PROLOOG
Tijdens de eerste vijftien jaar van mijn leven waren mijn geboorte en de gebeurtenissen daaromheen een mysterie, even mysterieus als het aantal sterren dat aan de nachtelijke hemel boven de bayou, een moerassig gebied, glinsterde of als de plaats waar de zilveren vissen zich verstopten op de dagen dat grootvader er met geen mogelijkheid één kon vangen. Ik kende mijn moeder alleen uit de verhalen die grootmama Catherine en grootvader Jack me vertelden en uit de paar vergeelde foto's van haar in de blikken lijstjes. Zolang ik me kan herinneren heb ik een schuldig gevoel gehad als ik aan haar graf stond en naar de simpele steen staarde waarop stond:
Gabrielle Landry Geboren 1 mei 1927 Gestorven 27 oktober 1947
want mijn geboorte- en haar sterfdatum waren een en dezelfde. Elke dag en elke nacht huisde dat schuldgevoel in mijn hart als mijn verjaardag naderbij kwam, ondanks de pogingen die grootmama deed om er een fijne dag van te maken. Ik wist dat het haar evenveel moeite kostte om vrolijk te zijn als mij.
Maar behalve de trieste dood van mijn moeder toen ik geboren werd, waren er geheimzinnige vragen die ik nooit kon stellen, ook al zou ik geweten hebben hoe, want ik was veel te bang dat het gewoonlijk zo vriendelijke gezicht van mijn grootmoeder die gesloten, sombere uitdrukking zou krijgen die ik zo vreesde. Soms zat ze zwijgend in haar schommelstoel naar me te staren, urenlang leek het wel. Wat het ook was, de waarheid had mijn grootouders kapotgemaakt, grootvader Jack teruggestuurd naar het moeras, waar hij in zijn eentje woonde in zijn hut. En vanaf die dag kon grootmama Catherine niet over hem praten zonder dat er een woedende en tegelijk verdrietige blik in haar ogen verscheen.
Het onbekende hing boven ons huis in de bayou; het hing in de spinne- webben die de moerassen op maanverlichte nachten in een met juwelen getooide wereld veranderden; het hing over de cipressen als het Spaanse mos dat van hun takken omlaagviel. Ik hoorde het in het gefluister van de warme zomerwind en in het kabbelende water. Ik voelde het zelfs in de scherpe blik van de moerashavik, wiens geelomrande ogen elke beweging van me volgden.
Ik verschool me voor de antwoorden, al wilde ik ze nog zo graag weten. Woorden, die voldoende gewicht in de schaal legden om twee mensen gescheiden te houden die elkaar hoorden lief te hebben en te koesteren, konden me alleen maar angst aanjagen.
Ik zat naast het raam en staarde op een warme voorjaarsavond naar het duistere moeras en liet mijn gezicht afkoelen door de wind die over de moerassen uit de Golf van Mexico waaide, en luisterde naar de uil.
Maar in het 'oehoe' hoorde ik alleen maar de vraag: 'Hoe?' en ik sloeg mijn armen om me heen om het beven van mijn lichaam te doen bedaren.