16

De twee tegenover elkaar liggende betonnen personeelsflats, met elk zes verdiepingen, zagen er op het eerste gezicht allesbehalve uitnodigend uit. Toch ervoer Ellen haar tweekamerappartement als een echt thuis. Als je in een katholiek meisjesinternaat bent opgegroeid, waar nog slaap- en eetzalen waren, dan voelt elk afgesloten terrein dat je voor jezelf alleen hebt als een thuis.

Aanvankelijk was het de bedoeling geweest dat ze slechts tijdelijk in het appartement zou wonen, tot ze een geschikte woning in de buurt had gevonden, maar toen had ze de rust van de directe omgeving van haar werkplek op waarde leren schatten en was ze er gebleven.

Het had lang geduurd voordat ze was ingegaan op het aanbod van Chris om bij hem in te trekken. Tot dan toe had hij door de week in een goedkoop pension gewoond en de weekends voornamelijk doorgebracht bij zijn ernstig zieke vader in het verder weg liggende Ulfingen.

Na de dood van zijn vader besloot Chris het huis dat hij had geërfd te houden. Ellen stemde erin toe daar met hem te gaan wonen en het naar hun gezamenlijke smaak te verbouwen.

Ze besloten Ellens appartement aan te houden. Dat was efficiënt, omdat ze zo allebei door de week de reiskosten voor het traject tussen hun huis in de Zwabische Jura en Fahlenberg uitspaarden.

Bij elk van deze beslissingen had Ellen lang geaarzeld. Niet omdat ze eraan twijfelde of het wel serieus was tussen hen, maar omdat een gezamenlijk leven in dit appartement met de kleine keuken, de nauwelijks grotere slaapkamer en een maar iets ruimere woonkamer een inperking van haar persoonlijke vrijheid betekende.

Sinds het internaat had ze met niemand meer in één ruimte geslapen, in elk geval niet elke nacht, en had ze met niemand meer een badkamer of toilet gedeeld. Zelfs tijdens haar studie had ze er alles aan gedaan om zich een gemeubileerde kamer met eigen douchecel te kunnen veroorloven. Daarom had ze in de avonduren in de horeca gewerkt en had ze elke zaterdagmorgen in alle vroegte en in alle weersomstandigheden groente- en fruitkisten gesjouwd voor een marktkoopman – alleen maar om niet met anderen in één ruimte te hoeven slapen.

Vrijheid was voor Ellen een groot goed, dat ze met veel pijn en moeite had verkregen. Daar werd ze zich weer van bewust, toen ze onder de douche stond en het weldadige warme water op haar pijnlijke lichaam voelde. Ze nam haar tijd om te douchen en probeerde intussen haar gedachten op orde te krijgen. Steeds weer voelde ze de aandrang om er eenvoudig op los te huilen, tot ze daar uiteindelijk aan toegaf.

Toen ze uit de douche stapte, voelde ze zich beter – niet veel, maar een beetje. Het huilen had haar goed gedaan, had haar in zekere zin bevrijd.

Terwijl ze met een handdoek de condens van de spiegel veegde, dacht ze aan Chris. Ze was verdrietig dat hij niet bij haar was, maar ergens was ze ook wel blij dat hij weg was. Als hij hier nu was geweest, had ze zich waarschijnlijk niet zo laten gaan, maar had ze voorrang verleend aan de vechter in haar en zich groot gehouden.

Als je zwakte toont, vreten de anderen je op, was de oude internaatwijsheid die zich zo diep in haar had geworteld dat ze zich er niet meer van had kunnen losmaken. Dat maakte de verhouding met Chris niet altijd makkelijk, maar ze hoopte dat dit op een dag zou veranderen, als ze maar lang genoeg samen waren.

Dan zou ook de dag komen waarop ze ertoe in staat was om zich te laten gaan en haar zelfbeheersing te vergeten. In het begin zou het misschien maar voor even zijn, maar ze was bereid eraan te werken, en Chris had geduld…

Ze schrok van wat ze in de spiegel zag. Ze had weliswaar niet verwacht de vertrouwde van vitaliteit bruisende Ellen met haar slanke en door het vele sporten afgetrainde lichaam te zien, maar de blauwe plekken op haar borst en armen waren na zo’n korte tijd al behoorlijk zichtbaar. Geen goed teken. Hoe zouden die er de volgende dag wel niet uitzien? Vooral de plek op haar borst: die zag eruit als een soort rorschachtest, waarbij je de associaties moest noemen die bij het zien van een bepaalde inktvlek in je opkwamen. De bloeddoorlopen vorm op haar borst was dan waarschijnlijk te interpreteren als een adelaar met gespreide vleugels, of zoiets. Het zag er beroerd uit.

Wat een geluk dat ik geen ogen in mijn achterhoofd heb, dacht ze, terwijl ze de plekken insmeerde met een zalf tegen de zwellingen, die ze bewaarde in haar spiegelkast, samen met andere medicamenten die je nodig had als je veel liep en af en toe ook wel eens viel.

Ik wil niet eens weten hoe mijn rug eruitziet. Die klootzak was verdomd zwaar en had verduiveld puntige knieën.

Aan de andere kant, wierp haar verstand tegen, als je ogen in je achterhoofd gehad had dan zou je nu zéker weten of die klootzak met zijn puntige knieën inderdaad Mark was. Het kon toch geen toeval zijn dat hij net op de parkeerplaats was? Hoewel ze hem nog nooit in zo’n jack met capuchon had gezien, omdat hij zelfs in hartje winter nooit een capuchon of muts droeg.

‘Natuurlijk,’ sneerde Ellen, ditmaal hardop. ‘Het was vast toeval dat een kettingrokende, a-sportieve man op de parkeerplaats bij het joggingpad rondhing, waar hij zich anders nooit laat zien. En het was beslist ook toeval dat hij uitgerekend net wegreed toen die kerel die me aan mijn oor heeft gelikt en me bijna vermoordde toevallig op hetzelfde moment de parkeerplaats op rende. Dat was duidelijk toeval. Net zoals het altijd toevallig net dondert nadat er een bliksemflits is geweest.’

Toch kon het ook werkelijk toeval zijn geweest. Hoe vaak was ze hem al wel niet op de meest uiteenlopende plekken tegengekomen, waar ze hem nooit had verwacht. In de bibliotheek, in haar lievelingscafé of in het zwembad.

Of waren ook dat geen toevallige ontmoetingen geweest? Had hij haar daar soms bewust opgezocht? Misschien wel, omdat hij zijn plan al langere tijd voorbereidde – wat dat plan dan ook voor doel mocht hebben.

Ze kleedde zich aan en ging naar de keuken. Terwijl ze een kop thee zette, keek ze naar de secondewijzer van haar keukenklok. Nog drie kwartier voordat Marks dienst was afgelopen.

‘En dan zul je me tekst en uitleg geven, vriend,’ mompelde ze voor zich uit.

Ze nipte van haar thee, brandde haar bovenlip licht, vloekte en ging zitten aan de tafel naast het bankstel, die tegelijkertijd als eet- en salontafel fungeerde.

Nog altijd was haar de reden niet duidelijk. Waarom had Mark haar dit in hemelsnaam aangedaan? Hoe zat het met die vrouw en dat meisje in het oubollige zomerjurkje? Dat was alles bij elkaar toch helemaal niet logisch?

Mark was een aardige en opmerkzame collega, een begaafd analyticus en… Wacht eens even!

Pas nu viel Ellens oog op iets wat op de salon-eettafel lag, boven op een nummer van Men’s Health van Chris. En bijna op hetzelfde moment was de angst er weer.

Als je lang genoeg met een persoon onder één dak woont, ken je zijn gewoonten even goed als zijn bezittingen, en herken je vanzelfsprekend ook zijn handschrift. Chris en zij woonden al meer dan twee jaar samen. Voor veel anderen mocht dat niet bijzonder lang zijn, maar het was lang genoeg om te weten dat het sleuteltje op het tijdschrift met de sportief getrainde coverboy en het omslagartikel De beste workouts! niet van Chris kon zijn. En van Ellen was die sleutel al helemaal niet.

Chris had nog nooit een sleutel in het appartement laten slingeren. Hij zei over zichzelf dat hij van orde hield, maar zelfs Ellen noemde hem af en toe een pietje-precies. Het eerste wat hij na zijn intrek aan de muur had gehangen was een sleutelbord geweest, omdat hij er een afschuwelijke hekel aan had om sleutels te moeten zoeken in jas- of broekzakken, of op alle mogelijke plaatsen waar ze konden liggen. Wat sleutels betrof, legde Chris een sociaal geaccepteerde vorm van dwangmatig gedrag aan de dag, terwijl Ellen daarentegen ’s ochtends vaak op zoek moest naar haar autosleutels.

Ellen kon niet zeggen bij wat voor soort slot de sleutel hoorde. Voor een gewoon deurslot was hij beslist te klein.

Maar uiteindelijk was dat allemaal bijzaak. Het belangrijkste was wat er op het labeltje stond. Ze las de drie woorden op het stukje karton, waarop je anders een woord als Garage of Huis of Bureau noteert. Drie woorden in een kriebelig handschrift, dat net zo weinig op dat van Chris leek als oud-Egyptische hiërogliefen.

Drie woorden die haar deden sidderen:

Het gaat beginnen

Ellen twijfelde er geen seconde aan van wie de sleutel kwam. Het bericht dat hij op het labeltje had achtergelaten was nog niet zo erg – vergeleken met wat ze in diverse patiëntendossiers had gelezen, viel HET GAAT BEGINNEN in een vrij onschuldige categorie.

Nee, echt beangstigend was het feit dat de sleutel hier op deze tafel lag. Hier in haar huis!

‘Je bent hier geweest!’

Petra Wagner deed na de tweede keer aanbellen open. De conciërge van de personeelsflat maakte eerst een nerveuze indruk, maar toen ze Ellen herkende, kreeg haar gezicht een bezorgde uitdrukking.

‘Hallo, Ellen, wat is er met jou aan de hand? Je ziet echt lijkbleek.’

‘Niets,’ weerde Ellen af, ‘het is mijn migraine maar.’

‘Ben je gevoelig voor het weer?’

‘Zou kunnen. Het komt steeds weer terug.’

‘Poeh,’ deed de conciërge. ‘Ik dacht al dat jij de volgende was die de buikgriep te pakken heeft. Ik was tot tien minuten geleden druk bezig met het toilet bij Singer. Volkomen verstopt! Dat mannen toch per keer altijd een halve rol pleepapier moeten gebruiken… Meer dan een halfuur heeft me dat gekost. En dat vlak voor het eten, terwijl ik toch al uren oprispingen heb. Trouwens, ik heb pasta gemaakt. Dus als je wilt…’

‘Nee, bedankt,’ onderbrak Ellen de woordenvloed van mevrouw Wagner. Sinds haar man er met een vijftien jaar jongere leerlingverpleegster vandoor was gegaan, woonde de conciërge alleen en was ze dankbaar voor elke mogelijkheid haar spraakwaterval de vrije loop te laten. ‘Ik wilde je alleen even iets vragen.’

‘Natuurlijk, ga je gang.’

‘Heb je vandaag iemand in mijn woning binnengelaten?’

Op slag werd mevrouw Wagner vuurrood. ‘Heeft hij je dat dan niet verteld?’

Ellen voelde hoe haar hartslag sneller ging. ‘Wie?’

‘Nou ja, ik doe dat anders nooit, ik bedoel, iemand in een van de woningen binnenlaten. Ik ga zelf ook nooit ergens binnen, behalve als me gevraagd wordt de planten water te geven of zoiets, dat moet je van me aannemen. Natuurlijk heb ik een moedersleutel, maar ik zou alleen in het uiterste geval van nood…’

‘Petra, alsjeblieft.’ Ellen moest zich beheersen om haar niet toe te schreeuwen. ‘Wie is er in mijn woning geweest?’

‘Mark. Ik bedoel natuurlijk dokter Behrendt. Hij is daarstraks hier geweest, vlak voordat ik naar Singer moest, en toen vroeg hij of jij er was, omdat niemand de deur opendeed. Hij zei dat hij zich zorgen maakte, omdat je ’s morgens al zo bleek was geweest en er op je afdeling iets gebeurd…’

De rest van haar woorden ging aan Ellen voorbij.

Mark was hier geweest! Voorzover Ellen al enige twijfel had gevoeld, stond het nu vast. Mark was de Jumping Marlboroman met de slechte adem geweest. Hij was de Zwarte Man, de klootzak met de puntige knieën die op haar rug was gesprongen, die haar had bedreigd, angst had aangejaagd en aan haar oor had gelikt.

Terwijl Petra Wagner nog altijd praatte en praatte, wierp Ellen over haar schouder een blik op de wandklok.

Zo meteen is zijn dienst afgelopen. Tijd voor de waarheid, leek de klok tegen haar te zeggen.