35
Tijdens de rit praatten Mark en Ellen maar weinig. Mark reed, zette daarbij een cd op, en Ellen sliep in op de zachte klanken van Angelo Badalamenti.
Zonder tussenstops of de al bijna gebruikelijke files bij een van de wegwerkzaamheden kwamen ze tegen negen uur ’s avonds aan in Freudenstadt. Ze namen de autoweg naar Loßburg en bereikten uiteindelijk Alpirsbach.
Het was al donker toen ze twee eenpersoonskamers namen in hotel Weißes Ross. Nadat ze bij de receptie hadden geïnformeerd over de beste route naar de Blumenstraße, gingen ze direct op weg.
Het kleine vakwerkhuis met de overhangende daknok vlijde zich in een verzorgd tuintje, dat was omgeven door een met groen overgroeid schaarhek. In het licht van de straatlantarens waren een stokroos en diverse bloemperken te onderscheiden. Bloemen, groente en kroppen sla stonden in het gelid, bewaakt door een garde tuinkabouters. De dikke naaktslak die over een zonne-energielamp naast het terras kroop, leek een indringer.
Boven de knop van de bel prijkte een gepoetst messing bordje: BREUNINGER.
Ellen drukte op de bel, en bijna meteen was er door de glazen deur een wazige gestalte te zien. Een aantrekkelijke blondine deed de deur voor hen open. Ze was te jong om Gustav Breuningers echtgenote te kunnen zijn, dacht Ellen. Misschien een dochter.
‘Ja, zegt u het maar.’
‘Mevrouw Breuninger?’
‘Nee, nee, ik ben de verpleeghulp.’ Ze knikte in de richting van een rode Fiat aan de overkant van de straat, waar op de zijkant in grote letters THUISHULP stond. ‘Ik heet Uschi Kreutzer. Mevrouw Breuninger ligt al in bed.’
‘Neem ons niet kwalijk dat we zo laat nog storen,’ zei Mark, ‘maar we wilden eigenlijk spreken met meneer Breuninger. Is hij ook al…’
‘Meneer Breuninger is nog wakker,’ viel ze hem in de rede. ‘Neem me niet kwalijk dat ik zo’n haast heb, maar ik moet me vrouw Breuninger nog een injectie geven. Als u even wacht, dan kom ik u zo halen.’
Ze haastte zich weg.
‘Is jou opgevallen hoe ze naar je keek?’ mompelde Ellen. ‘Bij haar maak je wel een kans, en zij heeft duidelijk meer sex appeal dan ik.’
Marks gezicht liep opnieuw donkerrood aan. ‘Ik vertel jou nooit meer wat. Nooit! Heb je dat begrepen? Nooit meer!’
Nog voordat Ellen kon antwoorden, verscheen er een man aan de deur.
Hij zag er bijna precies zo uit als Ellen zich op grond van zijn stem aan de telefoon had voorgesteld. Zijn nog volle haar, dat ooit zwart moest zijn geweest, was bijna helemaal grijs, zijn ogen blikten moe over dikke wallen, en de broek, waarover een buikje hing, werd door ouderwetse bretels met hertenpatroon behoed voor afzakken. De kroon op zijn verschijning was een paar versleten pantoffels.
‘Wat wilt u?’
‘Ik ben dokter Ellen Roth, en dit hier is mijn collega Mark Behrendt. Ik weet dat het al laat is, maar wij wilden met u praten over de zaak Lara Baumann.’
Hij zuchtte. ‘Hoort u eens, ik ben moe en heb mijn slaap nodig. Komt u morgen maar terug.’
‘Dat zouden we graag doen,’ Ellen deed snel een stap naar voren om de deur te blokkeren, ‘maar ik ben bang dat we niet meer zoveel tijd hebben. Mevrouw Baumann is bij mijn weten in gevaar, en wij moeten dringend meer weten over de zaak van…’
‘Er is geen zaak,’ beet Breuninger haar toe. Ellen kreeg een vlaag van zijn zoetige adem in haar gezicht. Aceton, dacht de arts in haar. Waarschijnlijk diabetes mellitus.
Mark trok de print van het krantenartikel uit zijn jaszak en hield dat Breuninger voor. ‘Dat zien wij een beetje anders, meneer. Hebt u destijds het onderzoek geleid?’
Breuninger maakte een afwerend gebaar. ‘Ach, laat u me toch met rust over die ouwe koeien. Ik heb gezworen er niet meer over te praten, en daar hou ik me aan.’
‘Waarom, meneer Breuninger?’ boorde Ellen dieper. Ze moest zich beheersen om hem niet toe te schreeuwen. ‘Waarom hebt u dat gezworen?’
‘Jongedame, gaat u gewoon weg en blijf met uw vingers af van dingen die u geen fluit aangaan.’
Op dat moment verscheen Uschi Kreutzer aan de deur.
‘Ik ben klaar voor vandaag,’ zei ze tegen Breuninger, en ze schonk Mark een veelbetekenende zijdelingse blik.
Ditmaal reageerde Mark erop, maar beslist niet op de manier die zij wilde. ‘Zegt de naam Lara Baumann u iets?’
‘Bent u van de politie?’
‘Nee, ik ben psychiater.’
‘O. Nou ja, maakt niet uit. Laat maar eens zien.’ Ze nam Mark de print uit handen en las de tekst met gefronst voorhoofd.
‘Nee, ken ik niet,’ kwam het antwoord. ‘Kan ik ook niet kennen, als het 1989 geweest is. Ik woon pas sinds 1997 in de buurt. Ik ben vanwege de liefde hierheen gekomen, maar heb er alleen het huis aan overgehouden. Alstublieft, dokter.’ Met een klaarblijkelijk geoefende oogopslag gaf ze hem het vel papier terug. Daarna wendde ze zich weer tot Breuninger. ‘Goed, dan ga ik nu. Vergeet u niet dat ik morgen al om acht uur kom om uw vrouw naar de dialyse te brengen. Goedenacht samen.’
Breuninger bromde haar iets onverstaanbaars achterna en wendde zich weer tot Ellen en Mark.
‘En u kunt nu ook maar beter gaan, anders klaag ik u aan wegens huisvredebreuk.’
‘Zegt u ons liever waarom u ons niets over Lara Baumann wilt vertellen, dan zijn we meteen verdwenen,’ wierp Ellen tegen.
‘Neemt u van mij aan, dat u dat echt niet wilt. Je moet niet over het kwaad spreken als het eindelijk weg is. Anders komt het terug.’ Met deze woorden ging hij terug het huis in en deed hij de deur achter zich dicht.
‘Wat een rare snuiter was dat,’ zei Ellen tegen Mark, maar toen ze zich naar hem omdraaide, was hij er niet meer. Hij stond aan de overkant bij de chauffeurskant van de Fiat en praatte met Uschi Kreutzer. Toen hij weer terugkwam, reed de Fiat weg.
‘Dat is wel heel bedenkelijk.’
‘Heeft ze je haar nummer toch niet gegeven?’
‘Lul niet.’
‘Sorry. Oké, wat is er bedenkelijk?’
‘Ik heb haar naar Breuningers vrouw gevraagd, en hou je vast: bijna twintig jaar geleden is ze bijna gestorven aan nierfalen. Op het allerlaatste moment heeft ze een donornier gekregen. Naar het schijnt was het echt een wonder; die donor kwam op het allerlaatste nippertje. Maar nu heeft ze toch nog pech. Die nier laat het inmiddels afweten, en mevrouw Breuninger is te oud om nog in aanmerking te komen voor een tweede orgaandonatie.’
Ellen keek hem nadenkend aan. ‘Bedoel je…’
‘Ik vermoed dat iemand Breuninger een aanzienlijk bedrag heeft betaald om te zorgen dat hij zijn mond houdt. Je weet toch zelf hoe je met geld en de nodige contacten een orgaandonatie kunt bespoedigen.
‘Waarschijnlijk zijn ook die overleden verslaggever en de hoofdredactrice omgekocht, want met wie denk je dat meneer de hoofdcommissaris b.d. vóór jou zo lang getelefoneerd heeft? Waarschijnlijk hebben Breuninger en die bijzonder vriendelijke hoofdredactrice van dat flutblaadje overlegd over de beste manier om ons monddood te maken.’
‘Maar wie kan er dan belang bij hebben om een negentien jaar oude zaak in de doofpot te stoppen? Denk je dat ze vermoord is en dat wij een verkeerd spoor hebben gevolgd?’
‘Nee.’ Mark schudde zijn hoofd. ‘Ik denk dat Volkers programma heel goed gefunctioneerd heeft, net zoals ik er zeker van ben dat de vrouw die jij hebt gezien daadwerkelijk Lara Baumann was. Er is hier iets aan de hand, maar ik geloof niet dat wij daar vóór morgenvroeg uit zullen komen. Het ziet er naar uit dat de mensen hier al heel vroeg de luiken dichtdoen.’
Ellen moest hem daarin gelijk geven, hoewel het haar moeilijk viel nog meer kostbare tijd te laten verstrijken.
Ze gingen terug naar het hotel. Voordat ze op weg naar hun kamers uit elkaar gingen, vroeg Ellen: ‘Waarom ben je er eigen lijk zo zeker van dat het computerprogramma van Volker zo goed functioneert?’
‘Nou ja,’ zei hij en hij kuchte. ‘De vriendin van Tobias Schubert, je weet wel, Volkers hackermaatje, die zich Filewalker noemt, eh… die met een naaktfoto op internet stond, dus, dat… dat is mijn zus.’