Vera loopt voorop. Moeder is juist aan het ramen zemen aan de achterzijde van het huis.
‘Hoi mam, we hebben een plan. Mogen we vanavond picknicken in de Biesbosch? Peter gaat ook mee. Het is alweer zolang geleden.’
‘Picknicken?’ herhaalt moeder.
‘Ja, daar hadden we gewoon weer eens zin in.’
‘Nou ja, het is vakantie, maar dan moeten jullie zelf maar iets klaarmaken.’
‘Dat doen we wel. Geen probleem.’
Meteen lopen ze door naar de keuken en gaan aan de slag.
‘Ik haal even m'n rugtas’, zegt Edwin, ‘daar doen we alles in.’
‘Dan begin ik alvast met brood te smeren.’
Even later wordt een aantal pakketjes brood in de rugtas gedaan.
‘Hoe moet Jacob dit eten voor meerdere dagen goed houden?’ vraagt Vera zich af.
‘Hij heeft toch een koelkast?’ zegt Edwin.
Juist komt moeder binnenlopen. ‘Nou nou nou, moet dat allemaal mee?’
‘We hebben ontzettend veel honger’, antwoordt Edwin.
‘Trek, zul je bedoelen’, verbetert moeder hem.
Maar goed dat ma niet heeft gezien dat er al veel meer in tas zit, denkt Edwin.