De angst
Van zo gauw Oedipus zich had teruggetrokken en Teiresias uit het gezicht was verdwenen, kwamen de stemmen los. De ene vroeg zich af wie de goden toch konden bedoelen, wie de moordenaar toch was. Anderen waren van mening dat de goden de moordenaar zelf wel zouden opjagen met bliksem en vuur en dat hij wellicht toch niet kon ontsnappen, zelfs al liep hij sneller dan de wind. Maar nog anderen waren ervan overtuigd dat de goden wilden dat ze zelf op zoek zouden gaan. Maar waar dan? vroeg een ander. Hij verschuilt zich misschien wel in de bossen of in de grotten in de bergen. Nog een ander had zelfs medelijden met de opgejaagde moordenaar, die nu rondzwierf als een door zijn kudde verstoten stier.
‘Hij moet wel eenzaam zijn, want niets is zo troosteloos als moeten vluchten. Hij wil vast de goden mijden, maar dat lukt hem niet, want de goden houden zich altijd op in de buurt van de mens.’
In een ander groepje werd zwaar geredetwist over wat zich zonet voor hun ogen had afgespeeld: de ruzie tussen de koning en de ziener.
‘Wat Teiresias zegt, maakt me ongerust’, zei een man met een bezorgd gezicht. ‘Het maakt me bang, want Teiresias is een wijs man.’
‘Ik kan toch niet geloven wat hij zegt’, antwoordde een ander.
‘Kun je het dan weerleggen?’ zei de eerste weer.
‘Ik weet niet wat ik ervan moet denken. De angst raast door mijn lijf en ik kan het allemaal niet meer volgen.’
‘Maar heeft iemand van jullie weet van een vete tussen Laios en Oedipus?’ bracht een derde tussen.
Niemand had ooit over zoiets gehoord. Nu niet, maar ook vroeger niet.
‘Ik zie niet in waarom ik nu opeens Oedipus zou moeten verdenken van zo’n lage moord op Laios’, zei een meisje dat tot nog toe had gezwegen. ‘Hij wordt door iedereen op handen gedragen. Ik zie geen enkele reden om me op hem te wreken.’
Ze kreeg steun van een jongen met zwarte krullen die achter haar stond:
‘Ik ga ervan uit dat de goden weten wie de moord gepleegd heeft. Zij weten immers alles, zelfs wat de mens in het donker doet. Maar dat een mens - al is hij ook een ziener - meer zou weten dan ik? Dat neem ik niet aan. De ene kan natuurlijk wijzer zijn dan de andere. Maar zolang er geen bewijzen zijn tegen Oedipus, verwerp ik de beschuldigingen van Teiresias.’
Een potige kerel knikte instemmend:
‘Dat Oedipus wijs is, staat als een paal boven water. Trouwens ook dat hij om Thebe geeft. Hij heeft het voldoende bewezen toen hij de sfinx verjoeg. Mij zul je dus niet horen zeggen dat hij een misdaad heeft bedreven.’