BOEK EEN 

1. GROOTMAMA'S KRACHT

Een luid en wanhopig kloppen op onze hordeur weergalmde door het huis en leidde mijn en grootmama Catherines aandacht af van ons werk.

Die avond waren we boven in de grenier, de kamer waar het weefgetouw stond, en waar we dekens weefden van de katoen. De dekens verkochten we in de weekends in de kraam voor ons huis als de toeristen naar de bayou kwamen. Ik hield mijn adem in. Er werd weer geklopt, nog luider en indringender.

'Ga naar beneden om te zien wie er is, Ruby,' fluisterde grootmama Catherine luid. 'En als het je grootvader Jack is die weer verdronken is in die moeraswhisky, doe dan zo gauw je kunt de deur dicht,' ging ze verder. Maar iets in de manier waarop ze haar donkere ogen opensperde zei me dat ze wist dat dit iets anders was, iets veel angstaanjagenders en onplezierigers.

Er was een stevige wind opgestoken achter het donkere wolkendek dat als een lijkwade boven Louisiana hing en de maansikkel en de sterren verborg. Het was nu april, en dit jaar leek het voorjaar meer op een zomer. De dagen en nachten waren zo warm en vochtig, dat mijn schoenen 's morgens beschimmeld waren. Op het midden van de dag glansde de guldenroede in de zon en de muskieten en vliegen zochten wanhopig naar koele schaduw. Op heldere avonden kon ik de spinnen zien die te voorschijn kwamen om hun webben te weven voor hun nachtelijke prooi van kevers en muggen. We hadden stof voor de ramen gespannen om de insekten buiten te houden, maar de koele wind van de Golf binnen te laten.

Ik holde de trap af, en de smalle gang door, die van de achterkant van het huis naar de voordeur liep. Toen ik Theresa Rodrigues' gezicht zag, die met haar neus tegen de hor gedrukt stond, bleef ik stokstijf staan. Mijn voeten leken loodzwaar. Ze zag zo wit als een waterlelie, haar zwarte haar was verward en er blonk een hevige angst in haar ogen.

'Waar is je grootmoeder?' riep ze vertwijfeld.

Ik riep grootmama en liep naar de deur. Theresa was een klein, mollig meisje dat drie jaar ouder was dan ik. Met haar achttien jaren was ze de oudste van vijf kinderen. Ik wist dat haar moeder binnenkort weer een baby zou krijgen. 'Wat is er, Theresa?' vroeg ik, terwijl ik naast haar ging staan op de veranda. 'Is het je moeder?'

Ze barstte in tranen uit, haar zware boezem ging op en neer van het snikken, en ze verborg haar gezicht in haar handen. Ik keek achterom naar het huis, net op tijd om grootmama Catherine de trap af te zien komen. Ze wierp één blik op Theresa en sloeg een kruis.

'Spreek op, kind,' zei grootmama Catherine, terwijl ze snel naar de deur kwam.

'Mijn mama... heeft een... dode baby gekregen,' jammerde Theresa.

'Mon Dieu,' zei grootmama Catherine, en sloeg weer een kruis. 'Ik heb het gevoeld,' mompelde ze, naar mij kijkend. Ik herinnerde me dat ze tijdens het weven soms leek te luisteren naar de geluiden van de avond. De kreet van een wasbeer had geklonken als de kreet van een baby.

'Mijn vader heeft me gestuurd om u te halen,' kreunde Theresa door haar tranen heen. Grootmama Catherine knikte en kneep geruststellend in Theresa's hand.

'Ik kom meteen.'

'Dank u, mevrouw Landry. Dank u,' zei Theresa. Ze rende weg en liet mij verward en angstig achter. Grootmama Catherine was al bezig haar spulletjes te pakken en een rieten mand te vullen. Vlug ging ik weer naar binnen.

'Wat wil meneer Rodrigues, grootmama? Wat kun je nu nog voor ze doen?'

Als grootmama 's avonds gehaald werd, was het meestal omdat iemand erg ziek was of pijn had. Wat het ook was, mijn maag ging tekeer of ik een hoop vliegen had ingeslikt die binnen rondzoemden.

'Ga de butaanlamp halen,' beval ze, in plaats van antwoord te geven. Haastig deed ik wat me gezegd werd. In tegenstelling tot de wanhopige Theresa Rodrigues, die zo bang was dat ze niet op het donker gelet had en feilloos haar weg naar grootmama had gevonden, zouden wij de lantaarn nodig hebben om over het moerasgras naar de pikzwarte grindweg te lopen. Voor grootmama had de bewolkte avondlucht een onheilspellende betekenis, vooral vanavond. Zodra we buiten waren en ze omhoogkeek, schudde ze haar hoofd en mompelde: 'Geen goed teken.'

Achter en naast ons leek het moeras na haar sombere woorden tot leven te komen. De kikkers kwaakten, de nachtvogels krijsten en alligators gleden over de koele modder.

Op mijn vijftiende was ik al vijf centimeter langer dan grootmama Catherine, die op haar mocassins nauwelijks hoger kwam dan één meter zestig. Maar al was ze klein van stuk, ze was toch de sterkste vrouw die ik kende, want behalve haar wijsheid en moed, bezat ze de kracht van een traiteur: ze was een geestelijke genezeres, iemand die niet bang was om de strijd aan te binden met het kwaad, hoe duister en arglistig dat ook was. Grootmama scheen altijd een oplossing te hebben, altijd in haar tas vol wondermiddelen en rituelen te kunnen tasten en de juiste manier te vinden om in te grijpen. Het was iets dat niet zwart op wit stond, iets dat haar doorgegeven was, en wat haar niet was doorgegeven wist ze zelf.

Grootmama was linkshandig, wat voor de mensen in Louisiana betekende dat ze geestelijke krachten kon hebben. Maar ik dacht dat ze haar kracht ontleende aan haar donkere onyxkleurige ogen. Ze was nooit bang. Volgens de legende was ze op een avond in het moeras de Man met de Zeis in eigen persoon tegengekomen en had ze de Dood net zo lang strak in de ogen gestaard tot hij besefte dat hij haar voorlopig nog maar met rust moest laten.

De mensen in de bayou kwamen bij haar om hun wratten en reumatiek te genezen. Ze had haar geheime middeltjes tegen verkoudheid en hoest, en er werd beweerd dat ze zelfs een manier wist om oud worden te voorkomen, al maakte ze daar nooit gebruik van omdat het tegen de natuurlijke orde zou zijn. De natuur was heilig voor grootmama Catherine. Ze haalde al haar geneesmiddelen uit de planten en kruiden, de bomen en dieren die in of bij de moerassen leefden.

'Waarom gaan we naar het huis van de Rodrigues', grootmama? Is het niet te laat?'

'Couchemalfluisterde ze, en mompelde een gebed. De manier waarop ze bad deed een rilling over mijn rug lopen en ondanks de vochtige warmte had ik het plotseling koud. Ik klemde mijn tanden stevig op elkaar, in de hoop dat ze niet zouden klapperen. Ik was vastbesloten even onbevreesd te zijn als grootmama, en meestal lukte me dat wel.

'Ik denk dat je oud genoeg bent om het je te kunnen vertellen,' zei ze zo zacht, dat ik me moest inspannen om haar te horen. 'Een couchemal is een boze geest die blijft rondhangen als een ongedoopte baby sterft. Als we die niet verjagen, achtervolgt hij de familie en brengt haar ongeluk,' zei ze. 'Ze hadden me moeten roepen zodra de weeën van mevrouw Rodrigues begonnen. Vooral op een avond als deze,' voegde ze er somber aan toe.

Voor ons uit dansten en wiegden de schaduwen in het licht van de butaanlamp op wat grootvader Jack 'Het Moeraslied' noemde. Een lied dat niet alleen bestond uit dierengeluiden, maar ook uit het speciale zachte gefluit dat soms werd voortgebracht door de knoestige takken en het hangende Spaanse mos als er een bries doorheen woei. Ik probeerde zo dicht mogelijk bij grootmama te blijven zonder tegen haar aan te botsen, en mijn voeten bewogen zich heel snel om haar te kunnen bijhouden. Grootmama concentreerde zich zo intens op de moeilijke taak die haar wachtte, dat het leek of ze in het stikdonker haar weg kon vinden.

In haar rieten mand droeg grootmama zes kleine afbeeldingen van de Maagd Maria, een fles wijwater en diverse kruiden en planten. De gebeden en incantaties bewaarde ze in haar hoofd.

'Grootmama,' begon ik. Ik wilde het geluid van mijn eigen stem horen. 'Qu 'est-ce

'Engels,' verbeterde ze me snel. 'Spreek alleen Engels.' Grootmoeder stond erop dat we Engels spraken, vooral buitenshuis, al was de taal van de Cajuns  Frans.

'Op een dag zul je de bayou verlaten,' voorspelde ze, 'en dan kom je misschien in een wereld te leven waarin wordt neergekeken op de taal en de gewoonten van de Cajuns.'

'Waarom zou ik weggaan uit de bayou, grootmama?' vroeg ik. 'En waarom zou ik bij mensen gaan wonen die op ons neerkijken?'

'Dat zul je,' antwoordde ze op haar gebruikelijke raadselachtige manier. 'Je zult weggaan.'

'Grootmoeder,' begon ik weer. 'Waarom zou een geest de Rodrigues' achtervolgen? Wat hebben ze gedaan?'

'Ze hebben niets gedaan. De baby is dood geboren. De geest kwam in het lichaam van de baby, maar is niet gedoopt en heeft geen plaats om naartoe te gaan, dus zal hij bij hen rond blijven spoken en hun ongeluk brengen.'

Ik keek achterom. Het duister lag als een loodzwaar scherm achter ons en duwde ons naar voren. Na een bocht in de weg zag ik tot mijn vreugde de verlichte ramen van de Butes, onze naaste buren. Het zien ervan gaf me de illusie dat alles normaal was.

'Heb je dit vaak gedaan, grootmama?' Ik wist dat mijn grootmoeder vaak geroepen werd om rituelen uit te voeren, bijvoorbeeld een nieuw huis inzegenen of een garnalen- of oestervisser geluk brengen. Moeders van jonge bruiden die geen kinderen konden krijgen, kwamen bij haar om haar te vragen te doen wat ze kon om hun dochters vruchtbaar te maken. En meestal werden ze zwanger. Ik wist dat allemaal, maar tot vanavond had ik nog nooit van een couchemal gehoord.

'Heel vaak, helaas,' antwoordde ze. 'Net als de traiteurs vroeger, in onze tijd in het oude land.'

'En is het je altijd gelukt de kwade geest te verjagen?'

'Altijd,' antwoordde ze met zoveel zelfvertrouwen dat ik me plotseling veilig voelde.

Grootmama Catherine en ik woonden alleen in ons huis dat op palen als tandenstokers stond, met een zinken dak en een ingebouwde veranda. We woonden in Houma, Louisiana, dat in Terrebonne Parish lag. De mensen zeiden dat het met de auto slechts twee uur rijden was naar New Orleans, maar ik wist niet of dat waar was, omdat ik nog nooit in New Orleans was geweest. Ik had de bayou nooit verlaten.

Grootvader Jack had ons huis zelf gebouwd, meer dan dertig jaar geleden, toen hij en grootmama Catherine pas getrouwd waren. Zoals de meeste Cajun-huizen, stond ons huis op palen, zodat we enige bescherming hadden tegen de kruipende dieren, de overstromingen en het vocht. De muren waren van cipressehout en het dak van golfijzer. Als het regende, sloegen de druppels op ons huis als op een trommel. De enkele vreemdeling die soms in ons huis kwam raakte erdoor in de war, maar wij waren even gewend aan het getrommel als aan het gekrijs van de moerashaviken.

'Waar gaat de geest naartoe als we hem verjagen?' vroeg ik.

'Terug naar het voorgeborchte, waar hij godvrezende lieden geen kwaad kan doen,' antwoordde ze.

Wij, Cajuns, afstammelingen van de Arcadiërs, die midden 1700 uit Canada verdreven waren, geloofden in een religie die een mengeling was van het katholicisme en voorchristelijke folklore. We gingen naar de kerk en baden tot heiligen als Sint Medad, maar hielden ook vast aan ons bijgeloof en de eeuwenoude opvattingen. Sommigen, zoals grootvader Jack, zelfs op overdreven wijze. Hij was altijd ergens mee bezig om het ongeluk af te weren en had een heel assortiment talismannen, zoals alligatortanden en gedroogde herteoren, die hij soms om zijn hals of aan zijn riem droeg. Grootmama zei dat niemand in de bayou ze harder nodig had dan hij.

De bochtige grindweg strekte zich voor ons uit, maar we liepen snel door, tot het grijswit gebleekte houten huis van de Rodrigues' voor ons opdoemde. We hoorden het gejammer in huis en zagen meneer Rodrigues op de veranda staan met Theresa's vierjarige broertje in zijn armen. Hij zat op een rieten schommelstoel en staarde in het duister alsof hij de kwade geest al gezien had. Ik kreeg het nog kouder, maar liep even snel naar voren als grootmoeder Catherine. Zodra hij haar in het oog kreeg, kwam er een hoopvolle uitdrukking op zijn gezicht. Het deed me goed te zien hoeveel respect ze voor grootmama hadden.

'Bedankt dat u zo gauw gekomen bent, mevrouw Landry. Bedankt voor uw komst,' zei hij, en stond snel op. 'Theresa,' riep hij, en Theresa kwam uit het huis om haar kleine broertje van hem over te nemen. Hij hield de deur open voor mijn grootmoeder, en ik zette de lamp neer en volgde haar naar binnen.

Grootmama Catherine was al eerder in het huis van de Rodrigues' geweest en liep meteen door naar de slaapkamer van mevrouw Rodrigues. Ze lag met gesloten ogen en een asgrauw gezicht in bed, haar zwarte haar uitgespreid op het kussen. Grootmama pakte haar hand en mevrouw Rodrigues keek zwakjes op. Grootmama Catherine staarde haar strak aan, alsof ze wachtte op een teken. Mevrouw Rodrigues deed haar best om overeind te komen.

'Rustig, Delores,' zei grootmama Catherine. 'Ik kom je helpen.'

'Ja,' fluisterde mevrouw Rodrigues. Ze pakte grootmama's pols beet. 'Ik heb het gevoeld, Catherine. Ik voelde zijn hartje gaan kloppen en toen stoppen en ik voelde de couchemal wegglippen. Ik heb het gevoeld...'

'Rustig, Delores. Ik zal doen wat er gedaan moet worden,' beloofde grootmama Catherine. Ze gaf me een klopje op mijn hand en draaide zich naar me om. Ze knikte even, en ik volgde haar naar buiten, naar de veranda, waar Theresa en de andere Rodrigues-kinderen angstig stonden te wachten.

Grootmama Catherine zocht in haar rieten mand en haalde er een van haar flesjes wijwater uit. Ze maakte het zorgvuldig open en keek toen naar mij.

'Pak de lamp en leid me om het huis,' zei ze. 'In elke waterton, elke waterbak, moeten een of twee druppels wijwater, Ruby. Zorg ervoor dat we er niet één overslaan,' waarschuwde ze. Ik knikte met knikkende knieën en we gingen op pad.

Ik hoorde het gekras van een uil en toen we om de hoek van het huis kwamen, hoorde ik iets door het gras glibberen. Mijn hart bonsde zo hard dat ik bang was dat ik de lamp zou laten vallen. Zou de kwade geest iets doen om te proberen ons tegen te houden? Als in antwoord op mijn vraag vloog er in het donker iets koels en nats langs me; het streek langs mijn linkerwang. Ik gaf onwillekeurig een kreet. Grootmama Catherine draaide zich om en stelde me gerust.

'De geest verbergt zich in een waterton of bak. Hij moet zich in water verstoppen. Wees maar niet bang,' zei ze. Ze bleef staan bij een bak met water, en vervolgens bij een ton die gebruikt werd om het regenwater van het dak op te vangen. Ze maakte haar fles open en hield hem schuin, zodat er niet meer dan twee druppels in vielen en sloot toen haar ogen en mompelde een gebed. We deden hetzelfde bij elke regenton en waterbak, tot we om het hele huis heen waren gelopen en weer terug waren bij de veranda, waar meneer Rodrigues, Theresa en de twee andere kinderen stonden te wachten.

'Het spijt me, mevrouw Landry,' zei meneer Rodrigues, 'maar Theresa vertelde me net dat de kinderen een oude soepketel achter het huis hebben neergezet. Er is vast wel wat regenwater in gekomen met die stortregen vanmiddag.'

'Laat zien,' beval grootmama Theresa. Het meisje knikte en ging haar voor. Ze was zo zenuwachtig dat ze hem eerst niet kon vinden.

'We moeten hem vinden,' waarschuwde grootmama Catherine. Theresa begon te huilen.

'Doe het kalm aan, Theresa,' zei ik tegen haar, en kneep zachtjes in haar arm om haar gerust te stellen. Ze haalde diep adem en knikte. Toen beet ze op haar onderlip en concentreerde zich tot ze de juiste plaats wist en ons erheen bracht. Grootmama knielde en goot het wijwater erin, terwijl ze fluisterend haar gebed zei.

Misschien was het mijn oververhitte verbeelding, misschien ook niet, maar ik dacht dat ik iets lichtgrijs, iets dat de vorm had van een baby, weg zag vliegen. Ik onderdrukte een kreet om Theresa niet nog banger te maken. Grootmama Catherine stond op en we gingen terug naar het huis om onze condoleanties aan te bieden. Ze plaatste een afbeelding van de Maagd Maria bij de voordeur en zei tegen meneer Rodrigues dat hij die veertig dagen en veertig nachten moest laten staan. Ze gaf hem er nog een en zei dat hij die even lang aan het voeteneind van het bed van hem en zijn vrouw moest neerzetten. Daarna gingen we terug naar ons eigen huis.

'Denk je dat je hem hebt verjaagd, grootmama?' vroeg ik, toen we ver genoeg van het huis waren en niemand van de familie Rodrigues het kon horen.

'Ja,' zei ze. Toen keek ze naar mij en ging verder: 'Ik wou dat ik de boze geest die in je grootvader huist even gemakkelijk kon verjagen. Als ik dacht dat het iets zou uithalen, zou ik hem in wijwater baden. God weet dat hij in ieder geval wel een goede wasbeurt kan gebruiken.'

Ik glimlachte, maar de tranen sprongen in mijn ogen. Grootvader Jack woonde gescheiden van ons, in zijn jagershut in het moeras. Meestal had grootmama Catherine alleen maar slechte dingen over hem te zeggen en weigerde ze hem te zien als hij kwam, maar soms werd haar stem zachter en de blik in haar ogen hartelijker, en wenste ze dat hij iets zou doen om zichzelf te helpen of zijn levenswijze te veranderen. Ze vond het niet prettig als ik in een kano door het moeras voer om hem op te zoeken.

'God verhoede dat die kleine kano omslaat of dat je eruit valt. Hij zou waarschijnlijk te veel onder de whisky zitten om te horen dat je om hulp riep, en er zijn alligators en slangen waar je voor op moet passen, Ruby. Hij is het niet waard,' mompelde ze, maar ze hield me nooit tegen. Zelfs al deed ze of het haar niets kon schelen en ze niets van hem wilde weten, toch merkte ik dat ze altijd naar me luisterde als ik vertelde over een van mijn bezoekjes aan grootvader.

Hoeveel avonden had ik niet bij mijn raam gezeten, starend naar de maan die tussen twee wolken te voorschijn piepte, en gewenst dat we op een of andere manier een gezin konden vormen. Ik had geen moeder en geen vader, maar alleen grootmama Catherine die een moeder voor me was geweest en dat nog steeds was. Grootmama zei altijd dat grootvader nauwelijks voor zichzelf kon zorgen, laat staan als een vader voor me kon zijn. Maar toch droomde ik ervan. Als ze weer bij elkaar zouden wonen... als we allemaal in ons huis bijeen waren, zouden we een normaal gezin lijken. Misschien zou grootvader Jack dan niet drinken en gokken. Al mijn vriendinnen op school hadden een echt gezin, met broers en zusters en twee ouders bij wie ze thuis konden komen en van wie ze konden houden.

Maar mijn moeder lag begraven op het kerkhof, driekwart kilometer verderop, en mijn vader... mijn vader was een leeg gezicht zonder naam, een vreemde die door de bayou was gekomen en mijn moeder had ontmoet op een fais dodo, een dansavond van de Cajuns. Volgens grootmama Catherine had hun wilde, zorgeloze liefde van die nacht tot mijn geboorte geleid. Wat me zo'n verdriet deed, behalve de tragische dood van mijn moeder, was het besef dat ergens een man leefde die niet wist dat hij een dochter had, dat hij mij had. We zouden elkaar nooit zien, nooit een woord met elkaar spreken. We zouden zelfs nooit eikaars schaduw of silhouet zien, als twee vissersboten die elkaar passeerden in de nacht.

Als klein meisje verzon ik een spelletje: het papa-spel. Ik bestudeerde mezelf in een spiegel en probeerde dan in mijn verbeelding mijn gelaatstrekken over te brengen op het gezicht van een man. Dan ging ik voor mijn tekentafel zitten en schetste zijn gezicht. De rest fantaseren was moeilijker. Soms maakte ik hem erg lang, even lang als mijn grootvader Jack, en soms nauwelijks drie centimeter langer dan ik zelf was. Hij was altijd een goedgebouwde, gespierde man. Ik had al lang geleden bedacht dat hij knap moest zijn en heel charmant, omdat hij zo snel het hart van mijn moeder had weten te veroveren.

Sommige tekeningen werden aquarellen. In een ervan plaatste ik mijn denkbeeldige vader in een fais dodo-zaal, leunend tegen een muur, glimlachend omdat hij zojuist mijn moeder in het oog had gekregen. Hij zag er sexy en een beetje gevaarlijk uit, precies zoals hij eruit moest hebben gezien toen mijn mooie moeder verliefd op hem werd. In een andere aquarel liep hij over een weg, maar draaide zich om en zwaaide gedag met een gezicht dat een belofte inhield, de belofte van een terugkeer. In de meeste schilderijen die ik maakte kwam een man voor die in mijn fantasie mijn vader was. Hij zat óf in een garnalenboot, óf peddelde met een kano door een van de kreken of over een van de vijvers. Grootmama Catherine wist waarom die man erin voorkwam. Ik zag hoe bedroefd het haar maakte, maar ik kon er niets aan doen. De laatste tijd drong ze er bij me op aan om meer dieren en vogels te tekenen in plaats van mensen.

In de weekends legden we soms een paar van mijn aquarellen naast onze geweven dekens, plaids en handdoeken, rieten manden en palmetto-hoeden. Grootmama bood ook haar potten aan met geneeskrachtige kruiden tegen hoofdpijn, slapeloosheid en hoest. Soms hadden we een slang of een grote kikker op sterk water in een pot, omdat de langskomende toeristen die graag kochten. Veel mensen aten met smaak grootmama's gumbo of jambalaya. Ze vulde kommetjes ermee en de toeristen gingen op de banken aan de tafels zitten die voor ons huis stonden en genoten van een echte Cajun- lunch.

Alles bij elkaar genomen was mijn leven in de bayou waarschijnlijk lang zo slecht niet als het leven van sommige andere kinderen die geen ouders hadden. Grootmama Catherine en ik hadden niet veel aardse bezittingen, maar we hadden ons kleine veilige huis en we konden leven van ons weefwerk en handarbeid. Van tijd tot tijd, al moet ik toegeven lang niet vaak genoeg, kwam grootvader Jack langs om ons een deel te geven van wat hij verdiende met het vangen van bisamratten, waarmee hij tegenwoordig hoofzakelijk zijn brood verdiende. Grootmama Catherine was te trots of te kwaad op hem om het vriendelijk te accepteren. Ik nam het aan, of grootvader liet het gewoon op de keukentafel liggen.

'Ik verwacht heus geen bedankje van haar, maar ze zou in ieder geval kunnen erkennen dat ik haar dat verdomde geld geef. Zo gemakkelijk verdien ik het niet,' zei hij met luide stem op de verandatrap. Grootmama

Catherine gaf geen antwoord, maar bleef binnen doen waarmee ze bezig was.

'Dank je, grootvader,' zei ze ik tegen hem.

'O, maar jouw bedankje wil ik niet, Ruby. Van jou hoef ik geen bedankje. Ik wil alleen dat iemand beseft dat ik niet dood en begraven ben of opgegeten door een alligator. Iemand die tenminste het fatsoen heeft me aan te kijken,' klaagde hij vaak, luid genoeg dat grootmama het kon horen.

Soms verscheen ze in de deuropening als hij iets zei dat haar raakte.

'Fatsoen!' schreeuwde ze achter de hordeur. 'Hoor ik jou, Jack Landry, praten over fatsoen?'

'O...' Grootvader Jack zwaaide met zijn lange arm in haar richting en liep terug naar het moeras.

'Wacht, grootvader,' riep ik, achter hem aan hollend.

'Wachten? Waarop? Je weet niet wat koppig is voor je een Cajun-vrouw hebt gezien die een besluit heeft genomen. Er is niks om op te wachten,' zei hij, en liep door. Zijn lieslaarzen maakten een zuigend geluid in het sponzige gras en de aarde.

Gewoonlijk droeg hij zijn rode jas, een kruising tussen een vest en de regenjas van een brandweerman, met enorme zakken, die aan beide kanten in een rij naar achteren liepen. Ze hadden gespleten openingen en werden rattenzakken genoemd, want daarin stopte hij zijn bisamratten.

Altijd als hij woedend wegbeende vlogen zijn lange, spierwitte haren als witte vlammen omhoog. Hij had een donkere huid. Er werd verteld dat de Landry's Indianenbloed hadden. Maar hij had smaragdgroene ogen, waarin een ondeugende charme tintelde als hij nuchter en goedgehumeurd was. Grootvader Jack was lang en mager en sterk genoeg om met een alligator te worstelen. Hij was een soort legende in de bayou. Weinig mensen konden zich zo goed redden in het moeras als hij.

Maar grootmama Catherine moest niets van de Landry's hebben en bracht me soms tot huilen als ze de dag vervloekte waarop ze met grootvader getrouwd was.

'Laat het een les voor je zijn, Ruby,' zei ze op een dag. 'Een les hoe het hart de geest kan bedriegen en verwarren. Het hart wil wat het hart wil. Maar voor je jezelf aan een man geeft, moet je goed beseffen waar hij je mee naartoe neemt. Soms is de beste manier om in de toekomst te zien, naar het verleden te kijken,' adviseerde ze. 'Ik had moeten luisteren naar wat iedereen me vertelde over de Landry's. Ze zitten vol slecht bloed... ze zijn slecht geweest sinds de eerste Landry's zich hier vestigden. Het duurde niet lang of er werden borden neergezet in deze omgeving waarop stond: Verboden voor Landry's. Is dat slecht genoeg voor je, en hoe denk je over luisteren naar je jonge hart in plaats van naar oude wijsheid?'

'Maar je moet vroeger toch van grootvader gehouden hebben. Je moet toch iets goeds in hem hebben gezien,' hield ik vol.

'Ik zag wat ik wilde zien,' antwoordde ze. Ze was koppig als het om hem ging, maar om een reden die ik nog steeds niet begreep. Die dag moet ik weerbarstiger of dapperder zijn geweest dan anders, want ik probeerde in het verleden te graven.

'Grootmama, waarom is hij weggegaan? Was het alleen omdat hij dronk? Want ik denk dat hij daarmee zou ophouden als hij weer bij ons woonde.'

Ze keek me scherp aan. 'Nee, het was niet alleen omdat hij dronk.' Ze zweeg even. 'Al was het al een voldoende reden.'

'Is het omdat hij zijn geld vergokt?'

'Gokken is het ergste niet,' snauwde ze op een toon die zei dat ik het erbij moest laten. Maar om de een of andere reden kon ik dat niet.

'Wat dan, grootmama? Wat heeft hij gedaan dat zo verschrikkelijk is?'

Haar gezicht versomberde en verzachtte toen een beetje. 'Het is iets tussen hem en mij,' zei ze. 'Iets dat jou niet aangaat. Je bent nog te jong om het te begrijpen, Ruby. Als het de bedoeling was geweest dat grootvader Jack bij ons woonde... zou alles anders zijn geweest,' zei ze en liet me even gefrustreerd en verward achter als altijd.

Grootmama Catherine bezat zoveel wijsheid en zo'n kracht. Waarom kon ze niet iets doen om weer een gezin van ons te maken? Waarom kon ze grootvader niet vergeven en haar kracht gebruiken om hem te veranderen, zodat hij weer bij ons kon wonen? Waarom konden we geen echt gezin zijn?

Wat grootvader Jack mij en andere mensen ook vertelde, hoe hij ook vloekte en tierde en tekeerging, ik wist dat hij een eenzaam mens moest zijn, daar in het moeras. Er kwamen weinig mensen bij hem op bezoek en zijn huis was niet veel meer dan een hut. Het stond op palen, op twee meter afstand van het moeras. Hij had een regenton voor water en butaanlampen voor licht. Er stond een houtkachel waarin hij houtafval en drijfhout brandde, 's Avonds zat hij op zijn veranda en speelde droevige melodieën op zijn accordeon en dronk zijn slechte whisky.

Hij was niet echt gelukkig, en grootmama Catherine evenmin. We kwamen terug na een boze geest te hebben verjaagd uit het huis van de Rodrigues', en we konden niet eens de boze geesten verdrijven die huisden in de schaduwen van ons eigen huis. In mijn hart vond ik dat grootmama Catherine leek op een schoenmaker zonder schoenen. Ze kan zoveel goed doen voor anderen, maar voor zichzelf leek ze dat niet te kunnen.

Was dat het lot van een traiteur? Een prijs die ze moest betalen voor de kracht die ze bezat?

Zou dat ook mijn lot zijn: anderen helpen, maar mijzelf niet kunnen helpen?

De bayou was een wereld vol geheimzinnige dingen. Elke tocht erin onthulde iets verrassends. Een geheim dat tot op dat moment niet ontdekt was. Maar de geheimen in ons eigen hart waren de geheimen die ik het liefst wilde kennen.

Vlak voordat we thuiskwamen, zei grootmama Catherine: 'Er is iemand bij het huis.' Op afkeurende toon voegde ze eraan toe: 'Het is die jongen van Tate weer.'

Paul zat op de trap van de veranda en speelde op zijn harmonika. Zijn scooter stond tegen de cipres. Zodra hij onze lantaarn zag, hield hij op met spelen en stond op om ons te begroeten.

Paul was de zeventienjarige zoon van Octavious Tate, een van de rijkste mannen in Houma. De Tates hadden een garnalenfabriek en woonden in een groot huis. Ze hadden een plezierboot en dure auto's. Paul had twee jongere zusjes, Jeanne, die op school in mijn klas zat, en Toby, die twee jaar jonger was. Paul en ik hadden elkaar ons leven lang gekend, maar pas sinds kort zagen we elkaar vaker. Ik wist dat zijn ouders er niet erg blij mee waren. Pauls vader had meer dan eens ruzie met grootvader Jack en had een hekel aan de Landry's.

'Gaat het goed, Ruby?' vroeg Paul snel toen we dichterbij kwamen. Hij droeg een lichtblauw katoenen polohemd, een kakibroek en leren, stevig dichtgeregen laarzen. Vanavond leek hij me langer en breder, en ook ouder.

'Grootmama en ik zijn naar de Rodrigues' geweest. De baby van mevrouw Rodrigues is dood geboren,' vertelde ik hem.

'O, wat erg,' zei Paul zachtjes. Van alle jongens die ik op school kende, leek Paul de eerlijkste en verstandigste, maar ook de meest verlegen jongen. Hij was erg knap met zijn hemelsblauwe ogen en dik, chatin haar, zoals de Cajuns het met blond vermengde bruine haar noemden. 'Goedenavond, mevrouw Landry,' zei hij tegen grootmama Catherine.

Ze keek naar hem met dezelfde achterdochtige blik waarmee ze hem had bekeken sinds de eerste keer dat Paul me van school naar huis had gebracht. Nu hij vaker kwam, nam ze hem nog aandachtiger op, en dat vond ik vaak pijnlijk. Paul leek een beetje geamuseerd, maar ook een beetje bang voor haar. De meeste mensen geloofden in grootmama's profetische en mystieke krachten.

'Goeienavond,' zei ze langzaam. 'Ik denk dat het weer gaat gieten,' zei ze. 'Je hoort niet op dat wankele ding rond te rijden.'

'Ja, mevrouw,' zei Paul.

Grootmama Catherine richtte haar blik op mij. 'We moeten het weefwerk nog afmaken waarmee we zijn begonnen,' bracht ze me in herinnering.

'Ja, grootmama. Ik kom zo.'

Ze keek weer naar Paul en ging naar binnen.

'Is je grootmoeder erg van streek omdat de Rodrigues' hun baby verloren hebben?' vroeg hij.

'Ze is niet geroepen voor de bevalling,' antwoordde ik, en vertelde hem waarom ze haar hadden gehaald en wat ze had gedaan. Hij luisterde vol belangstelling en schudde toen zijn hoofd.

'Mijn vader gelooft daar niet in. Hij zegt dat bijgeloof en legenden de oorzaak zijn dat de Cajuns achterblijven in hun ontwikkeling, en andere mensen in de waan brengen dat we onwetend zijn. Maar ik ben het niet met hem eens,' voegde hij er snel aan toe.

'Grootmama Catherine is allesbehalve onwetend,' merkte ik op. Ik stak mijn verontwaardiging niet onder stoelen of banken. 'Het is onwetend om geen voorzorgsmaatregelen te nemen tegen geesten en ongeluk.'

Paul knikte. 'Heb je... wat gezien?' vroeg hij.

'Ik voelde hem langs mijn gezicht vliegen,' zei ik, en legde mijn hand tegen mijn wang. 'Hij raakte me hier aan. En toen dacht ik dat ik hem weg zag gaan.'

Paul floot zachtjes.

'Ik vind je erg dapper,' zei hij.

'Alleen omdat grootmama Catherine erbij was,' bekende ik.

'Ik wou dat ik eerder was gekomen en bij je had kunnen zijn... om zeker te weten dat jou niets gebeurde,' zei hij. Ik bloosde van genoegen omdat hij me wilde beschermen.

'Ik voel me best, maar ik ben blij dat het voorbij is,' gaf ik toe. Paul lachte.

In de vage verlichting van onze verandalamp leek zijn gezicht zachter, en er lag een warme blik in zijn ogen. We hadden niet veel meer gedaan dan eikaars hand vasthouden, en we hadden elkaar misschien zes keer gezoend, maar de herinnering daaraan deed mijn hart bonzen toen ik naar hem keek en zo dicht bij hem stond. De wind streek zachtjes door een paar lokken haar die over zijn voorhoofd waren gevallen. Achter het huis kabbelde het water uit het moeras tegen de oever, en een nachtvogel wiekte boven ons, onzichtbaar tegen de donkere lucht.

'Ik was teleurgesteld toen ik langskwam en je was er niet,' zei hij. 'Ik stond op het punt om weg te gaan toen ik het licht van jullie lantaarn zag.'

'Ik ben blij dat je hebt gewacht,' antwoordde ik, en hij glimlachte stralend. 'Maar ik kan je niet binnen vragen omdat grootmama wil dat we de dekens afmaken die we morgen willen verkopen. Ze denkt dat het druk zal worden dit weekend, en ze heeft meestal gelijk. Ze weet altijd precies welke weekends een jaar geleden drukker waren dan de andere. Niemand heeft een beter geheugen voor dat soort dingen dan zij.'

'Ik moet morgen de hele dag in de fabriek werken, maar misschien kan ik morgenavond na het eten komen en kunnen we naar het dorp lopen om een ijsje te kopen,' stelde Paul voor.

'Dat zou ik fijn vinden,' zei ik. Paul kwam dichterbij en keek me strak aan. We staarden even naar elkaar voor hij voldoende moed bijeengeraapt had om te zeggen waarvoor hij eigenlijk gekomen was. 'Wat ik eigenlijk wil is zaterdagavond met je naar de fais dodo gaan,' verklaarde hij snel.

Ik had nog nooit een echt afspraakje gemaakt. Alleen al de gedachte eraan maakte me opgewonden. De meeste meisjes van mijn leeftijd zouden met hun ouders naar de fais dodo gaan en dansen met de jongens die ze daar ontmoetten, maar om te worden afgehaald en de hele avond alleen met Paul te dansen... het duizelde me.

'Ik zal het aan grootmama Catherine moeten vragen,' zei ik, en ging toen snel verder, 'maar ik zou het erg leuk vinden.'

'Goed. Nou,' zei hij, terwijl hij achteruit naar zijn scooter liep, 'ik zal maar gaan voordat het gaat regenen.' Zijn blik liet me niet los toen hij wegliep, en hij bleef met zijn hak aan een wortel haken. Prompt viel hij op zijn achterwerk.

'Heb je je pijn gedaan?' riep ik uit, terwijl ik naar hem toeholde. Hij lachte verlegen.

'Nee, behalve dat ik een nat achterwerk heb,' zei hij lachend. Hij pakte mijn hand beet en stond op. We stonden een paar centimeter van elkaar. Langzaam, millimeter voor millimeter, kwamen onze lippen dichterbij tot ze elkaar raakten. Het was een korte zoen, maar krachtig en zelfverzekerd. Ik was op mijn tenen gaan staan om mijn lippen bij zijn mond te brengen en mijn borsten drukten tegen zijn lichaam. Ik voelde een golf van opwinding door het onverwachte contact, samen met de spanning van onze kus.

'Ruby,' zei hij geëmotioneerd. 'Je bent het knapste en liefste meisje in de hele bayou.'

'Nee, Paul, dat ben ik niet. Dat kan niet. Er zijn zoveel mooiere meisjes, meisjes met dure kleren en dure sieraden en -'

'Het kan me niet schelen of ze de grootste diamanten hebben en Parijse kleren dragen. Niets kan ze mooier maken dan jij bent,' flapte hij eruit. Ik wist dat hij nooit de moed zou hebben gehad zoiets te zeggen als we niet in de schaduw hadden gestaan en ik hem maar vaag kon zien. Ik wist zeker dat zijn gezicht vuurrood was.

'Ruby!' riep mijn grootmoeder uit een raam. 'Ik ben niet van plan de hele nacht op te blijven om dit af te maken.'

'Ik kom, grootmama. Welterusten, Paul,' zei ik, me naar voren buigend om hem nog een vluchtige zoen op zijn mond te geven voor ik me omdraaide en hem in het donker alleen liet. Ik hoorde dat hij zijn scooter startte en wegreed, en liep toen haastig naar de grenier om grootmama Catherine te helpen.

Lange tijd zei ze geen woord en werkte door, met haar blik strak op het weefgetouw gericht. Toen keek ze naar mij en tuitte haar lippen zoals ze vaak deed als ze diep nadacht.

'Die jongen van Tate komt de laatste tijd nogal vaak om je op te zoeken, hè?'

'Ja, grootmama.'

'En wat vinden zijn ouders daarvan?' vroeg ze, zoals altijd de koe bij de horens vattend.

'Ik weet het niet, grootmama,' zei ik, en sloeg mijn ogen neer.

'Ik geloof van wel, Ruby.'

'Paul vindt mij aardig en ik vind hem aardig,' zei ik snel. 'Wat zijn ouders vinden is niet belangrijk.'

'Hij is dit jaar flink gegroeid; hij is een man. En jij bent geen klein meisje meer, Ruby. Jij bent ook gegroeid. Ik zie hoe jullie naar elkaar kijken. Ik ken die blik maar al te goed en ik weet waartoe dat kan leiden,' ging ze verder.

'Het leidt tot niets slechts. Paul is de aardigste jongen van school,' zei ik. Ze knikte, maar haar donkere ogen lieten me niet los. 'Geef me geen slecht gevoel, grootmama. Ik heb niets gedaan waarvoor je je hoeft te schamen.'

'Nog niet,' zei ze. 'Maar je hebt het bloed van de Landry's in je en dat kan tot je verderf leiden. Ik heb het in je moeder gezien: ik wens het niet in jou te zien.'

Mijn kin begon te trillen.

'Ik zeg die dingen niet om je verdriet te doen, kind. Ik zeg ze om te voorkomen datje verdriet krijgt,' zei ze. Ze legde haar hand op de mijne.

'Kan ik niet zuiver en goed van iemand houden, grootmama? Of ben ik vervloekt omdat ik het bloed van grootvader Jack in mijn aderen heb? En jouw bloed dan? Zal dat me niet de wijsheid geven om te voorkomen dat ik in moeilijkheden raak?' vroeg ik. Ze schudde glimlachend haar hoofd.

'Het heeft mij niet belet om in moeilijkheden te raken, vrees ik. Ik ben met hem getrouwd en heb vroeger met hem samengewoond,' zei ze. Ze zuchtte. 'Maar misschien heb je gelijk; misschien ben je sterker en verstandiger. Je bent in ieder geval een stuk intelligenter dan ik toen ik zo oud was als jij, en je hebt veel meer talent. Je tekeningen en aquarellen...'

'O, nee, grootmama, ik -'

'O, jawel, Ruby. Je hebt talent. Op een dag zal iemand dat talent van je ontdekken en er een hoop geld voor over hebben,' voorspelde ze. 'Ik wil alleen niet dat je iets doet om je kans te bederven om hier weg te komen, om boven het moeras en de bayou uit te stijgen.'

'Is het hier dan zo slecht, grootmama?'

'Voor jou wel, kind.'

'Maar waarom, grootmama?'

'Dat is het nu eenmaal,' zei ze, en ging verder met weven. Opnieuw liet ze me alleen in een wereld vol geheimzinnigheid.

'Paul heeft me gevraagd of ik volgende week zaterdag met hem naar de fais dodo ga. Ik wil het heel graag, grootmama,' voegde ik eraan toe.

'Vinden zijn ouders dat goed?' vroeg ze snel.

'Ik weet het niet. Paul denkt van wel, geloof ik. Kunnen we hem zondagavond te eten vragen, grootmama? Alsjeblieft?'

'Ik heb nog nooit iemand een plaats aan mijn eettafel geweigerd,' zei grootmama, 'maar reken er niet op dat je naar die dansavond gaat. Ik ken de familie Tate en ik wil niet dat je verdriet hebt.'

'O, dat gebeurt niet, grootmama,' zei ik, bijna wippend op mijn stoel van blijdschap. 'Dus Paul mag komen eten?'

'Ik heb gezegd dat ik hem er niet uit zal gooien,' antwoordde ze.

'O, grootmama, dank je wel. Dank je.' Ik sloeg mijn armen om haar heen. Ze schudde haar hoofd.

'Als we zo doorgaan, zijn we de hele nacht aan het werk, Ruby,' zei ze, maar ze gaf me een zoen op mijn wang. 'Mijn kleine Ruby, mijn lieve meisje, dat zo snel opgroeit tot een vrouw dat ik nauwelijks met mijn ogen durf te knipperen uit angst het te missen,' zei ze. We omhelsden elkaar opnieuw en gingen toen weer aan het werk. Mijn handen bewogen met nieuwe energie, mijn hart was gevuld met nieuwe vreugde, ondanks grootmama Catherines onheilspellende waarschuwingen.