EEN SCHOUDER OM OP TE STEUNEN

'O, daar zijn jullie!' riep Gavin.

Mijn ogen gingen open en ik zag dat hij glimlachend op me neerkeek. Hij stond met zijn handen op zijn heupen, zijn koffer aan zijn voeten. Hij droeg een donkerblauwe spijkerbroek en een wit T-shirt onder een licht, zwartkatoenen jasje. Ik was dolblij dat ik hem zag. Al was het nog niet zo lang geleden sinds we elkaar het laatst hadden gezien, toch leek hij een stuk ouder en langer geworden.

Jefferson bleef doorslapen met zijn hoofd op mijn schoot. Uitgeput was ik op de bank gaan zitten en was al heel gauw in een diepe slaap gevallen. Ik had geen idee hoeveel tijd er verstreken was, maar het leek heel laat. Zelfs in dit drukke station waren er bijna geen mensen meer. Ik balde mijn vuisten en wreef de slaap uit mijn ogen.

'Gavin, ik ben zo verschrikkelijk blij dat je er bent,' zei ik.

'Ik ben hier al een tijdje. Ik heb je overal gezocht. Ik had het bijna opgegeven. Ik ben hier al een keer langsgelopen, maar jullie lagen achter de rugleuning van de banken, dus zag ik je niet. Gelukkig maar dat ik nog een keer ben gaan kijken.'

Ik knikte, en plotseling kwamen alle herinneringen bij me boven - wat oom Philip had gedaan, hoe we het huis uitgeslopen waren en de bus naar New York hadden genomen, de afschuwelijk teleurstellende ontmoeting met mijn echte vader, Jefferson die ik was kwijtgeraakt in Port Authority, en de diefstal van al onze bagage. Zonder enige waarschuwing barstte ik in tranen uit; er was geen houden aan. Mijn snikken en schokkende schouders wekten Jefferson.

'O, Christie,' zei Gavin, die naast me kwam zitten. 'Arme Christie.' Hij sloeg zijn arm om mijn schouders en ik verborg mijn gezicht in de holte tussen zijn schouder en hals. Mijn hele lichaam beefde van het huilen. 'Alles is in orde nu,' zei hij. 'Alles komt goed.'

'Wat is er?' vroeg Jefferson, die slaperig met zijn handen over zijn gezicht wreef. En toen zag hij dat Gavin bij ons was. 'Gavin!'

'Hallo, neefje, hoe gaat het ermee?' Gavin streek plagend over Jeffersons verwarde haren.

'Ik heb honger,' verklaarde Jefferson onmiddellijk, 'en we hebben geen geld om eten te kopen,' ging hij kwaad verder.

'Geen geld? Wat is er gebeurd?' vroeg Gavin aan mij.

Langzaam tilde ik mijn hoofd op van zijn schouder en begon verslag uit te brengen over onze rampzalige ervaringen in New York, die ermee geëindigd waren dat al onze bezittingen waren gestolen. Gavin schudde meelevend het hoofd en perste toen zijn lippen op elkaar. Zijn gezicht kreeg een leidinggevende uitdrukking.

'Het eerste wat we zullen doen is zorgen dat jullie iets warms te eten krijgen. Iets verderop is een klein restaurant. Ik ben er langsgekomen toen ik jullie zocht. Kom mee,' drong hij aan. 'Je zult je beter voelen als je wat warms naar binnen hebt.' Met de achterkant van zijn hand veegde hij zachtjes de tranen van mijn wang en glimlachte.

'En ze hebben mijn nieuwe speelgoed ook meegenomen,' zei Jefferson klaaglijk. 'Krijg ik nieuw?'

'We zullen zien, Jefferson. Eén ding tegelijk,' zei Gavin verstandig. Hij zag er sterk en zelfverzekerd uit, en ik voelde me gelukkig dat hij bij me was. Mijn hart klopte sneller, en ik voelde de spanning en angst verdwijnen.

Ik gaf Jefferson een hand en Gavin pakte mijn andere hand. Hij nam zijn koffer op en bracht ons naar het restaurant. Toen we ons eten besteld hadden, vertelde Gavin dat hij onmiddellijk na mijn wanhopige telefoontje was weggegaan.

'Ik heb een briefje geschreven en dat op de ijskast gelegd en toen ben ik er gauw vandoor gegaan. Pap zal zich wel van streek maken, maar mijn moeder kalmeert hem wel. Ik heb beloofd dat ik zo gauw ik kon zou bellen. Ik heb niet gezegd dat jullie zijn weggelopen,' ging hij verder, 'maar Philip zou hen kunnen bellen of zij hem. Wil je me nu meer vertellen over wat er gebeurd is,' vroeg hij, 'en waarom je bent weggelopen?'

Ik keek naar Jefferson en schudde mijn hoofd.

'Later,' zei ik zacht. Gavin knikte begrijpend.

Nu Jefferson iets te eten kreeg, was hij weer levendig en opgewonden. Hij beschreef onze reis, vertelde allerlei bijzonderheden over de mensen in de bus, de dingen die hij had gezien, onze taxiritjes door New York, en de politieagent die hem een standje had gegeven omdat hij bij mij vandaan was gelopen.

Tegen het eind van de maaltijd stelde Gavin de meest voor de hand liggende en belangrijkste vraag.

'Wat ben je van plan om nu te doen?'

'Ik ga niet terug naar Cutler's Cove, Gavin,' zei ik vastberaden. Gavin nam me even onderzoekend op en leunde toen achterover.

'Ik heb al het geld bij me dat ik gespaard had voor mijn reis, maar dat duurt niet eeuwig,' zei hij nuchter. 'Waar wil je naar toe? Wat wil je doen?'

Ik dacht even na. Tante Trisha was op tournee, mijn vader was een wandelende ramp, maar er was nog één plaats. Ik was er maar één keer geweest met mijn ouders, zodat ik het me nauwelijks herinnerde. Maar van tijd tot tijd had ik mammie tegen papa erover horen praten - en over die lieve tante Charlotte.

'Ik wil naar Lynchburg, Virginia, en dan naar The Meadows,' kondigde ik aan.

'The Meadows?' Gavin keek belangstellend.

'De oude familieplantage, herinner je je nog? Ik heb erover geschreven in een van mijn brieven aan jou. Daar heeft grootmoeder Cutlers afschuwelijke oudere zuster mammie zulke vreselijke dingen aangedaan. Daar ben ik geboren. Weet je het nu weer?'

Gavin knikte langzaam.

'Toen die afschuwelijke ouwe Emily was gestorven gingen mijn ouders op bezoek bij tante Charlotte. Ik ben één keer met ze mee geweest. Ik herinner me er praktisch niets meer van, maar ik herinner me nog wel tante Charlotte en haar man, Luther. Ze heeft me iets gegeven dat ik nog steeds heb - een geborduurd schilderijtje van een kanarie in een kooi. Ze heeft het getekend en zelf geborduurd. O, dat is ideaal voor ons om naar toe te gaan, Gavin.' Ik raakte steeds opgewondener bij de gedachte. 'Niemand zal ons daar zoeken.'

'Lynchburg, hè?' zei Gavin nadenkend.

'The Meadows ligt ongeveer vijfenzeventig kilometer ervandaan in een klein gehucht, dat Upland Station heet, maar ik herinner me nog dat er geen bus naartoe gaat. Het is maar piepklein. Denk je dat je genoeg geld hebt voor onze buskaartjes naar Lynchburg?' vroeg ik. 'Misschien dat we er dan verder met een taxi naartoe kunnen.'

'Ik weet het niet. Ik zal informeren hoeveel de kaartjes kosten. Maar, Christie, je hebt geen kleren, niets, en Jefferson ook niet. Vind je niet...'

'Ik ga niet terug naar Cutler's Cove,' herhaalde ik kwaad en vastberaden tegelijk. 'We komen er wel; we vinden wel een manier. Ik zal een baan zoeken en geld verdienen. Ik zal alles doen wat ik doen moet om niet terug te hoeven,' ging ik zelfverzekerd verder. 'Ik zal afwassen, vloeren boenen, alles.' Gavin was onder de indruk van mijn vaste besluit en hardnekkigheid, en haalde zijn schouders op.

'Oké, laten we eens gaan zien wat de kaartjes kosten,' zei hij.

'Krijg ik ook nieuw speelgoed?' kwam Jefferson snel tussenbeide. Hij had zijn laatste melk opgedronken en de laatste kruimel appeltaart opgegeten.

'We zullen zien,' antwoordde Gavin.

Hij had genoeg geld om buskaartjes te kopen naar Lynchburg, maar toen had hij nog maar zevenentwintig dollar over. Jefferson begon te zeuren toen we hem vertelden dat we elke cent nodig hadden voor eten en voor de taxirit naar The Meadows. Ten slotte stelde Gavin hem tevreden met een goedkoop stel speelkaarten. Hij beloofde hem tientallen spelletjes te leren tijdens de reis.

We moesten nog een uur wachten voor de bus vertrok. Nadat Gavin Jefferson had meegenomen naar het toilet en ik zelf ook was gegaan, gingen we weer op een bank in de hal zitten. Jefferson amuseerde zich met zijn kaarten, en terwijl hij was afgeleid vertelde ik Gavin wat oom Philip met me had gedaan, waarbij ik de smerigste details oversloeg. Hij luisterde met grote ogen. Ik zag de uitdrukking op zijn gezicht veranderen van verbazing in medelijden en toen in woede. Mijn tranen kwamen weer te voorschijn, hete, verblindende tranen die brandden in mijn ogen.

'We zouden terug moeten om het aan de politie te vertellen, dat zouden we moeten doen,' zei hij. Zijn donkere ogen fonkelden zo fel dat ze me deden denken aan gepolijst zwart marmer.

'Dat wil ik niet, Gavin. Ik wil niets meer te maken hebben met hem of mijn tante of die afgrijselijke tweeling,' zei ik. 'Bovendien weten ze altijd een manier te vinden om de dingen door elkaar te halen en Jefferson en mij de schuld te geven van alle slechte dingen die gebeuren. Ik wil alleen maar zo ver mogelijk bij hen vandaan zijn. Het geeft allemaal niet, zolang ik maar bij jou ben,' voegde ik eraan toe.

Zijn wangen werden even vuurrood en toen kreeg hij die volwassen en zelfverzekerde uitdrukking die me deed denken aan papa, vooral door de manier waarop hij zijn schouders naar achteren trok en zijn borst naar voren stak.

'Niemand zal je nog kwaad doen, Christie. Nooit meer, niet zolang je bij mij bent,' beloofde hij. Ik glimlachte en pakte zijn arm vast. Toen legde ik mijn wang tegen zijn schouder.

'Ik ben zo blij dat je ons bent komen helpen, Gavin. Nu ben ik niet bang meer.' Ik deed mijn ogen dicht. Ik voelde eerst zijn adem en toen zijn lippen op mijn haar. Ik glimlachte en ontspande me. Als door een wonder was ik weer bezield van nieuwe hoop.

Omdat Gavin bij ons was en Jefferson bezig kon houden, ging de reis naar Lynchburg heel wat sneller dan anders het geval zou zijn geweest. Hij amuseerde Jefferson met het tellen van auto's en telefoonpalen. We namen allemaal een kleur en telden de punten op telkens als onze kleur verscheen. De regen die ons naar New York gevolgd was leek naar de zee te zijn vertrokken en tijdens het grootste deel van onze reis was de lucht blauw en waren er lichte wolken, als suikerspinnen. Maar ook al waren we vroeg vertrokken, toch betekenden alle haltes en oponthoud onderweg dat we pas vroeg in de avond in Lynchburg zouden arriveren. We aten heel weinig voor de lunch, om zoveel mogelijk van ons geld te sparen. Gavin beweerde dat hij geen honger had en at alleen een reep, maar toen we in Lynchburg kwamen hadden we nog maar achttien dollar en dertig cent over.

Bij het busstation vonden we twee taxichauffeurs die tegen hun auto leunden en stonden te praten. Een van hen was een lange, magere man met een smal gezicht en een scherpe neus; de ander was kleiner, milder en vriendelijker.

'Upland Station?' zei de lange chauffeur. 'Dat is bijna vijfenzeventig kilometer. Kost je vijftig dollar,' verklaarde hij.

'Vijftig? Zoveel hebben we niet,' zei ik verdrietig.

'Hoeveel heb je dan?' vroeg hij.

'Achttien,' zei Gavin.

'Achttien! Loop heen, voor dat geld krijg je geen taxi naar Upland Station.' De teleurstelling deed de tranen in mijn ogen springen. Wat moesten we nu doen?

'Wacht even,' zei de andere chauffeur, toen we verslagen weg wilden gaan. 'Ik woon vijfendertig kilometer verderop die richting uit, en het wordt tijd dat ik naar huis ga. Dan breng ik jullie verder naar Upland Station voor achttien dollar.'

'Wanhopige Joe doet alles voor een dollar,' zei de eerste chauffeur zuur.

'Dank u wel, meneer,' zei ik. We stapten allemaal in de taxi. Het was een stokoude auto, en de ramen waren vuil en de bekleding van de bank was gescheurd, maar we reden.

'Wie kennen jullie in Upland Station? Het is praktisch een spookstad,' zei de chauffeur.

'Charlotte Booth. Ze is mijn tante. Ze woont op een oude plantage, The Meadows.'

'The Meadows? Ja, ik weet waar dat is, maar het stelt niet veel meer voor. Ik kan jullie ook niet over die privé-weg tot de deur brengen. Daar zouden mijn banden en veren niet tegen kunnen,' zei hij. 'Vanaf de hoofdweg zullen jullie verder moeten lopen,' zei hij. Hij babbelde verder over het feit dat zoveel kleine dorpen aan het uitsterven waren, over de economie in het veranderende Zuiden, en waarom niets meer was zoals het geweest was toen hij nog jong was en in Lynchburg opgroeide.

Hoewel er geen maan scheen, was de lucht helder, met fonkelende sterren, zodat we iets van het landschap onderweg konden zien. Maar een halfuur nadat we het busstation hadden verlaten, verschenen er donkere wolken, als een gordijn dat de lucht voor ons afsloot. De boerderijen en kleine dorpjes onderweg lagen steeds verder uit elkaar. Ik had het gevoel dat we de werkelijke wereld verlieten en in een droomwereld kwamen, toen de duisternis ons insloot en zich uitspreidde over de weg vóór ons. De verlaten huizen en schuren verdwenen in het donker en waren slechts nu en dan te zien, afgetekend tegen een groepje bomen of een eenzame, overwoekerde akker. En de huizen waarin nog mensen woonden leken klein en verloren. Ik verbeeldde me dat er kinderen woonden die niet ouder of groter waren dan Jefferson en te bang waren om naar buiten te kijken naar de schaduwen die boven de grond leken te zweven, telkens als de wind over het dak blies en door elke hoek en spleet.

Jefferson kroop dichter tegen me aan. Geen tegenligger passeerde ons. Het was of we naar de rand van de wereld reden en er gemakkelijk af konden vallen. De autoradio kraakte. De chauffeur tikte er een paar keer tegen en klaagde erover, maar na een tijdje gaf hij het op en we reden grotendeels zwijgend verder, tot we eindelijk bij een bord kwamen met Upland Station.

'Hier is het,' zei de chauffeur. 'Upland Station. Niet met je ogen knipperen, anders loop je er voorbij,' zei hij lachend. Ik was vergeten hoe klein het was. Nu de kleine supermarkt, het postkantoor en het restaurant gesloten waren, zag het er inderdaad uit als een spookstad. Onze chauffeur bracht ons nog iets verder en stopte toen bij het begin van de lange oprijlaan van The Meadows. Er stonden twee stenen pilaren die elk gekroond waren met een granieten bal, maar het struikgewas groeide omhoog langs de pilaren, en het leek of er in jaren niemand meer in of uit was gegaan.

'Verder kan ik niet,' zei de taxichauffeur. 'De oude Meadows plantage ligt ongeveer een kilometer verderop aan deze weg.'

'Dank u,' zei Gavin, en overhandigde hem de rest van ons geld.

We stapten uit en hij reed weg. Het was zo bewolkt, dat het pikkedonker was. De nacht sloot ons zo snel in dat ik Gavins ogen niet meer kon zien. Jefferson kneep in mijn hand of zijn leven ervan afhing.

'Ik wil naar huis,' jammerde hij.

'Ik hoop dat er nog iemand woont,' fluisterde Gavin, en plotseling dacht ik: Als dat eens niet zo was? Er kon iets gebeurd zijn, ze konden verhuisd zijn. 'Het kan een lange, vergeefse wandeling in het donker zijn,' waarschuwde Gavin.

'Het zal niet vergeefs zijn, Gavin,' beloofde ik.

'Nee, natuurlijk niet,' maar het klonk niet zo zelfverzekerd als ik graag gewild had. Hij pakte mijn andere hand en gedrieën begonnen we aan de tocht over het donkere grintpad vol gaten en hobbels.

'Ik kan het de chauffeur niet kwalijk nemen dat hij met zijn taxi niet over deze weg wilde,' zei Gavin. In het bos rechts van ons klonk een griezelig geluid. Ik maakte een luchtsprong en draaide rond, om te zien wat het was.

'Het is maar een uil,' verzekerde Gavin me, 'die ons waarschuwt dat we ons op zijn terrein bevinden. Tenminste, dat zou paps zeggen.'

Toen mijn ogen gewend raakten aan het duister kon ik de toppen van de bomen en de struiken wat duidelijker onderscheiden. Het leken nachtelijke schildwachten die het terrein bewaakten tegen ongewenste indringers.

'Ik heb het koud,' klaagde Jefferson. Ik wist dat hij zich alleen maar dichter tegen me aan wilde drukken. Nu de uil zweeg, waren de enige geluiden die we hoorden onze voetstappen op het losse grint.

'Ik zie nog steeds geen licht,' zei Gavin onheilspellend. Toen, na een flauwe bocht, zagen we de top van de stenen schoorstenen en het hoge puntdak, een donker silhouet tegen een iets lichtere lucht. Het huis doemde voor ons op als een reusachtig monster dat plotseling uit de poel van duisternis omhoog rees.

'Ik vind het hier eng,' protesteerde Jefferson.

'Overdag ziet het er allemaal veel aantrekkelijker uit,' beloofde ik. Het was een belofte die ik niet alleen hem, maar ook mezelf deed.

'Ik zie licht,' zei Gavin opgelucht. Door de ramen op de benedenverdieping konden we een vaag, flakkerend licht zien. 'Het lijkt wel of ze kaarsen of olielampen hebben,' mompelde hij.

'Misschien is de elektriciteit uitgevallen door een onweersbui,' opperde ik.

'Het ziet er niet naar uit dat het hier kort geleden geregend heeft,' antwoordde Gavin. Zonder het te beseffen, lieten we onze stemmen dalen tot een gefluister.

Toen we dichterbij kwamen, konden we de veranda langs de voorkant van het huis onderscheiden. Rond de brede, ronde pilaren groeiden dikke wingerdtakken die meer op de tentakels leken van een angstaanjagend wezen dat het grote huis in zijn greep hield. We vonden het pad naar de deur tussen de hoge heggen. We bleven even staan en keken naar de donkere veranda.

'Heb je al bedacht wat je gaat zeggen?' vroeg Gavin. Maar voor ik kon antwoorden nam een donkere schaduw rechts van ons plotseling de vorm van een man aan, die naar ons toekwam. Hij had een geweer in de hand.

'Blijf daar staan,' beval hij, 'of ik schiet je aan flarden.' Jefferson sprong bijna in mijn armen. Ik gaf een gil en Gavin trok me dichter tegen zich aan. 'Wie zijn jullie?' vroeg hij. 'Komen jullie ons weer lastig vallen, kinderen?'

'Nee, meneer,' zei Gavin snel.

'Ik kom voor mijn tante Charlotte,' vulde ik snel aan.

'Tante Charlotte?' Hij kwam dichterbij, tot het vage licht dat door de ramen naar buiten viel zijn huid deed glanzen en zijn ogen glinsteren.

Het was een lange, magere man was. 'Wie ben je?'

'Ik heet Christie. Ik ben de dochter van Dawn,' legde ik snel uit. 'En dit is mijn broertje Jefferson en papa's broer Gavin.'

'De dochter van Dawn?' Hij liet zijn geweer zakken. 'Komen jullie helemaal van de kust?' vroeg hij ongelovig.

'Ja, meneer. Bent u Luther?'

'Ja, dat ben ik. Wel, heb je ooit. Dat is me toch wat! Hoe komen jullie hier? Waar zijn je ma en pa?' informeerde hij.

'Dood,' antwoordde ik. 'Omgekomen bij een grote brand in het hotel.'

'Wat? Dood?'

'Kunnen we naar binnen gaan, Luther?' vroeg ik. 'We hebben de hele dag en nacht gereisd.'

'O, ja, natuurlijk. Ga maar. Pas op de treden,' zei hij. 'Dood,' hoorde ik hem achter ons mompelen.

Gedrieën liepen we de haveloze trap op naar de enorme ingang. Onze schoenen klikten op de losse tegels van de veranda, en van de dakrand vlogen vleermuizen op. Luther liep voor ons uit en deed de deur open. Het licht viel op zijn gezicht en ik zag dat hij donkerbruin haar had met grijze strepen, de lokken vielen verward over zijn gegroefde voorhoofd. Hij had een lange, gebogen neus en diepliggende bruine ogen met een net van rimpeltjes in de hoeken. Ruwe grijze stoppels bedekten een deel van zijn donkere gezicht. Toen hij dichterbij kwam rook ik pruimtabak.

'Loop maar door,' zei hij, en we liepen het oude huis binnen.

Een lange hal, die verlicht werd door kaarsen en olielampen, leidde naar de ronde trap. We keken naar de grote familieportretten aan de muren, en Jefferson begon te lachen. Alle gezichten van wat eens streng kijkende zuidelijke heren en zure vrouwen met magere gezichten waren geweest, waren bijgewerkt, sommigen zouden zeggen: geschonden. Dwaze snorren en baarden waren getekend op baardloze gezichten - zelfs van de vrouwen! Gele, roze en rode verf was gebruikt om kleur te geven aan het donkere en deprimerende oude zwart-wit. Sommige gezichten hadden stippen op de wangen, zodat ze eruitzagen of ze mazelen hadden; bij sommigen waren maffe brillen over hun ogen getekend en één vrouw droeg een groene ring door haar smalle neusvleugels.

'Dat is het werk van Charlotte,' legde Luther uit. 'Ze vond dat ze er allemaal te triest en te boos uitzagen. Emily moet zich in haar graf hebben omgedraaid,' voegde hij er glimlachend aan toe. Ik zag dat hij een paar tanden miste.

'Ik ben hier al eens geweest, maar dit herinner ik me niet,' zei ik.

'Dat is leuk,' zei Jefferson. 'Ik wil ook een schilderij doen. Mag ik?'

'Dat moet je aan Charlotte vragen. Ze heeft er nog tientallen op zolder staan die ze van plan is te bewerken,' zei Luther grinnikend.

'Waar is tante Charlotte?' vroeg ik.

'O, die is wel ergens. Ze is bezig met een van haar borduurwerkjes of iets aan het verschikken in huis. Maak het je gemakkelijk, dan zal ik Charlotte gaan zoeken. Is dat de enige bagage die je bij je hebt?' vroeg hij, met een knikje naar Gavin.

'Ja, meneer,' zei Gavin.

'Onze spullen zijn gestolen in het busstation in New York,' legde ik uit.

'O, ja? Ik heb gehoord dat dergelijke dingen daar gebeuren. Een paar minuten nadat je bent aangekomen word je daar vermoord of beroofd,' merkte Luther op.

'Het kan je overal overkomen als je niet op jezelf en je eigendommen past,' zei ik somber.

We liepen verder de gang door. Het huis leek nog groter dan ik me herinnerde. Boven ons hoofd hing de ene niet-brandende kroonluchter na de andere; de kristallen pegels leken stukjes ijs in het flauwe licht van de kaarsen en de olielampen. Luther wees naar een deur en we gingen naar binnen. Er brandden twee olielampen, één op een ronde tafel en één op een donker tafeltje naast de sofa. Luther liep naar rechts en stak nog een lamp aan bij een boekenkast.

'Wacht hier even,' zei hij, en liep haastig de kamer uit. We keken om ons heen. Op de lange, halfronde sofa lag de merkwaardigste lappendeken die ik ooit had gezien. Het leek of tientallen ouwe lappen, stukjes handdoek, zelfs washandjes aan elkaar waren genaaid, zonder acht te slaan op kleur of materiaal. Hetzelfde gold voor de deken die over de fauteuil ertegenover lag.

Op sommige muren herkende ik tante Charlottes borduurwerk. De schilderijtjes van bomen en kinderen, dieren van de boerderij en uit het bos hingen door elkaar. Het was of tante Charlotte ze overal had opgehangen waar ze maar plaats kon vinden. Hier en daar, te midden van het borduurwerk, hingen oude portretten en schilderijen van landschappen, huizen, en alweer voorouders.

'Moet je dat zien!' riep Jefferson, wijzend naar de rechterhoek. Daar stond een staande klok, maar boven de cijfers had tante Charlotte plaatjes getekend en geplakt van verschillende vogels. Twaalf uur was een uil en zes uur een kip. Er waren roodborstjes en meesjes, mussen en kardinalen, kanaries en zelfs een papegaai, allemaal in felle kleuren.

'Wat is hier in vredesnaam aan de hand,' vroeg Gavin zich hardop af. Ik kon alleen maar mijn hoofd schudden.

'Hallo, iedereen. Hallo, hallo, hallo,' hoorden we een vrolijke stem achter ons. We draaiden ons om en wilden tante Charlotte begroeten. Ze droeg iets wat eruitzag als een aardappelzak die bedekt was met bontgekleurde linten. Ze was klein en gezet, zoals ik me haar vaag herinnerde, en ze droeg haar grijze haar nog steeds in twee vlechten; de een was vastgebonden met een geel lint en het andere met een oranje lint. Ondanks haar rimpels had ze een kinderlijke glimlach en vriendelijke, grote blauwe ogen die met een schoolmeisjesachtige opwinding fonkelden. Aan haar voeten droeg ze bruine mannenslippers, met een streep wit langs de zijkant en een witte stip op de plaats van haar grote teen.

'Hallo, tante Charlotte,' zei ik. 'Herinnert u zich mij nog?'

'Natuurlijk,' zei ze. 'Jij bent de baby die hier is geboren. En nu kom je op bezoek. Daar ben ik blij om. We hebben al een hele tijd geen bezoek meer gehad. Emily had een hekel aan bezoek. Als er iemand kwam, zei ze altijd dat we het te druk hadden of geen plaats.'

'Geen plaats?' vroeg Gavin ongelovig. Tante Charlotte boog zich voorover en fluisterde: 'Emily loog, maar ze vond het niet erg om te liegen. Maar nou ligt ze in een koud graf, hè, Luther?'

'Erg koud,' zei hij.

'Kom,' ging Charlotte verder. 'We moeten de beste kamers voor jullie zoeken en dan kunnen we praten en praten en praten tot we een droge keel hebben.'

'Ze zullen waarschijnlijk wel iets te eten en te drinken willen hebben na zo'n lange reis,' zei Luther. 'Ik maak wel wat klaar terwijl jij ze mee naar boven neemt, Charlotte.'

'O, goed,' zei ze, in haar handen klappend. 'Kom mee.' Ze ging ons voor en Luther kwam naar ons toe. 'Ik heb haar niet gezegd wat jullie me buiten over je ouders hebben verteld. We kunnen het haar uitleggen als jullie beneden in de keuken komen. Ik hield veel van je ma,' ging hij verder. 'Ze heeft ons erg goed behandeld.'

'Dank je, Luther,' zei ik, en we gingen haastig Charlotte achterna, die liep te praten of we vlak naast haar liepen.

'Luther zegt dat we een paar van de dingen moeten doen die Emily wilde dat we deden, bijvoorbeeld geen elektrisch licht branden, vanwege de kosten. Er is zoveel huis om te verlichten,' zei ze lachend. 'Maar ik hou van kaarsen en olielampen. Ik mag alleen niet vergeten dat ik ze bij moet vullen. Dat vind ik een naar karwei. Heb jij daar ook zo'n hekel aan?' vroeg ze.

'We hebben zulke lampen niet in Cutler's Cove.'

'O.' Ze keek naar Jefferson. 'Hallo. Ik heb je naam niet gehoord.'

'Ik ben Jefferson,' zei hij.

'Jefferson... Jefferson,' herhaalde ze. Ze keek omhoog. 'Er hangt hier ergens een man aan de muur die Jefferson heet.'

'Een man aan de muur?'

'Ze bedoelt natuurlijk een schilderij,' legde ik hem uit.

'Ja, een schilderij. Hij was, eh... een president.'

'Jefferson Davis,' opperde Gavin.

'Ja,' zei ze, in haar handen klappend. 'Dat is hem. Ik zal hem je laten zien. O, hoe heet jij?'

'Gavin,' zei hij glimlachend. 'Hangen er ook Gavins aan de muur?'

Ze dacht even na en schudde toen ernstig haar hoofd. Maar meteen daarop glimlachte ze alweer.

'Ik weet het. Ik maak een tekening van je en dan borduur ik die en stop hem in een zilveren lijst. Zoek je plekje maar uit.'

'Mijn plekje?'

'Waar je wilt dat ik het ophang,' legde ze uit.

'O.' Gavin keek naar mij en glimlachte.

'Ik ben bezig het huis te veranderen,' zei ze, verder lopend. 'Emily maakte het zo somber, omdat ze dacht dat het slecht was om het licht en vrolijk te maken. Maar Emily is er niet meer...' Ze keek naar ons. 'Ze is gestorven en op een bezemsteel weggevlogen. Dat zegt Luther. Hij heeft haar zien wegvliegen.'

'Is het heus!' zei Jefferson. Ze knikte en boog zich fluisterend naar hem toe.

'Soms, als het heel donker en koud is buiten, vliegt Emily kreunend en steunend om het huis, maar dan doen we de ramen dicht en sluiten de gordijnen,' voegde ze eraan toe, en richtte zich weer op. Jefferson keek mij verbaasd aan. Zelfs mijn glimlach kon zijn onrust niet wegnemen.

We liepen de trap op. Toen we op de overloop van de eerste verdieping kwamen, bleef Charlotte staan en knikte naar de ruimte rechts van haar, die in duisternis gehuld was.

'Hier woonde je moeder en hier ben jij geboren. Morgenochtend zal ik je de kamer laten zien, als je dat wilt,' zei ze.

'Ja, graag. Dank je, tante Charlotte.'

'Wij wonen deze kant op,' legde ze uit, en liep naar rechts waar olielampen brandden. Ook hier hingen de muren vol met Charlottes werkstukken - oude, bijgewerkte portretten en haar eigen borduurwerk dat ingelijst tussen de andere schilderijen hing. We kwamen langs een klein tafeltje waarover een lap lag die leek op een beddenlaken waarop het gezicht van een clown was geschilderd.

Ondanks de willekeurige manier waarop alles hing en stond, waren Charlottes kunstwerkjes opvallend goed. Ik kon zien dat Jefferson al die kleuren en schilderijen mooi vond en begon me af te vragen of Charlottes kinderlijke decoraties niet een zekere waarde hadden. Dit donkere, spelonkachtige, oude huis werd in ieder geval licht en vrolijk gemaakt door haar werk. Toen we langs andere voorbeelden kwamen - potten en vazen die in heldere kleuren beschilderd waren met vrolijke tekeningen en vormen, lampions aan het plafond, en kroonluchters, repen gekleurd crêpepapier langs de muren en ramen - had ik het gevoel of we op de een of andere manier in de waanzinnige maar dolle wereld van Alice in Wonderland terecht waren gekomen.

'Dit was vroeger de kamer van mijn ouders,' zei Charlotte, en bleef voor de deur staan. 'En dat waren zij,' wijzend naar de portretten die aan de muur tegenover ons hingen. Deze portretten had ze onberoerd gelaten, al kon er bij meneer en mevrouw Booth geen glimlachje af. Ze keken allebei zelfs kwaad en ongelukkig omdat ze geportretteerd waren. Charlotte draaide zich om naar de deur en deed hem open. 'Ik laat hier altijd een lamp branden,' legde ze uit. 'Voor het geval hun geest terug mocht keren. Ik wil niet dat ze zich stoten,' ging ze lachend verder. Jefferson sperde zijn ogen weer open.

Het was een enorme kamer met een groot eikenhouten bed. Het had zuilen die tot aan het plafond reikten en een enorm halfrond hoofdeinde. Het bed had nog al zijn kussens en dekens, maar was bedekt met spinnewebben. Er was een reusachtige open haard met ramen aan beide kanten. De lange gordijnen die ervoor hingen waren stevig dichtgetrokken en zagen eruit of ze beladen waren met het stof en vuil van jaren. Boven de haard hing een portret van een jonge Vader Booth. Hij stond met een geweer in de ene hand en een reeks eenden in de andere.

Er stonden veel donkere, mooie antieke meubels in de kamer en op een nachtkastje lagen een grote bijbel en een leesbril. Maar de kamer rook bedompt. Toen Gavin en ik zagen dat op de toilettafel nog borstels en kammen en potten crème stonden, sommige potten nog geopend, keken we elkaar even aan. Het was of de kamer bewaard werd als een soort gedenkplaats en precies zo gelaten was als op de dag toen Charlottes vader was gestorven^ Ik herinnerde me dat haar moeder veel eerder was gestorven. Charlotte deed de deur dicht en we liepen naar de volgende.

'Hier sliep Emily,' fluisterde ze. 'Ik laat hier geen lamp branden, ik wil niet dat haar geest in het huis terugkomt,' legde ze uit. We liepen weer verder, langs een andere gesloten deur, en toen langs weer een andere. 'Hier slapen Luther en ik,' zei ze, naar een van de deuren wijzend. 'En hier,' ging ze verder, terwijl ze bleef staan, 'zijn twee mooie logeerkamers.' Ze deed de eerste deur open en ging naar binnen om een lamp aan te steken.

Er stonden twee eenpersoonsbedden in de kamer, gescheiden door een nachtkastje. Aan beide kanten stonden ladenkasten en er waren twee grote ramen, een rechts van het rechterbed en een links van het linkerbed.

'Dit is een garderobekast,' zei Charlotte, en opende een deur, 'en deze deur,' zei ze, naar een andere lopend, 'geeft toegang tot de andere kamer. Leuk, hè?'

We keken naar binnen. De kamer was praktisch identiek aan de andere.

'Slaapt Jefferson bij Gavin of bij jou?' vroeg Charlotte.

'Wat wil je, Jefferson?'

'Ik slaap bij Gavin,' zei hij, met een mannelijk bravour waar ik even om moest lachen. Hij zou nooit toegeven dat hij graag bij zijn grote zus wilde slapen.

'Als hij maar niet snurkt,' zei Gavin schertsend. 'Wij nemen die kamer,' zei hij, wijzend naar de kamer achter de verbindingsdeur.

'De badkamer is aan de andere kant van de gang,' zei Charlotte. 'Er zijn handdoeken. Die zijn er altijd. En er is ook zeep, lekkere zeep, niet de zeep die we van Emily altijd moesten gebruiken. En we hebben weer warm water, al werkt het niet altijd; dan moet Luther het weer repareren. Moet je je verkleden?' vroeg ze.

'We hebben een klein probleem, tante Charlotte,' zei ik. 'Toen we in New York zaten te wachten tot Gavin kwam, zijn alle kleren en spullen van Jefferson en mij gestolen.'

'Ach, hemeltje,' zei ze, en sloeg haar handen tegen haar keel. 'Wat jammer nu. Maar dat geeft niet,' ging ze snel verder, met een glimlach naar mij, 'morgen gaan we nieuwe kleren zoeken. We gaan naar zolder, daar staan hopen koffers met dingen die jullie kunnen dragen, ook schoenen en hoeden, handschoenen en jassen, oké?'

'Ik denk het wel,' zei ik en keek even naar Gavin. Hij haalde zijn schouders op.

'En nu gaan we gauw naar de keuken om iets te eten en dan kunnen jullie me alles vertellen vanaf je geboorte tot nu,' zei Charlotte.

'Dat kan lang duren, tante Charlotte,' zei ik glimlachend.

'O,' zei ze, terwijl haar gezicht betrok. 'Moet je al zo gauw naar huis?'

'Nee, tante Charlotte. Ik wil nooit meer naar huis,' zei ik.

Ze sperde haar ogen open.

'Bedoel je dat je hier voor eeuwig en altijd wilt blijven?'

'Zolang we mogen,' antwoordde ik.

'Voorgoed dus,' zei ze achteloos, en klapte in haar handen. Toen herhaalde ze lachend: 'Voorgoed dus.'

We volgden haar naar buiten. Ze pakte Jeffersons hand en begon te beschrijven hoe leuk hij het zou vinden om het huis en het omliggende terrein te verkennen. Terwijl ze door de gang schuifelde, deed ze hele verhalen over de konijnen en de kippen en de sluwe vos die altijd op kippenrennen loerde. Toen we in de keuken kwamen zagen we dat Luther thee had gezet en sandwiches met kaas voor ons had klaargemaakt. Charlotte maakte een broodtrommel open en haalde er een paar cakejes uit die ze had gebakken.

'Kort na Emily's dood,' legde ze uit, 'zijn we naar het dorp gegaan en hebben twintig pond suiker gekocht, hè, Luther?'

'Emily is er niet meer. Opgeruimd staat netjes,' zei hij op besliste toon. We zaten met ons drieën rond de tafel en aten de sandwiches terwijl Charlotte aan één stuk door babbelde over alles wat ze had gedaan sinds Emily was gestorven. Ze was naar de delen van het huis gegaan waar Emily haar had verboden te komen; ze had hutkoffers opengemaakt en in laden gekeken en parfum opgedaan en zelfs lippenstift, wanneer ze maar wilde. En vooral was ze haar gang gegaan met haar kunst- en borduurwerken.

'Schilder je graag, Jefferson?' vroeg ze. Hij keek snel op.

'Dat heb ik nog nooit gedaan,' zei hij.

'O, maar nu je hier bent moet je het eens proberen. Morgen zal ik je mijn verf en penselen laten zien. Luther heeft een echt atelier voor me gemaakt, hè, Luther?'

'Vroeger was het Emily's kantoor,' zei hij opgewekt. 'Ik heb alles wat erin stond opgeslagen en Charlottes benodigdheden erheen gebracht.'

'Heb je wel eens kralen geregen, Jefferson?' vroeg Charlotte. Hij schudde zijn hoofd. 'O, je zult het zo leuk vinden. En ik heb ook kilo's klei.'

'Heus?'

'Ja, heus.' Ze klapte weer in haar handen. 'Ik weet wat - we geven jou een kamer om te bewerken. Je kunt alles erin schilderen en doen zoals jij het leuk vindt.'

'Wauw!' zei Jefferson. Zijn ogen glinsterden van enthousiasme. Toen ging tante Charlotte zitten en vouwde haar handen. Ze keek ons vragend aan.

'En,' zei ze ten slotte, 'wanneer komen jullie mama en papa je halen?'

'Ze komen ons nooit meer halen, tante Charlotte. Er is een vreselijke brand geweest in het hotel en ze zijn erin omgekomen. Ze zijn dood. We konden daar niet blijven wonen,' ging ik verder.

'O, hemeltje. Dood, zei je?' Ze keek naar Luther, die met een somber gezicht knikte. 'O, wat verschrikkelijk voor jullie, voor iedereen.' Ze keek vol medeleven naar Jefferson. 'Maar we zullen de droefheid niet toelaten in The Meadows. Die sluiten we buiten. We zullen een hoop pret hebben met het maken van allerlei dingen en met lekker koken, zoals koekjes en cake bakken, en we zullen spelletjes verzinnen en naar muziek luisteren.'

'Mijn zus speelt piano,' schepte Jefferson op.

'O, ja?' riep tante Charlotte uit. 'In de zitkamer staat een piano, hè, Luther?'

'Waarschijnlijk moet hij gestemd worden en zit hij onder het stof, maar het is een mooie piano,' zei hij. 'Charlottes moeder speelde altijd na het eten,' zei Luther, maar toen keek hij naar mij. 'Maar iemand zal nu voor jullie moeten zorgen, hè? Zullen ze je niet komen halen?'

Ik keek even naar Gavin en schudde toen mijn hoofd.

'Ze weten niet dat we hier zijn,' zei ik.

'Jullie zijn weggelopen, hè?' Ik hoefde geen antwoord te geven. Hij zag het aan ons gezicht.

'Alsjeblieft, Luther, laat ons een tijdje hier blijven. We zullen jullie niet tot last zijn,' zei ik smekend.

'Nee, meneer, dat beloof ik,' zei Gavin. 'Ik wil u graag helpen met het werk op de plantage.'

'Heb je wel eens op een boerderij gewerkt?' vroeg Luther.

'Soms,' zei Gavin.

'Nou, we moeten hooi in balen verpakken, oogsten binnenhalen, varkens en kippen voeren, hout hakken voor de haard. Laat me je handen eens zien.' Hij greep Gavins pols en draaide zijn palmen naar boven. Toen hield hij zijn hand naast die van Gavin. 'Zie je, eeltplekken. Die krijg je van het werk op een boerderij.'

'Ik ben niet bang voor eelt,' merkte Gavin scherp op. Luther knikte en glimlachte bijna; zijn lippen vertrokken. Hij deed een stap achteruit.

'We leven van hetgeen we hier verbouwen,' zei hij.

'Ik wil ook helpen,' zei Jefferson.

Charlotte lachte.

'Hij kan leren de eieren te rapen,' zei ze. Jeffersons gezicht klaarde op.

'En ik kan in het huishouden helpen,' zei ik. Zelfs in dit vage licht kon ik zien dat er heel wat uren voor nodig waren om dit huis schoon te maken. 'We zullen niet tot last zijn,' beloofde ik.

'Natuurlijk niet, lieverd,' zei Charlotte. 'Ze mogen blijven, hè, Luther?'

'Goed. Voorlopig tenminste,' zei hij.

'Ik weet wat,' zei Charlotte, en klapte weer in haar handen. 'Zodra we klaar zijn met eten kun je de piano proberen.'

'Ze zijn moe, Charlotte. Ze moeten naar bed,' zei Luther.

'O, eventjes nog.' Ze pruilde als een klein kind. 'Je kunt toch wel heel even spelen, lieverd?'

'Ja,' zei ik, en toen we onze thee op hadden en de cakejes, die heel goed waren, ging Charlotte ons voor naar de zitkamer, met Jefferson aan de hand. Ik was blij te zien dat hij haar zo snel geaccepteerd had en dat hij niet verlegen of bang meer was.

De zitkamer was het schokkendste vertrek van allemaal. Charlotte had de muren opnieuw geschilderd: één muur was geel, de andere blauw, weer een andere groen en de laatste lichtroze. In plaats van schilderijen had ze oude kleren opgehangen met schoenen en laarzen bungelend aan de onderkant van broeken en rokken. In een van de hoeken had ze sieraden uitgestald. Ze had de poten geverfd van stoelen en tafels, allemaal met vier verschillend gekleurde poten, passend bij de muren. Hier en daar was er verf gespat op het parket en er was zelfs een beetje verf op de ruiten gedropen.

Gavin en ik bleven met open mond op de drempel staan.

'Charlotte wilde hier haar Gelukkige Kamer maken,' legde Luther uit.

'We mochten van Emily hier bijna nooit komen,' zei Charlotte. 'Ze wilde niet dat we rommel maakten.' Ze liet een kort lachje horen, dat meer klonk als een hik. Jefferson draaide rond, met een stralende, opgewonden glimlach op zijn gezicht.

'Mag ik dat ook met mijn kamer doen?' vroeg hij.

'Natuurlijk,' zei Charlotte. 'Morgen zoeken we je kamer uit en dan mag jij de verf kiezen.'

'Ik weet niet of we dat wel goed moeten vinden, tante Charlotte,' zei ik.

'Natuurlijk wel, lieverd. Hij is een kleine jongen en kleine jongens moeten kleine-jongens-dingen doen. Nietwaar, Luther?'

'Ik vind het best,' antwoordde hij. 'Als Emily nog hier was, zou ze weer helemaal opnieuw doodgaan.' Wat moest hij haar intens gehaat hebben, dacht ik.

'En nu gaan we zitten en luisteren terwijl Christie pianospeelt,' zei Charlotte. Ze nam Jefferson bij de hand en liep met hem naar de bank.

Gavin glimlachte naar me.

'Verdien je maaltijd,' fluisterde hij en ging naast Jefferson en Charlotte zitten. Luther stond in de deuropening.

Ik ging naar de vleugel. Charlotte had hem gespaard, ze had het hout dezelfde kleur laten behouden en had ook het pianokrukje niet aangeraakt. De vleugel was stoffig, maar toen ik de toetsen aanraakte, verbaasde het me dat hij nog zo zuiver klonk.

'Kun je "Happy Birthday" spelen?' vroeg Charlotte. 'Het is zo lang geleden sinds iemand dat voor me heeft gespeeld.'

'Ja,' zei ik en begon te spelen. Tot mijn verbazing begon Luther te zingen en toen ik bij de in te vullen naam kwam, bulderde hij: 'dear Charlotte, happy birthday to you'. Ze lachte en klapte in haar handen en ik zag dat Luther haar met een blik vol liefde aankeek.

Ik speelde Brahms' Wiegelied en terwijl ik speelde, vielen Jeffersons ogen dicht. Charlotte had haar arm om hem heen geslagen en hij lag met zijn hoofd tegen haar schouder. Toen ik uitgespeeld was, sliep hij. Ik knikte naar hem en Charlotte zei: 'Sst'.

Gavin tilde Jefferson op en droeg hem de kamer uit, de trap op. Charlotte volgde ons naar boven.

'Ik zal een van Luthers schone nachthemden voor hem halen,' zei ze, en liep haastig weg. Ik trok Jeffersons schoenen en sokken uit en Gavin hielp hem uitkleden. Hij was zo moe dat zijn oogleden nauwelijks knipperden toen we hem ronddraaiden om zijn kleren uit te trekken. Charlotte kwam terug met een flanellen nachthemd. Het was Jefferson veel te groot, maar het zou hem warm houden. We lieten het over zijn hoofd glijden en stopten hem toen in bed.

'Ik kan je een van mijn eigen nachthemden geven,' zei Charlotte tegen mij. Ik zei dat ik heel goed in mijn ondergoed kon slapen.

'Goed, ik ga nu ook naar bed. We hebben een drukke dag voor de boeg morgen. Zoveel te doen en zo weinig tijd om het te doen, zoals Emily altijd zei. Daar had ze gelijk in. Soms had Emily wel gelijk, ook al vindt Luther het vreselijk als ik dat zeg,' fluisterde ze. 'Welterusten, lieverds. Slaap lekker en moge je slaap vrij zijn van zandvlooien,' eindigde ze lachend. We keken haar na toen ze wegliep.

Ik ging als eerste naar de badkamer en kroop toen in bed en draaide de olielamp uit. Het was pikdonker in de kamer, maar het wolkendek was gebroken en het licht van de sterren wierp een zachte gloed door het raam. Ik luisterde naar Gavin en hoorde hem naar zijn en Jeffersons kamer terugkeren. Even later werd er zachtjes op de verbindingsdeur geklopt.

'Ja?'

'Gaat het goed met je?'

'Ja.'

'Mag ik binnenkomen om je welterusten te wensen?'

'Natuurlijk, Gavin,' zei ik. Hij deed de deur iets verder open. De lamp brandde nog in de kamer van hem en Jefferson, zodat ik hem duidelijk kon zien. Hij droeg alleen zijn ondergoed. Hij kwam naar mijn bed en knielde neer, zodat hij vlak bij mijn gezicht was.

'Gek is het hier, hè? Ik bedoel, Charlotte is erg lief en zo, maar het is of we in een andere wereld terecht zijn gekomen.'

'Ja, maar daar ben ik blij om. Ik haatte de wereld waarin we hiervóór leefden,' zei ik. Gavin knikte begrijpend.

'We kunnen hier niet eeuwig blijven, weet je.'

'Ik weet het, maar ik wil hier blijven zolang we kunnen. Het zal niet zo erg zijn. We kunnen ze helpen het huis op te knappen. Het zal best leuk zijn. We kunnen net doen of het ook onze plantage is.'

'Je bedoelt zoiets als de lord en lady van het landgoed?' vroeg hij.

'Ja,' zei ik. Hij lachte.

'Goed,' zei hij, 'we zullen het proberen. En nu moet ik echt welterusten zeggen,' fluisterde hij.

'Welterusten, Gavin. Ik ben zo blij dat je ons bent komen helpen en dat je bij ons bent.'

'Ik kon niet anders doen dan komen,' zei hij. Hij boog zich voorover en gaf me een zoen op mijn wang. 'Welterusten, Christie,' zei hij weer, maar hij ging niet weg. Ik draaide mijn hoofd naar hem toe zodat hij kon terugkomen met zijn lippen en ze zachtjes op de mijne drukken. Hij streek over mijn haar en stond toen op.

Toen hij zich omdraaide en naar zijn kamer wilde gaan, ving ik een bewegende schaduw op in het raam links van me. Ik draaide me met een ruk om.

'Gavin!' riep ik, en hij kwam terug.

'Wat?'

'Er keek net iemand door het raam,' zei ik, en ging snel rechtop zitten.

'Wat?' Hij liep naar het raam en keek naar buiten. 'Ik zie niemand.' Hij deed het raam verder open en stak zijn hoofd naar buiten.

'Gavin?'

'Sst,' zei hij, en luisterde. Toen trok hij zijn hoofd weer naar binnen.

'Wat?'

'Ik dacht dat ik voetstappen hoorde op het dak, maar ik denk dat het alleen de wind was. Ik weet zeker dat het niets was,' zei hij. 'Alleen een schaduw.'

'Er is vanavond geen maan die schaduwen geeft, Gavin.'

'Dan moet je het je verbeeld hebben... al die verhalen over Emily op haar bezemsteel. Ben je bang? Denk je dat kunt slapen?'

Ik keek naar het raam. Ik wist zeker dat ik iets had gezien, maar ik wilde onze eerste nacht hier niet bederven.

'Ja, het is in orde.'

'Dan nog eens welterusten,' zei hij, en ging weg.

'Gavin.'

'Ja?'

'Laat de deur een eindje openstaan,' zei ik.

'Ik zal het doen.'

Toen hij weg was, bleef ik met open ogen liggen. Nu en dan keek ik naar het raam. Ik zag geen schaduwen meer of hoofden en mijn oogleden werden zo zwaar dat ze dichtvielen en ik in slaap viel.

Maar 's nachts werd ik wakker met de overtuiging dat iemand me had gadegeslagen, dat er zelfs iemand in de kamer was geweest!