21. Bij de loods
Naast het pad tussen de struiken langs de Dokvijver beweegt iets.
Ondanks een maanloze nacht is het niet helemaal pikkedonker. De sneeuw weerkaatst de straatverlichting die als een zachtoranje nevel over het dorp hangt.
Vier ogen kijken langs de Sasdijk in de richting van de sluis waarachter de Biesbosch begint.
In de verte nadert een fietser over het pad zonder verlichting.
Dat moet ’m zijn, denkt Edwin. Hij komt een beetje overeind. Ook Tor gaat staan nu hij ziet dat zijn baasje in actie komt.
Toen Edwin door de keuken naar de achterdeur was geslopen, had Tor zijn kop opgelicht. Het lijkt wel of die honden nooit echt slapen, had Edwin gedacht.
Tor kreeg snel een aai over zijn kop. De hond kwam echter overeind en liep Edwin achterna. Even had Edwin getwijfeld, maar besloot toen toch om Tor mee te nemen.
Tor had in het verleden al vaker laten zien dat hij nuttig kon zijn bij nachtelijke avonturen.
Edwins ogen kunnen de fietser in de verte nu nog niet aan het gezicht herkennen.
Maar de manier van fietsen lijdt geen twijfel. De fiets beweegt onder de lange bestuurder woest heen en weer.
Voor alle zekerheid houdt Edwin zich toch nog even verscholen tussen de struiken.
Als de fietser op slechts tien meter is genaderd weet Edwin het helemaal zeker. Hij komt overeind en loopt het pad op.
Peter schrikt.
‘Oh … ben jij het. Ik had je hier niet verwacht, maar bij het bankje.’
‘Maakt niet uit. Je bent mooi op tijd.’
‘Afspraak is afspraak’, vindt Peter. ‘Wat doen we? Laten we de fietsen hier? Het is niet ver lopen.’
Edwin krabbelt even over zijn kruin. ‘Is nog niet zo’n gek idee. De mijne staat hier achter deze struiken’, wijst hij.
‘Zet ik de mijne daar toch bij?’
Even later steken de jongens de Sasdijk over, klimmen over een laag dijkje naast de weg en sluipen aan de andere zijde doelbewust naar een van de aanwezige loodsen.
Edwin gaat voorop en Peter volgt.
Achter zich horen ze een auto over de Sasdijk rijden.
‘Niet iedereen slaapt dus’, fluistert Peter.
‘De meesten wel, hoor’, verzekert Edwin.
Aan de voorkant van de loods zijn alleen een kleine en een grote deur aanwezig.
‘Dat gaat ’m niet worden’, zegt Edwin. ‘Kom, we gaan aan de zijkant kijken.’
Ineens steekt hij een vinger omhoog. ‘Er komt weer een auto aan.’
Peter heeft het ook gehoord.
Snel kruipen de jongens samen met Tor achter een stapel pallets. Daar kunnen ze mooi tussendoor kijken zonder zelf gezien te worden.
‘Dat is misschien wel die auto die we zo-even hoorden’, fluistert Edwin.
De auto rijdt de loods voorbij.
‘We zijn in ieder geval niet de enigen op het haventerrein’, constateert Peter zacht.
‘Helaas niet’, antwoordt Edwin.
De auto is doorgereden en niet meer te horen.
De jongens komen weer achter de stapel tevoorschijn. Ze bekijken de gevel van de loods, maar er is niets aanwezig wat zich ervoor leent om door naar binnen te kunnen.
‘De achterzijde dan maar’, verzucht Edwin.
De jongens lopen verder.
Aan de achterzijde is wel een deur aanwezig en een raam.
Edwin gluurt door het raam naar binnen, maar kan niet veel ontdekken in het duister.
‘Als we deze ruit inslaan, kunnen we naar binnen’, zegt Edwin.
‘Dat is dan echt in-braak’, reageert Peter.
‘Als je op een andere manier naar binnen gaat niet dan?’
‘Ja ook.’
Peter huivert een keer.
‘Heb je het koud?’
‘Warm is anders …’
Edwin kijkt snel even om de hoek naar de andere zijkant van de loods. Daar is niet veel te zien. Er is niet veel ruimte tot de volgende loods en er is zo te zien iets laags tussen gebouwd. Er zijn geen ramen of deuren.
Ineens schiet Edwin iets de binnen. ‘Wacht …’, zegt hij en loopt bij de loods vandaan. Tor volgt hem trouw.
Edwins ogen turen naar het besneeuwde dak van de loods. De vorige keer dat hij hier naartoe ging, meende hij iets gezien te hebben. Ja, het klopt wat hij heeft gezien.
Bijna achteraan ligt duidelijk minder sneeuw.
Het zou goed kunnen zijn dat daar een dakraam onder zit, denkt Edwin.
Samen met Tor loopt hij weer terug naar Peter, die een beetje staat te koukleumen.
Edwin wijst naar boven. ‘In het dak zit volgens mij een raam.’
‘Fijn, maar hoe wil je daar komen en wat als-ie dicht zit?’
Edwin denkt weer even na en kijkt in het rond. Er is nergens een ladder te zien. Dat had hij ook eigenlijk niet verwacht.
Dan krijgt hij een nieuw idee. Hij wijst weer. ‘Kunnen we niet iets met die pallets?’
‘Stapelen?’ veronderstelt Peter.
‘Je bent nog goed wakker, Peer.’
‘Dat blijf je wel ook met die kou.’
‘Dan gaan we nu meteen iets doen tegen de kou’, vindt Edwin en loopt naar de pallets.
Peter loopt hem achterna.
‘En als je binnen bent geweest straks die pallets weer terugstapelen.
Weet je wat ik nu ook ineens bedenk?’
‘Nee, ik kan geen gedachten lezen.’
‘Wij lopen hier lekker sporen te maken en zo meteen op het dak, waar normaal niemand loopt, nog meer.’
Edwin denkt weer even na. ‘Tegen de tijd dat iemand die sporen in de sneeuw te zien krijgt, zijn wij allang weer verdwenen, dus daar kan ik me niet druk over maken.’
‘Oké.’
Edwin laat de eerste pallet van de stapel al naar beneden schuiven. Hij kan net bij de bovenste.
Peter schiet hem te hulp. Een voor een stapelen ze de pallets tegen het gebouw.
Tor staat er rustig bij te kijken.
Als ze er niet meer bij kunnen maken ze naast de eerste stapel een tweede.
Vanaf deze stapel kunnen ze weer een aantal pallets verder.
Edwin blijft nu op de tweede stapel staan en Peter geeft de pallets aan.
‘Nog koud?’ vraagt Edwin.
‘Nee, nu niet meer’, antwoordt Peter en wrijft met de mouw van zijn jas langs zijn voorhoofd.
Niet veel later klautert Edwin op de eerste stapel. Hij kan nu op het dak kijken.
‘Nog een stuk of drie, Peet, dan kan ik wel op het dak.’
Als de laatste pallet ligt, kijkt Edwin nog even naar de grond. Tor staat omhoog te kijken. ‘Zit Tor en blijf!’ klinkt het gedempt.
Tor gaat netjes zitten.
Dan klimt Edwin op het dak.
Het dak helt, maar wel zo weinig dat ertegenop is te klimmen.
Edwin schuifelt uiterst voorzichtig omhoog. Hij moet geen uitglijder maken, want dat zou wel eens nare gevolgen kunnen hebben.
Dan is hij bij het beoogde raam.
Peter is ook op de stapel pallets geklauterd en gluurt over de dakrand.
Edwin bukt en schuift wat sneeuw aan de kant. Dat moet ik niet te lang doen, denkt hij. De sneeuw is venijnig koud.
Even drukt hij zijn handen onder zijn oksels om even iets te warmen. Niet lang daarna is het dakraam vrij van sneeuw.
Tot zijn blijdschap staat het raam op een kier. Wie laat zo’n raam nu openstaan in deze sneeuwtijd? denkt hij, maar wel fijn.
Hij wringt zijn vingers tussen het raam, hij kan het een heel klein beetje bewegen, maar verder geeft het niets mee. Dan beweegt hij het voorzichtig wat op en neer.
Binnen schiet een hefboompje van de haak. Het raam vliegt open en Edwin verliest zijn evenwicht.
Peter ziet het gebeuren.
Edwin tuimelt achterover.
Het dakraam klapt dicht en met een gedempte dreun valt Edwin met zijn achterste op het besneeuwde dak.
Zijn armen graaien wild in het rond.