3. Een naar ongeval

‘Eddy, laat jij zo meteen Tim en Tor allebei uit? Please … Dan help ik ma met de afwas.’

‘Dat doe je normaal toch ook meestal?’ zegt Edwin.

‘Ik vind het koud buiten.’

‘Ik niet dan?’

‘Toe Eddy, wees een keer aardig voor je zusje of moet zij de honden uitlaten? Dan kun jij me mooi helpen met de afwas.’

‘Ik laat de honden wel uit. Ik heb geen last van de kou. ’k Ben geen mietje’, zegt Edwin snel en pakt de hondenriemen van de haak.

Tegelijkertijd springen Tim en Tor overeind. Ze weten wat het betekent als de riemen worden gepakt: lekker even naar buiten!

Tim vindt de sneeuw niet echt super, maar is dat allang weer vergeten. Tor heeft er geen enkele moeite mee.

Edwin doet z’n jas aan en trekt zijn kraag hoog op. In zijn jaszak zit nog een muts, die hij ook opzet.

Buiten is het al donker. Dat is wel een nadeel. Sneeuw is erg leuk, maar het is jammer dat er in de winter zo kort daglicht is.

Met een stevige pas loopt hij het dorp door.

Buiten het dorp krijgen de honden gelegenheid om hun behoefte te doen. Tor moet overal even snuffelen en tilt op iedere plek even zijn poot op. Tim wil eigenlijk alweer snel naar huis.

Past goed bij z’n baasje, denkt Edwin en hij moet glimlachen bij die gedachte.

Even later lopen ze weer terug door het dorp. In de verte komt een oude vrouw aangelopen. Ze heeft ook een hond bij zich. Edwin kent haar wel. Ze komen elkaar wel vaker tegen tijdens het uitlaten. De vrouw knikt altijd vriendelijk en soms maakte ze even een praatje. Maar nu het wat kouder is roept ze alleen vriendelijk gedag. Haar hond is nog niet zo oud. Het is een Mechelse herder, die inmiddels ook dikke maatjes is met Tim en Tor. Ze willen altijd even snuffelen aan elkaar.

Aan de andere kant van de straat, een eind voor Edwin, lopen twee jongens. Edwin kan vanwege het duister, de muts, zijn hoog opgetrokken kraag en de afstand niet zien wie het zijn.

Ineens gooit een van de twee jongens iets naar de overkant van de straat een eindje voor de oude vrouw.

De jonge herder denkt dat het om een spelletje gaat en rent vooruit.

De riem ontglipt uit de handen van de oude vrouw. Ze schrikt en roept: ‘Rex!’

Maar de hond vindt dit spelletje even veel leuker. Hij pakt het ding vlug op in zijn bek en wil het kennelijk naar de gooier terug brengen.

Ineens klinkt er een harde knal en een hoog gejank.

De hond springt omhoog en valt dan neer. Midden op de weg.

Verbijsterd staat Edwin te kijken.

De twee jongens zetten het op een lopen en zijn binnen de kortste keren uit het zicht verdwenen.

Nu pas geeft de oude vrouw een gil en loopt op haar hond af.

‘O nee … o nee!’

Edwin staat even helemaal verstijfd. Wat is dat nu? Wat moet hij nu doen?

Hij beseft ineens wat dat ding is geweest. Vuurwerk!

De Mechelse herder heeft het natuurlijk voor een speeltje aangezien.

Schoorvoetend loopt hij naar de oude vrouw, die inmiddels bij haar hond zit te snikken.

‘Rexie … wat is er nu toch gebeurd?’

Tim en Tor staan er ook wat stil bij te kijken.

Normaal schrikken ze gelukkig niet echt van al dat geknal. Maar het lijkt wel of ze in de gaten hebben dat hier iets verschrikkelijks aan de hand is.

Als Edwin vlak bij de vrouw staat, ziet hij dat de bek van de hond helemaal onder het bloed zit. Het dier trekt met zijn poten, maar kan kennelijk niet meer staan.

‘M’n vader’, schiet het door Edwin heen.

De vrouw bukt zich jammerend over haar hond.

Edwin tikt haar voorzichtig op een schouder. ‘Mevrouw, mijn vader is dierenarts. Zal ik hem vlug gaan halen?’

De vrouw kijkt hem met een wanhopige blik aan. ‘O, als je dat wil doen jongen.’

Er komen ineens nog meer mensen aangelopen en er stopt een auto. Binnen de kortste keren staat er een hele groep om de vrouw en haar hond heen.

‘Wat is hier gebeurd?’ ‘Is die hond aangereden?’ klinkt het door elkaar heen.

‘Vuurwerk …’ zegt Edwin met een lichte bibber in zijn stem.

‘Daar moet je mee naar de veearts’, roept een man.

De oude vrouw kijkt even op. ‘Zijn vader is dierenarts’, wijst ze.

De man kijkt Edwin aan. ‘Ah, ik ken jou. Kom, dan leggen we die hond wel even in mijn auto.’

Hij wijst. ‘Ik heb een stationcar. We kunnen ’m zo achterin leggen.’

Samen met nog een man leggen ze hond in de kofferbak.

‘Stapt u maar snel in, mevrouw.’

‘We wonen aan de Vissersdijk’, zegt Edwin.

‘Ja, ik ken je vader. Is-ie thuis?’

‘Ja, even geleden nog wel. Hij hoefde volgens mij niet weg.’

Als de vrouw is ingestapt, stapt de man ook in en start de auto. Snel keert hij op de weg en rijdt er met een flinke snelheid vandoor.

Even later komt Edwin ook thuis aan. Hij ziet de auto van de man al naast het huis staan. Vlug gaat hij naar binnen en geeft de honden wat eten.

Dan rent hij vliegensvlug de trap af naar de praktijkruimte van zijn vader.

Voorzichtig kijkt hij om de hoek van de deur.

Vader staat gebogen over de behandeltafel. De oude vrouw en de man van de auto staan ernaast.

Vader draait zich om en ziet Edwin. ‘Kom eens even’, zegt hij.

Edwin loopt naar z’n vader en ziet de Mechelse herder roerloos op de tafel liggen.

‘Jij hebt het zien gebeuren?’ vraagt vader.

Edwin knikt.

‘Ziet er niet zo mooi uit’, zegt vader. ‘Het was vuurwerk … toch?’

Edwin knikt nog eens.

‘Mevrouw Versluis, ik heb Rex nu onder narcose gebracht en ga eerst bekijken of ik nog iets voor hem kan betekenen. Edwin neemt u wel even mee naar binnen. Edwin, vraag ma of ze even een bakje koffie voor deze mevrouw wil zetten en leg haar ook even uit wat er gebeurd is. Jij was immers getuige.’

‘Dan ga ik weer naar huis’, zegt de man van de auto.

‘U mag ook gerust even een bakje koffie nemen boven, hoor’, zegt vader.

‘Vriendelijk aangeboden’, zegt de man, ‘maar ik was onderweg naar huis en daar zullen ze ook niet weten waar ik blijf.’

‘Oké, in ieder geval vriendelijk bedankt voor uw hulp. Ik ken u dacht ik wel. U woont toch vlak vooraan in de nieuwe wijk?’

‘Klopt’, antwoordt de man. ‘Ik ga er nu echt vandoor.’

Edwin is al naar boven met mevrouw Versluis.