8. Jacob verdacht?
Aan de keukentafel bij de familie Groeneveld luisteren pa en ma met grote belangstelling naar de belevenissen van de drie vrienden.
Pa Groeneveld heeft hen opgehaald. De brand was inmiddels geblust en ze hadden toestemming gekregen om de drie fietsen en de handkar van de steiger te halen.
Dat was maar net gegaan. Er was een aantal planken van de steiger weggebrand. Ze hadden ook een politieagent alles moeten vertellen wat ze gezien hadden, maar dat was niet veel.
Juist als ze over Jacob verteld hebben, gaat de telefoon ineens.
Vader Groeneveld pakt hem op en luistert aandachtig. Af en toe knikt hij. Maar daar zal de persoon aan de andere kant weinig aan hebben, denkt Vera.
Als de persoon aan de andere kant van de lijn is uitgesproken, zegt vader Groeneveld: ‘Ik kom er meteen aan.’ Hij legt de hoorn op de haak en loopt weer naar de tafel. ‘Jacob zit op het politiebureau. Hij werd verdacht van mogelijke betrokkenheid bij de brand, maar de agent die ik aan de lijn had, zei dat er geen bewijs kon worden gevonden. Ik mag hem dus op gaan halen. Ik ga meteen.’
Moeder Groeneveld blijft van schrik met de hand voor haar mond zitten. ‘Jacob op het politiebureau … Hoe kan dat nu?’
‘Ik zal zo meteen wel meer horen’, zegt vader en loopt de keuken uit.
Edwin kijkt op de keukenklok. ‘Wij gaan ook maar naar huis, dan zijn we nog op tijd voor het eten.’
Vera, die Tim op haar schoot heeft, staat ook op. Tegelijkertijd springt Tor ook overeind en lopen ze de keuken uit.
‘Tot ziens …’ roept Vera nog achterom naar ma Groeneveld.
Ma Groeneveld steekt haar hand op en zegt: ‘Zeg je moeder maar dat ik haar graag nog even bel hierover, als wij meer weten. Wil je dat tegen haar zeggen?’
Vera knikt en loopt naar buiten. Als ze de buitendeur passeert, ziet ze de jongens al bij de fietsen staan.
‘Jullie horen straks nog wel van me als ik meer weet’, zegt Peter.
‘Jouw moeder zou ook al naar ons bellen als ze iets weet’, vult Vera aan.
‘Wat gaan we morgen doen?’ wil Edwin weten.
‘We moeten morgenvroeg eerst pa helpen met de schuur opruimen en we hebben beloofd ook nog wat in de tuin doen’, zegt Vera.
‘Ik zal ook wel eerst m'n vader moeten helpen’, vult Peter aan.
‘Dan kijken we morgenmiddag nog wel’, besluit Edwin. ‘Oké?’
Thuis vertellen Edwin en Vera tijdens de maaltijd het hele avontuur nog een keer.
Ook hier wordt aandachtig geluisterd.
‘Toch wel merkwaardig’, vindt vader als Edwin en Vera zijn uitverteld. ‘Dit is nu al de derde brand in korte tijd. Ik heb trouwens in het dorp al meer Jacob als verdachte horen noemen. Ik denk dat de overbuurman met z'n praatjes daar geen goed aan heeft gedaan.’
‘Die man kletst uit z'n nek’, zegt Vera boos.
‘Maar je hebt bij de brand van vanmiddag wel iemand zien wegrennen die op Jacob leek’, zegt Edwin.
‘Ik heb niet gezegd dat hij op Jacob leek, want dat kon ik helemaal niet zien’, reageert Vera fel. ‘Ik heb alleen gezegd dat-ie blond haar had. Dat kun je namelijk aan de achterkant ook zien …’
‘Sorry hoor, ik wist niet dat je kwaad zou worden’, bromt Edwin.
‘Zouden jullie nu eerst jullie borden eens willen leeg eten? Zo meteen is alles koud’, komt moeder tussenbeide.
‘Kunnen we vanavond al beginnen met de schuur opruimen?’ vraagt Edwin.
‘Je hebt er zin in, is het niet?’ zegt vader lachend.
‘Alles wat vanavond gedaan wordt, hoeft morgen niet meer’, antwoordt Edwin wijs.
‘Wat ben je morgen van plan dan?’ vraagt vader.
‘Oh, dat weet ik nog niet.’
‘We zouden toch naar Peter gaan?’ zegt Vera.
‘Morgenmiddag pas’, antwoordt Edwin.
‘Jullie mogen best aan de schuur beginnen vanavond, maar jullie maken wel eerst een rondje met de honden’, zegt moeder De Jongh.
‘Ze hebben vanmiddag al genoeg gelopen’, brengt Edwin ertegen in.
‘Je moet zorgen dat ze op vaste tijden hun behoeften kunnen doen’, vindt moeder. ‘Maar ik heb trouwens ook nog iemand nodig om me te helpen bij de afwas.’
‘Dat doe jij maar, Veer!’ zegt Edwin. ‘Jij bent daar veel handiger in dan ik. Dan loop ik wel met de honden.’
‘Oh, maar dan heb ik nog wel een klusje waar jij wel handig in bent’, mengt vader zich in het gesprek.
‘Wat dan …?’ vraagt Edwin ineens onzeker.
‘Kom maar even mee’, wenkt vader en loopt de keuken uit. Edwin loopt gedwee achter hem aan. Als hij Vera passeert steekt ze vlug haar tong even uit. Edwin doet net of hij het niet ziet.
Buiten loopt vader regelrecht door naar de schuur en wijst naar de fiets van moeder. Op het eerste gezicht ziet Edwin niets bijzonders, maar dan ineens ontdekt hij de platte achterband.
‘Ik heb een heel handige zoon die zo meteen als hij de honden heeft uitgelaten zijn hand er niet voor omdraait die band even te plakken’, zegt vader.
Edwin knikt. Hij weet dat als vader zo spreekt geen weerwoord helpt. Hij kan het beste maar meteen beginnen. Vlug loopt hij weer naar binnen om de honden te halen. Als hij de riemen, die naast de achterdeur hangen, pakt komen de honden al aangestoven.
‘Jaja, rustig maar’, zegt Edwin en doet hun de riemen aan. Hij loopt de kortste weg het dorp uit richting de Sasdijk. Hij weet dat vader en moeder niet willen dat de honden hun behoefte in de bebouwde kom doen. En al moet hij dan een eindje verder lopen, daar is hij het eigenlijk wel mee eens. Al een paar keer heeft hij zich groen en geel geërgerd toen hij in het dorp op de stoep in zo'n bruine hoop trapte.
Oké, als het regent vindt hij het ook niet leuk om een eindje te moeten lopen tot buiten het dorp. Maar de honden moeten toch hun behoefte doen en hij kan het ze niet kwalijk nemen dat ze niet op het toilet kunnen.
In gedachten ziet hij Tor al op de toiletpot en moet glimlachen.
‘Wat loop jij te grijnzen?’ hoort hij ineens.
Edwin kijkt op en ziet z'n buurjongen, Kees, hem tegemoet lopen.
‘Oh … uh, binnenpretje.’
‘Zeg, ik hoorde dat er vanmiddag brand was in de jachthaven. Heb jij daar nog iets van gehoord?’
Edwin stopt nu. ‘Jazeker, wij waren zelf ook in de haven.’
‘Oh …’ klinkt het enigszins verbaasd. ‘En wat was de oorzaak van de brand?’
‘Geen idee. Peter Groeneveld was ook bij ons en die dacht misschien kortsluiting.’
‘Mmm, dat gebeurt niet zomaar, hoor’, zegt Kees bedachtzaam. ‘Weet je nog die vrachtauto vorige week? Zou wel toevallig zijn als die ook spontaan in brand zou zijn gevlogen.’
Edwin denkt even na. Misschien heeft Kees wel gelijk.
‘Vera was er vanmiddag ook bij en die heeft wel iemand zien wegrennen.’
Kees kijkt hem strak aan. ‘Is dat zo? … En wie was dat?’
‘Dat kon ze niet zien. Het was wat verder weg en ze zag hem alleen op de rug.’
Kees zwijgt even en zegt dan: ‘Daar schiet je dan ook niet veel mee op. Ik ga naar huis, want ik moet nog eten.’
‘En ik de honden uitlaten en dan een band plakken en ook nog de schuur opruimen. Dat noemen ze dan vakantie …’
Kees hoort het niet meer en Edwin loopt snel het dorp uit.