De hoogmoed

Het volk van Thebe had met ontzetting geluisterd hoe hun koningen ruziemaakten. Ze rilden toen ze hoorden hoe Oedipus ontdekte dat hij wellicht zichzelf had vervloekt. Maar toen ze Jocaste ook nog godslasterlijke taal hoorden uitslaan, bleven ze helemaal ontzet achter. Ze vroegen zich angstig af wat er van hen moest worden als zelfs hun leiders spotten met de goden.

Een priester bezwoer de menigte:

‘Tirannen teren op onmetelijke trots, maar wanneer hoogmoed de hemel raakt, stort wie verwaand is in de afgrond en breekt zijn botten. Wat helpt het bidden van het volk voor wie zichzelf opblaast in eigendunk en niet bevreesd is voor de oneindige rechtvaardigheid der goden? Wie met orakels spot en heiligheid onteert, wordt om zijn trots gestraft en om zijn schimpen genekt.’

Een jongeman trad naar voren en zei luidop:

‘Ik ga niet meer op bedevaart naar de navel van de wereld. Mij zul je niet meer zien in Delphi of in de heiligdommen van Abae of Olympia. Als de orakels van de goden niet langer in vervulling gaan, hoeft het voor mij niet meer.’

Maar een oude, vrome vrouw vermaande hem en bad:

‘Almachtige goden, heersers van de wereld, laat ons uw macht zien! Laat ons voelen hoe de wereld geen moment aan jullie aandacht ontsnapt en straf dit volk. Want de Thebanen lachen om Apollo en om wat hij gezegd heeft over Laios. Ze hebben niet langer respect voor de goden.’

De meesten echter zwegen en keerden in gepeins verzonken, ontredderd naar de stad terug.