10

Bij het betreden van het kantoor van de geneesheer-directeur van de Boskliniek viel als eerste het geweldige eikenhouten bureau op. Het stond als een altaar midden in de kamer.

Maar als professor dr. Raimund Fleischer erachter zat, leek het bureaublad te krimpen. Fleischer was een reusachtige man van rond de vijftig, atletisch gebouwd en met markante gelaats trekken. Zijn volle, grijsgetinte haar probeerde hij met pommade in bedwang te houden, waardoor hij eruitzag als een filmster uit de jaren vijftig.

Vanwege dat kapsel en zijn overdreven verzorgde uiterlijk noemden vele medewerkers van de kliniek hem achter zijn rug om ‘de mooie jongen’. Natuurlijk durfde niemand die naam voor geen goud hardop uit te spreken.

Naast het voeren van de dagelijkse leiding van de kliniek, werkte Fleischer ook nog als onderzoeker en universitair docent. Hij stond erom bekend dat hij nauwelijks een vrije minuut had in zijn dagschema. Maar sinds Ellens onbevoegde bezoek aan een van de spreekkamers van de buurkliniek was er nog geen halfuur voorbijgegaan voordat hij haar bij zich had geroepen.

Ellen had verwacht dat hij tegen haar zou uitvaren en haar een stevige uitbrander zou geven. In plaats daarvan hield het om zijn temperament beruchte hoofd van de kliniek zich verbazend rustig. Bijna te rustig, vond ze. Hij bood haar zelfs thee aan. Daarbij vielen haar zijn zachte, lange vingers op, die helemaal niet bij zijn krachtige verschijning pasten.

‘Beste dokter Roth,’ begon Fleischer, en de ongewoon rustige toon van zijn stem gaf haar kippenvel. ‘Ik denk dat ik u niet hoef uit te leggen waarom wij hier bij elkaar zitten. Ik vraag ook niet naar de reden voor wat u hebt gedaan. We zitten allebei lang genoeg in de psychiatrie om te weten dat er altijd een reden voor een daad is, of die onze buitenwereld nu zinvol lijkt of niet.’

‘Toch zou ik graag iets willen zeggen over…’ begon Ellen, maar Fleischer onderbrak haar met een afwerend gebaar.

Hij gaat me ontslaan. Daarom is hij zo rustig. Hij wil niet dat ik me hier luidkeels rechtvaardig, maar net zo rustig blijf als hij, ook nadat hij me ontslagen heeft, dacht Ellen.

‘Dokter Roth, de Boskliniek is een aloud, gerenommeerd psychiatrisch ziekenhuis met achttien afdelingen, waar jaarlijks meer dan twaalfduizend patiënten aan worden toevertrouwd. We bieden werk aan ongeveer zeshonderd medewerkers. Ieder van hen is uitstekend gekwalificeerd, en als je nog even voorbijgaat aan ons prachtige parkterrein, dan komt de goede reputatie van onze kliniek vooral voort uit onze vakkundige en competente dienstverlening. Wij zijn een uitstekend team, van de schoonmaker tot de afdelingshoofden en plaatsvervangende afdelingshoofden aan toe, en u, dokter Roth, bent me altijd positief opgevallen, sinds u vier jaar geleden bij ons kwam.’

Met bijna theatrale traagheid nipte Fleischer aan zijn thee en zette het kopje op het schoteltje. ‘Maar een team functioneert alleen als niemand van de norm afwijkt. En uw actie van zojuist was… nou ja, laten we zeggen: gedrag dat alle regels te buiten ging.’

‘Een van mijn patiënten is samen met haar dossier van mijn afdeling verdwenen,’ barstte Ellen uit. ‘Het enige wat ik wil, is…’

‘Ik weet wat u wilt,’ viel Fleischer in. ‘Ik heb me over het voorval op de hoogte laten brengen. Ik weet ook van de enorme druk die u gisteren bij die bijna-zelfmoord hebt ondervonden.’

Ellen voelde dat ze vuurrood aanliep. Wat was dit nu? Had Mark toch contact opgenomen met Fleischer, zelfs al had ze hem nadrukkelijk gevraagd dat niet te doen? Geloofde Fleischer nu ook dat ze overspannen was?

Ellen weerhield zich ervan een opmerking te maken en liet Fleischer verder praten. Ga maar door, dan kunnen we dit achter ons laten. Gooi me er maar uit, dat wil je me toch zeggen?

‘Ik kan me voorstellen dat die gebeurtenis zo zijn gevolgen voor u heeft gehad,’ zei Fleischer en hij keek haar indringend aan. ‘Daarvoor hebt u mijn volste begrip. Toch kan ik uw op treden van daarnet niet zo gemakkelijk voorbij laten gaan. Ik moet daar consequenties uit trekken. Tegelijkertijd wil ik zo’n goede kracht als u ook niet verliezen, dokter Roth. Daarom zou ik graag willen dat u een week vrij neemt. U hebt vast nog wel een paar vakantiedagen over. Als u met mijn voorstel instemt, zal ik afzien van een berisping en een aantekening in uw personeelsdossier. Ja, ik moet zelfs de directie van de stadskliniek ervan zien te overtuigen geen juridische stappen tegen u te ondernemen.’

‘Maar ik heb…’

‘Wat u hebt of niet hebt, doet niet ter zake. Accepteert u mijn voorstel?’

Ellen had geen andere keus dan Fleischers aanbod aan te nemen. Een berisping of zelfs een ontslag zou desastreuze gevolgen hebben voor haar verdere carrière.

‘Uitstekend.’ Fleischer was zichtbaar tevreden. ‘Ik wist wel dat we het eens zouden worden. U zult zien dat deze kleine vakantie u goed doet. En daarna gaat u weer fris en uitgerust aan het werk. Soms moet je mensen dwingen tot hun geluk. Wat dat betreft hebt u veel gemeen met uw partner, als ik zo vrij mag zijn om dat te zeggen. Collega Lorch heeft zijn drie weken ook slechts op mijn aandringen opgenomen, en daarbij ging het dan nog om nog openstaande vakantiedagen.’

Fleischer stond op uit zijn leren stoel en schonk Ellen een minzame glimlach. ‘Rust nu eerst maar eens uit. Dan beschou wen we deze zaak als afgedaan.’

Ook Ellen stond op, maar ze wilde zich in geen geval zo snel laten wegwerken. ‘Ik wil nog graag één ding weten.’

‘En dat is?’

‘Aan de ene kant prijst u mijn competentie, maar u neemt tegelijkertijd niet van me aan dat die vrouw bestaat en dat ze van de afdeling is verdwenen.’

‘Ik geloof u wel degelijk. Toegegeven, het komt me wat merkwaardig voor, dat buiten u niemand van deze patiënte afweet, maar…’ hij maakte een hulpeloos gebaar, ‘nou ja, ook het beste team maakt wel eens een fout.’

‘Een fout? Dus dit geval is voor u niet meer dan dat?’

‘Dokter Roth, alsjeblieft. Probeer het nog eens van mijn kant te bekijken. Er zijn altijd weer patiënten die gesloten afdelingen ontvluchten. Maar daarom zie ik nog geen reden waarom mijn artsen voor Sherlock Holmes moeten gaan spelen. Dat is een taak van de politie.’

‘Herinnert u zich die verwarde dakloze zonder papieren, die twee jaar geleden tijdens onze brandoefening is weggelopen? De politie heeft toen een zoekactie opgezet, maar tot op heden weet niemand wat er van die man is geworden. Gelooft u dat ze meer moeite zullen doen voor deze patiënte, van wie zelfs wij niets weten?’

Nu werd Fleischer ongeduldig. Hij keek op zijn horloge en daarna naar zijn agenda. ‘Zulke gevallen zijn betreurenswaardig, maar wij zullen ermee moeten leren leven. Vooral u zult ermee moeten leren leven, dokter Roth. U neemt nu een week vrij om uit te rusten. In die tijd hebt u even niets te maken met de kliniek. Alle verdere beslissingen in de verdere aanpak van dit geval laat u aan mij over. Ben ik zo duidelijk genoeg?’

‘O ja, dat bent u zeker.’

‘Dan is het goed.’ Hij kwam vanachter zijn schrijftafel vandaan en ging naar de deur. ‘En wilt u me nu verontschuldigen? Ik moet naar een bespreking.’

Toen Ellen het bestuursgebouw verliet, stonden er voor haar twee dingen vast: ze zou onmiddellijk naar een nieuwe baan op zoek gaan, maar eerst wilde ze Silvia Janov een bezoek brengen.

Er klopte iets niet met dit geval. En ze wilde uitzoeken wat dat was. Nu zeker!