19. Een ontdekking

Vera ligt op haar bed. Maar slapen doet ze niet. Ze heeft gehoord dat Edwin naar beneden is gegaan. Ook heeft ze de achterdeur open en dicht horen gaan.

Ze heeft zich voorgenomen wakker te blijven tot haar broer weer terug is. Ze is erg benieuwd of hij iets zal ontdekken, maar nog veel belangrijker: ze wil weten dat haar Tim weer veilig terug is.

Vader gaat natuurlijk iedere avond even naar buiten met de honden, maar dit is anders.

Hoe zal ik nu eens wakker blijven, denkt ze.

Haar hand zoekt in het donker naar een knop op de lamp die op haar nachtkastje staat.

Dan staat haar kamer in een schemerlicht.

Ze stapt uit bed en pakt een boek van haar bureau. Snel kruipt ze weer terug onder de wol.

Het licht van de lamp is voldoende om te kunnen lezen. Toch lukt het haar nu niet om zich echt in het boek te verdiepen.

Even later ligt het boek weer op het nachtkastje. Ze duwt haar kussen met een zucht omhoog en wacht in een halfzittende houding de terugkomst van haar broer af.

De tijd verstrijkt en af en toe zakken haar ogen dicht. Maar dan schrikt ze weer wakker en kijkt even verdwaasd haar slaapkamer rond, totdat ze weer beseft waarom haar licht nog aan is.

Na drie keer denkt ze ineens: Zou Edwin al terug zijn gekomen zonder dat ik er erg in had? Dan zit ik me hier een beetje voor niets wakker te houden.

Er is maar één manier om erachter te komen.

Ze stapt uit bed. Voorzichtig sluipt ze de overloop over en loopt de trap af.

Moeder zit in de kamer en heeft Vera kennelijk niet gehoord.

Door de gang loopt Vera op haar tenen naar de keuken. Ze ziet dat de manden nog leeg zijn. Dan loopt ze gauw weer terug.

Moeder heeft kennelijk nog niets in de gaten.

Even later ligt Vera weer op haar bed.

Hoe lang is Edwin nu al weg? Ze heeft geen idee. Ze heeft niet op de klok gekeken toen ze de buitendeur hoorde dichtslaan.

 

Edwin loopt met Tim en Tor tussen enkele loodsen op het gebied rond de Beatrixhaven. Zojuist is hij de Sasdijk overgestoken.

Tor is enthousiast begonnen om het spoor te volgen.

Dat liep nog bijna mis.

Juist toen Edwin Tor aan de plastic tas liet ruiken was in de brandgang achter de schuur van Mark de poort opengegaan. Er was een vrouw uit de poort gekomen.

Vermoedelijk de vrouw van Mark.

Edwin was zich een hoedje geschrokken. De vrouw had even vreemd opgekeken toen ze Edwin met de twee honden en de plastic tas zag.

Edwin wist met geen mogelijkheid hoe hij zich hieruit zou moeten redden.

Ondanks de kou was het zweet hem uitgebroken. Wellicht angstzweet.

Toen had de vrouw zelf de oplossing gegeven.

‘Zo jongeman, moet je hondje hier zo nodig zijn behoefte doen? Daar ben ik niet zo blij mee. Maar ik zie wel dat je het zelf weer opruimt. Ik zou willen dat iedereen dat deed.’

Edwin had onmiddellijk begrepen waar de vrouw op doelde en hij had meegespeeld.

Met één hand in de plastic tas had hij net gedaan of hij iets van de grond opraapte.

Het was zo donker in de steeg dat de vrouw het wellicht toch niet goed kon onderscheiden.

Ze was een andere kant uitgelopen.

Edwin was even blijven wachten tot de vrouw uit de brandgang was verdwenen. Daarna had hij met een diepe zucht Tor nog een keer aan de plastic tas laten snuffelen.

Tor speelde dit soort spelletjes maar al te graag mee en was met zijn neus dicht aan de grond gaan speuren.

Eerst was het richting de poort, maar Edwin had hem aan zijn riem teruggetrokken.

Daarna was Tor de andere kant op gelopen.

Edwin en Tim waren gevolgd.

Nu lopen ze vlak bij een stuk of vier loodsen die veel op elkaar lijken.

Bij de derde slaat Tor ineens rechtsaf. Met zijn neus vlak boven het toegangspad dat ook sneeuwvrij is loopt hij recht naar het deurtje links van de grote roldeur aan de voorkant.

Bij de deur blijft hij staan.

Edwin voelt even aan de deur.

Op slot natuurlijk, denkt hij. Dat had hij wel kunnen weten.

Nu weet hij in ieder geval wel waar Mark de afgelopen avond waarschijnlijk naartoe is geweest. En waar eveneens waarschijnlijk zijn vuurwerk ligt opgeslagen.

Een veilige plek, had Mark gezegd.

Edwin kijkt even naar het gebouw.

Zou dit veilig zijn?

Het ligt natuurlijk niet midden in een woonwijk.

Ineens slaat er een hond aan.

Het geluid komt van naast het gebouw.

Nog een waakhond ook, denkt Edwin.

Hij loopt snel weer weg.

Hij weet nu in ieder geval iets meer.

Het geblaf van de hond duurt nog even voort, maar komt niet dichterbij.

Edwin klautert nu vlug weer over het dijkje naast de Sasdijk. Hij kijkt snel een keer achterom en ziet alleen het dak van de loods.

Daarna schiet hij de Sasdijk over en via de brandgang, het Plein en nog een paar straatjes weer naar huis.

Hebben de honden nu wel hun behoefte gedaan? vraagt hij zich af.

Voordat hij thuis is, tillen Tim en Tor allebei nog even een pootje tegen een boom en een lantaarnpaal.

Eigenlijk niet zoals ze geleerd hebben, denkt Edwin, maar vooruit maar een keer.

Als hij de keuken binnenstapt, komt hij juist moeder tegemoet.

‘Zo’, zegt moeder, ‘de honden hadden zeker lang werk?’

Edwin knikt vluchtig.

‘Ga nu maar snel naar bed. Het is zo weer morgenvroeg. Vader zal je trouwens wel dankbaar zijn.’

Edwin geeft moeder snel een kus en rent naar boven.

Vera heeft hem al aan horen komen en steekt haar hoofd om de hoek van de deur. ‘Gelukt?’

‘Ja, ik weet weer iets meer. Vertel het morgen wel. Welterusten.’

‘Ligt Tim weer in zijn mand?’ vraagt Vera.

Maar Edwin is al op zijn kamer en heeft zijn deur achter zich gesloten.