13. Jacob gearresteerd
De volgende morgen kost het Edwin veel moeite om uit bed te komen. Gelukkig is het vakantie en is het niet erg dat hij wat later is.
Vera is veel vroeger uit de veren en heeft de honden al uitgelaten op het moment dat Edwin naar beneden komt.
‘Goedemiddag’, plaagt ze.
Edwin kijkt op de klok. Tien voor elf. ‘Het is nog ochtend hoor’, bromt hij. Juist als Edwin de keukenkast opent om wat te eten te pakken gaat de telefoon in de kamer.
Vera neemt op.
Het is even stil.
‘Edwin, voor jou …’ roept ze vanuit de kamer.
‘Wie is dat nou weer?’
‘Zul je wel horen’, zegt Vera en brengt het draadloze toestel in de keuken.
Edwin pakt het met enige tegenzin aan.
‘Met Edwin de Jongh …’
Het is weer even stil.
Vera ziet de blik op het gezicht van haar broer veranderen van donker naar verbaasd.
… ‘Ja, weet ik’ …
… ‘Meen je dat?’ …
… ‘Dat kan niet waar zijn. Ik geloof er niks van’ …
… ‘Die zijn echt niet goed bij hun hoofd’ …
… ‘En je vader en moeder?’ …
… ‘Oké, we komen straks wel naar je toe’ …
… ‘Doei’ …
‘Wat is er aan de hand?’ vraagt Vera verontrust. Ze heeft wel door dat er iets niet in de haak is. Edwin loopt naar de kamer om de telefoon terug te leggen.
Vera wacht. Als Edwin weer aan tafel zit vertelt hij: ‘Dat was Peter.’
‘Ja, dûh … dat wist ik ook al’, schampert Vera.
‘Ze hebben Jacob vanmorgen gearresteerd.’
‘Hèè … Echt? Waarom? Waar?’
‘Gewoon thuis. Hij wordt verdacht van de branden van de afgelopen dagen.’
‘Wat is dat nu voor iets stoms’, zegt Vera boos.
‘Ik heb met Peter afgesproken dat we na het eten naar hem toe gaan.’
‘En de vader en moeder van Peter?’ vraagt Vera.
‘Helemaal van de kook, natuurlijk’, antwoordt Edwin.
‘Z'n vader ook?’
‘Nou ja, vooral z'n moeder dan.’
‘Wat is er met wie z'n moeder?’ vraagt ma De Jongh, die juist binnen komt lopen. ‘Begrijp ik dat het over Jacob Groeneveld gaat?’
‘Ja, hoe weet u dat?’
‘Ik hoorde het zojuist bij de slager in de winkel. 'k Vind dat wel heel erg hoor.’
Ondertussen komt ook vader komt uit z'n praktijk binnengelopen. ‘Wat is er heel erg?’
‘Ik hoorde zojuist bij de slager in de winkel dat Jacob, die broer van Peter, vanmorgen is gearresteerd vanwege brandstichting.’
‘Oh …’ zegt vader verbaasd.
‘Maar ik geloof er niks van’, zegt Vera nijdig.
‘Wij gaan vanmiddag naar Peter’, zegt Edwin.
‘Mogen wij vanmiddag naar Peter?’ verbetert moeder hem.
‘Mogen wij vanmiddag naar Peter?’ herhaalt Edwin.
‘Zou je dat wel doen?’ vraagt moeder.
‘Peter heeft het zelf gevraagd.’
‘We gaan straks eerst maar eens eten’, zegt vader en hij kijkt meteen even op zijn horloge.
Na het eten stappen Edwin en Vera weer op hun fiets. Tim en Tor mogen weer mee, zoals de laatste keren gebruikelijk was.
Tien minuten later fietsen ze het erf bij de Groeneveldjes op. Peter heeft hen aan zien komen en loopt hen tegemoet. Edwin en Vera stappen van hun fiets.
‘Waar hebben ze Jacob gearresteerd?’ vraagt Edwin meteen.
‘Gewoon hier thuis.’
‘Vanmorgen?’
‘Ja, om halfacht stond er ineens een politiebus op het erf. We zaten net met z'n allen aan de keukentafel te eten. Jacob had niet eens in de gaten dat ze voor hem kwamen.’
‘En hebben ze hem toen meegenomen?’
‘Ja, er werd gezegd dat hij onder arrest stond en dat hij mee moest naar het bureau een dorp verder.’
‘Ik weet wel waar dat is’, zegt Edwin.
‘En wat gaan ze nu met hem doen dan?’
‘Vader heeft zo-even nog gebeld naar het politiebureau, maar ze konden nog niets zeggen dan dat Jacob op dat moment werd verhoord.’
‘Hoe kunnen ze Jacob nou als verdachte zien?’
‘Er zijn bewijzen gevonden’, antwoordt Peter.
‘Bewijzen? Hoezo bewijzen?’
‘Er is vannacht brand geweest in de straat achter jullie …’
‘Daar heb ik helemaal niets van gemerkt’, zegt Vera verbaasd.
‘Maar ik wel …’ zegt Edwin en heeft meteen spijt dat hij dit zegt.
‘Hoe weet je dat dan?’ vraagt Vera.
‘Je was aan het vertellen over die brand’, gooit Edwin het snel over een andere boeg.
‘Eh ja, bij die brand hebben ze de portemonnee van m'n broer gevonden.’
‘En die was-ie kwijt!’ zegt Edwin.
‘Ja, dat is inderdaad zo, maar ja hij lag vlak naast de auto die onder een carport in brand stond.’
Edwin zwijgt een moment. Zijn gedachten werken even op volle toeren. Ik heb iemand zien lopen, denkt hij. Maar wie was dat? Dat heb ik niet kunnen zien. Het was wel iemand van Jacobs lengte, maar hij bewoog zich zo dicht langs de huizen, stuiken en bomen dat hij eigenlijk alleen maar in de schaduw liep die het klein beetje licht van de maan op de aarde wierp. En boven aan de dijk was ik hem kwijt.
Edwin staat in tweestrijd of hij dit aan de anderen zal vertellen. Hij kan niet geloven dat het Jacob was. En hij zou het erg vervelend vinden als zijn vriend zou horen dat hij iemand heeft gezien die op zijn broer, op Jacob, leek.
Hij besluit om nu in ieder geval nog niets los te laten.
Hoe was dat ook alweer gegaan met die portemonnee? denkt hij. Jacob was bij hen gekomen toen ze de honden uitlieten bij de rivier. Daar was hij ineens z'n portemonnee kwijt. Edwin probeert zich dat moment weer voor de geest te halen. Nee, op dat moment speelde Jacob geen toneel. Dat was echt.
‘Wat sta je te dromen?’ hoort hij ineens.
‘Ik uh … o eigenlijk niets. Offe … we kunnen misschien bedenken waar Jacob was tijdens al die branden.’
‘Als jij het weet’, zegt Peter.
‘Nou, denk eens even na. Met die boot gisteren. Toen was Jacob weg voor een nieuwe gasfles. En hij kwam pas terug toen die boot al lang en breed brandde … toch?’
‘En die brand bij Gerarda?’ vraagt Vera.
‘Eh, toen was-ie toch met jouw oom weg?’
‘Ja, dat is waar ook’, antwoordt Peter.
‘Even denken … en dan heb je nog die brand bij de haven van die vrachtauto’, zegt Edwin.
‘Toen was-ie, geloof ik, gewoon thuis. Eh … ja, hij was m'n vader aan het helpen.’
‘Er zijn dus sowieso verschillende branden waar Jacob niet bij geweest kan zijn’, concludeert Edwin.
‘Maak ze dat maar eens wijs’, zegt Peter somber.
‘Dat zouden we kunnen proberen …’ reageert Edwin bedachtzaam.
‘Wat wil je dan?’ vraagt Vera.
‘Als we nu eens naar het andere dorp reden en een en ander op het politiebureau gingen vertellen?’
‘Durf je dat?’ vraagt Vera weifelend.
Even blijft het stil.
‘Mmm, misschien toch zo'n gek idee nog niet’, zegt Peter dan.
‘We gaan het gewoon proberen’, besluit Edwin.
‘Oké, maar ik moet even m'n fiets pakken’, antwoordt Peter.
‘Ga jij ook mee?’ vraagt Edwin aan z'n zus.
‘Natuurlijk, wat dacht je dan.’