EEN ECHTE VADER
We liepen de hele weg naar Cutler's Cove. Jefferson was nog nooit zo laat buiten geweest. De stilte om ons heen, de fonkeling van de sterren op de inktachtige kalme zee en de diepe duisternis in alle hoeken en gaten maakten dat hij zich stevig aan mij vastklemde, zijn kleine hand krampachtig om de mijne. De enige geluiden die we hoorden waren het gepiep en gekraak van de steigers en de boten als de golven er tegenaan- sloegen, en het geklik van onze eigen voetstappen op het trottoir en de weg. Pas toen de verlichte straten van het dorp aan zee voor ons opdoemden, begon Jefferson zich een beetje te ontspannen. Zijn verbazing en opwinding wonnen het van zijn angst en vermoeidheid en hij begon me uit te horen.
'Waar gaan we naartoe, Christie? Waarom lopen we zover? Waarom vragen we Julius niet om ons te rijden?'
'Omdat ik niet wil dat iemand weet dat we weggaan, Jefferson. Ik heb het je al gezegd - we lopen weg,' zei ik zachtjes. Het leek heel natuurlijk om te fluisteren.
'Waarom?' Jefferson fluisterde ook. 'Christie?' Hij gaf een rukje aan mijn hand. 'Waarom?'
Ik draaide me met een ruk naar hem toe.
'Wil je de rest van je leven bij tante Bet en oom Philip blijven wonen? Nou?'
Geschrokken van mijn uitbarsting schudde hij zijn hoofd en sperde zijn ogen wijd open.
'Ik ook niet, dus lopen we weg.'
'Maar waar gaan we dan naartoe?' vroeg hij. 'Bij wie gaan we wonen?'
Ik ging sneller lopen en sleurde hem met me mee. Waar gaan we naartoe? Pas op dit moment dacht ik aan een bestemming. We konden niet naar tante Trisha. Zij was op tournee. Plotseling kreeg ik een idee.
'We gaan naar New York,' zei ik. 'We gaan mijn echte vader zoeken en bij hem wonen. Niets kan erger zijn dan waar we nu wonen,' mompelde ik.
Ik keek niet naar Jefferson om te zien hoe hij op het idee reageerde; ik liep gewoon door. We bleven aan de kant van de straat, zochten bescherming in de schaduw. Ik wilde niet dat iemand ons zag en het door zou geven.
Een van de weinige plaatsen die nog open waren in Cutler's Cove was het busstation. Het was een klein station met een wachtkamer, waarin zich een versleten houten bank, een fonteintje en een sigarettenautomaat bevonden. Achter het loket zat een man met krullend peper- en zoutkleurig haar; er vielen kleine pijpekrulletjes op zijn voorhoofd. Hij leek minstens vijftig. Toen we binnenkwamen zat hij een boek te lezen. Even drong het niet tot hem door dat wij er waren. Toen ging hij snel rechtop zitten en staarde ons aan, zijn kleine oogjes nieuwsgierig en verbaasd.
'Wat doen jullie zo laat op straat?' vroeg hij. Hij trok zijn vergrijsde wenkbrauwen op als twee vraagtekens.
'We willen met de volgende bus naar New York City,' zei ik, en probeerde ouder over te komen dan ik was. 'Mijn neef heeft ons op de verkeerde plaats afgezet en we zijn komen lopen,' ging ik verder. Hij nam ons achterdochtig op.
'Hoeveel is het naar New York?' vroeg ik vastberaden. 'En wanneer gaat de volgende bus?'
'New York City, hè? Een retour is...'
'Nee, enkele reis,' zei ik snel. Hij keek me onderzoekend aan. 'We gaan op een andere manier terug,' zei ik.
'Hm... nou, hij kan voor half geld reizen,' zei hij met een knikje naar Jefferson. Toen keek hij naar mij. 'U moet de volle prijs betalen.' Ik wilde het extra geld liever niet betalen, want we hadden niet zoveel, maar ik was blij dat hij dacht dat ik oud genoeg was om alleen met mijn broertje te reizen. 'De bus gaat hiervandaan niet rechtstreeks naar New York,' ging hij verder, terwijl hij de kaartjes knipte. 'Hij stopt in Virginia Beach en dan nog eens in Delaware.'
'Dat geeft niet,' zei ik. Ik zette mijn koffer neer en liep naar het loket.
'Jullie boffen, want over twintig minuten komt er een bus. Maar het is een streekbus, die vóór Virginia Beach nog twee haltes aandoet. In Virginia Beach moeten jullie uitstappen en de bus nemen van...' Hij keek op de dienstregeling. 'De eerste vertrekt om acht uur veertig. Gaat naar Port Authority Station, New York City.'
'Port Authority is uitstekend,' zei ik, en telde zorgvuldig het geld uit. Hij trok zijn wenkbrauwen weer op.
'Wel eens eerder in New York geweest?' vroeg hij sceptisch.
'Vaak. Mijn vader woont daar,' zei ik snel.
'O, ik begrijp het. Een van die gezinnen waar de vader in de ene stad woont en de moeder in de andere, hè?'
'Ja,' antwoordde ik. Zij blik verzachtte en hij toonde wat meer medeleven.
'En je moeder wil zeker niet met je mee naar je vader?'
'Nee, meneer.' Hij knikte zelfgenoegzaam.
'Nou, misschien kan ik je wel een goedkoper kaartje geven,' zei hij. 'Wat kan het mij schelen.'
Toen ik de kaartjes in mijn zak had, ging ik met Jefferson terug naar de bank. Hij staarde naar de kaartjesverkoper tot de man zich weer in zijn boek verdiepte. Toen keek hij nieuwsgierig naar mij.
'Waarom vertelde je al die leugens?' vroeg hij.
'Sst,' zei ik. Ik trok hem dichter naar me toe. 'Als ik dat niet had gedaan, zou hij ons geen kaartjes hebben verkocht. Dan zou hij de politie hebben gebeld en gezegd hebben dat we waren weggelopen.'
'Zou de politie ons dan arresteren en handboeien omdoen?' vroeg Jefferson ongelovig.
'Ze zouden ons niet arresteren, maar ze zouden ons terugbrengen naar het hotel.'
'Mammie zei dat het verkeerd is om leugens te vertellen,' merkte hij op.
'Ze bedoelde niet dit soort leugens; ze bedoelde leugens die andere mensen kwetsen, vooral mensen van wie je houdt en die van jou houden,' legde ik uit. Jefferson kneep zijn ogen samen en dacht erover na. Ik zag dat hij het idee verwerkte en goedkeurde. Kort daarna kwam de streekbus. Er zaten een stuk of zes mensen in, voornamelijk in het midden en achterin, die allemaal leken te slapen.
'Jullie zijn vroeg op,' zei de chauffeur.
'Ja, meneer.'
'De beste tijd om te reizen,' zei hij. Hij pakte onze koffers en zette ze in de bagageruimte en ging toen naar binnen om met de kaartjesverkoper te praten. Ik ging met Jefferson op de tweede bank rechts zitten en keek door het raam naar de chauffeur en de kaartjesverkoper. Ze keken allebei naar ons. Mijn hart bonsde. Hadden ze het over ons? Zouden ze de politie bellen? Een paar minuten later lachten ze allebei over iets en de chauffeur kwam terug. Hij deed de deur dicht en startte. Ik hield mijn adem in en greep Jeffersons hand stevig vast. Een ogenblik later reden we weg. De bus reed de hoofdstraat van Cutler's Cove in en de chauffeur ging sneller rijden. We reden langs de winkels die ik mijn leven lang gekend had. We kwamen voorbij het kantoor van de burgemeester en het politiebureau en toen voorbij de school. Even later waren we op de weg naar Virginia Beach, en lieten we Cutler's Cove steeds verder achter ons. Dit was de eerste keer dat ik alleen reisde, maar ik deed mijn ogen dicht en onderdrukte mijn angst.
Jefferson viel in slaap tijdens de rit naar Virginia Beach en liep praktisch te slaapwandelen toen ik hem uit de bus hielp en naar het veel grotere en drukkere busstation in Virginia Beach bracht. Maar alle activiteit en lawaai waren niet genoeg om zijn ogen open te houden. Hij viel weer in slaap tegen mijn schouder terwijl we op de volgende bus zaten te wachten.
Toen we waren ingestapt en een plaats hadden gezocht, viel ik zelf ook in slaap. Uren en uren later, toen we weer stopten om passagiers in Delaware te laten instappen, opende Jefferson een paar ogenblikken later zijn ogen en wilde meteen naar het toilet.
'Ik hoop dat je niet bang bent om alleen te gaan, Jefferson,' zei ik. 'Ik kan niet met je mee naar binnen.'
'Ik ben niet bang. Het is maar een toilet,' verklaarde hij dapper, maar hij keek toch een beetje ongerust toen hij naar binnen ging. Terwijl hij op het toilet zat, ging ik zelf ook, en kocht toen iets te eten.
'Ik wil roereieren,' klaagde Jefferson toen ik hem een beker melk en wat havermoutkoekjes gaf. 'En toast met een glas sinaasappelsap.'
'We krijgen lekkere dingen te eten als we in New York zijn,' zei ik.
'Woont je echte vader ook in een groot huis?' vroeg hij. 'Met een huishoudster en een butler?'
'Dat weet ik niet, Jefferson.'
'Heeft hij een vrouw die onze nieuwe moeder wordt?' informeerde hij.
'Ik weet niet of hij ooit hertrouwd is. Ik weet eigenlijk maar heel weinig over hem,' zei ik terneergeslagen. 'Dus vraag alsjeblieft niets meer, Jefferson. Kijk nou maar naar buiten naar het landschap, oké?'
'Dat is saai,' klaagde hij. Hij sloeg zijn armen over elkaar en keek pruilend voor zich uit. 'Ik had een van mijn spelletjes mee moeten nemen. Waarom hebben we geen speelgoed meegebracht?' jammerde hij.
'Jefferson, we hadden geen tijd om veel in te pakken. Wees alsjeblieft een beetje lief,' smeekte ik, bijna in tranen. Waar was ik mee bezig? Waar moest ik naartoe?
Jefferson haalde zijn schouders op, dronk zijn melk en at zijn koekjes. De rest van de rit viel hij bij tussenpozen in slaap, net als ik. De regen minderde tot een druilerige motregen. Eindelijk zag ik de skyline van New York in de verte. Toen we dichterbij kwamen leken de gebouwen steeds hoger te worden, de toppen raakten bijna de grijze lucht. Toen ik een bord zag met Lincoln Tunnel en besefte dat we New York binnenreden, begon mijn hart te bonzen. Ik herinnerde me alles weer wat mammie me over New York had verteld - hoe groot de stad was en hoeveel mensen er woonden, het was hier niet gemakkelijk voor een vreemdeling. Maar ik herinnerde me ook hoeveel tante Trisha van New York hield. Als zij er zo enthousiast over was, kon het niet al te slecht zijn, hoopte ik.
Jefferson raakte opgewonden toen we door de Lincoln Tunnel reden. Er leek geen eind aan te komen, maar toen bevonden we ons plotseling in het licht en in de straten van New York. Het verkeer en het rumoer waren precies zoals mammie had beschreven. Het scheen niemand iets te kunnen schelen dat het nog steeds zachtjes regende. Jefferson hield zijn gezicht tegen het raam geplakt, en nam alles in zich op: de straatverkopers, de taxi's, de politiemannen te paard, mensen die bedelden en sliepen in portieken, en veel chique geklede mensen die haastig liepen, sommigen met een paraplu, maar de meesten zonder. Een paar ogenblikken later waren we in het reusachtige busstation en de chauffeur kondigde aan: 'New York, Port Authority. Pas op bij het uitstappen.'
Ik pakte Jeffersons hand en hield hem zo stevig vast, dat zijn gezicht vertrok van pijn toen we uitstapten. We wachtten tot de chauffeur onze koffers uit het bagageruim had gehaald. Ik nam de mijne op, gaf Jefferson zijn eigen koffertje, en liep toen met hem het station binnen. De mensen renden heen en weer, iedereen scheen precies te weten waar ze heengingen.
'Waar is je echte vader?' vroeg Jefferson, om zich heen kijkend.
'Hij weet nog niet dat we hier zijn,' zei ik. 'Ik moet zijn telefoonnummer zien te vinden en hem bellen.' Ik zag een rij telefoonautomaten en liep er haastig heen. De omvang van de telefoongids was enorm. Jeffersons ogen puilden uit van verbazing.
'Wat een hoop telefoons!' riep hij uit.
'Let op onze koffers en mijn tas, terwijl ik zijn nummer opzoek, Jefferson,' zei ik. Hij knikte en ik begon de pagina's om te slaan. Maar toen ik bij Sutton kwam, zonk mijn hart in mijn schoenen. Er waren meer dan twee pagina's Suttons en meer dan twaalf hadden Michael, Mike of M. als voornaam.
'Ik moet meer kleingeld hebben,' zei ik. 'Heel wat meer.' Ik pakte mijn resterende geld en keek om me heen naar een plaats waar ik zou kunnen wisselen. Ik zag een krantenkiosk en liep er haastig heen.
'Neemt u me niet kwalijk,' zei ik, toen de man zich naar ons omdraaide. 'Kan ik geld wisselen voor de telefoon?'
'Zie ik eruit als de Chase Manhattan Bank?' antwoordde hij spottend. 'Koop iets, dan krijg je geld terug.'
'Maar... goed. Een reep chocola alstublieft,' zei ik. Ik gaf hem vijf dollar. 'Allemaal muntjes graag.'
'Wie wil je bellen - iedereen in Manhattan?' Hij schudde zijn hoofd, maar gaf ons de muntjes. Jefferson was blij met zijn reep.
Ik begon te telefoneren. Mijn vingers trilden toen ik de nummers draaide. Wat moest ik zeggen? Hoe moest ik beginnen? Hoe moest ik hem noemen als hij antwoordde - papa? Michael? Meneer Sutton misschien? Bij het eerste nummer werd niet opgenomen. Bij het tweede antwoordde een oudere dame.
'Is dit het huis van Michael Sutton, de zanger?' begon ik.
'Zanger? Nee, Michael is loodgieter,' zei ze.
'Sorry.'
Ik werkte de hele lijst af. Sommige mensen antwoordden beleefd, sommigen waren nijdig. Eén man dacht dat het een geintje was en begon te vloeken. Ten slotte belde ik een van de M. Suttons en toen de telefoon vier keer was overgegaan, nam een vrouw op. Haar stem klonk droog en slaperig als de stem van iemand die net wakker is geworden.
'Ik zoek Michael Sutton, de zanger,' begon ik.
'Ik ook,' viel ze me in de rede.
'Heb ik het goede nummer gedraaid?' vroeg ik.
'Wie bent u, een van zijn leerlingen?'
'Leerlingen? Ja, mevrouw,' zei ik. 'Ik heb vandaag les.'
'Vanmiddag toch pas, hoop ik?' zei ze kortaf.
'Ja.'
'Nou, wat wil je?' vroeg ze.
'Is hij thuis?' vroeg ik.
'Lichamelijk wel, maar niet in de geest,' antwoordde ze met een kort lachje.
'Kan ik hem even spreken, alstublieft?'
'Hij is op het ogenblik niet disponibel. Bel over een... over een uur maar terug,' zei ze.
'Maar...'
Ze hing op voordat ik nog iets kon zeggen. In ieder geval had ik de goede Michael Sutton te pakken, dacht ik, en ik schreef het adres over uit het telefoonboek. Jefferson, die stilletjes naast me zat en al die mensen en het lawaai op zich liet inwerken, keek vol verwachting op.
'Oké,' zei ik. 'Ik heb hem gevonden. Laten we een taxi zoeken.'
'Een taxi? Oké,' antwoordde hij opgewonden. Ik volgde de bordjes die naar de 41ste straat wezen. Daar zagen we de rij taxi's geparkeerd staan langs het trottoir. Het was opgehouden met regenen, maar het was nog grauw en somber. De chauffeur van de eerste taxi kwam snel naar ons toe. Hij was een lange, magere man met een borstelige bruine snor.
'Taxi, juffrouw?'
'Ja, meneer.'
'Nou, dan hebt u er een,' zei hij. Hij pakte onze koffers en legde ze in de bagageruimte. 'Stap maar in,' zei hij, met een knikje naar de achterbank. Jefferson stapte haastig in en keek onmiddellijk uit het raam aan de andere kant. 'Waarheen, juffrouw?' vroeg de chauffeur toen hij weer was ingestapt.
Ik gaf hem het adres.
'O, Greenwich Village, hè?' Hij zette de meter aan en reed het drukke verkeer in alsof we de enige auto op de weg waren. Er werd getoeterd, geschreeuwd, maar hij draaide en accelereerde met de grootst mogelijke onverschilligheid zodra het licht op groen sprong. Even later reden we snel door de straat. Jefferson en ik hielden ons angstvallig vast aan de ijzeren stangen bij het portier.
'Uw eerste bezoek aan New York?' vroeg de chauffeur.
'Ja, meneer.'
Hij lachte.
'Dacht ik wel. Jullie zagen er doodsbang uit toen je uit dat gebouw
kwam. Maak je maar niet ongerust. Hou je neus uit andermans zakdoek, en alles is in orde.'
'Ah, ba,' grinnikte Jefferson.
De chauffeur nam een paar bochten en reed door een lange straat en toen weer een hoek om met een restaurant en een bloemenwinkel. Hij ging langzamer rijden en stopte ten slotte. Ik staarde door het raam naar een rij oud uitziende gebouwen. De meeste hadden vale, haveloze voordeuren met afgebrokkelde stoepen. De gebouwen zelf zagen er grijs en vuil uit; de ramen op de onderste verdiepingen waren besmeurd met stof en roet, dat was vast gaan plakken na de regen.
'Hier is het,' zei de chauffeur. 'Dat is vijf dollar veertig.'
Ik haalde zes dollar uit mijn portemonnee en gaf die aan hem.
'Dank je,' zei hij, en stapte uit de taxi om onze koffers te pakken.
'Welk huis is acht achttien?' vroeg ik, naar de stoepen kijkend.
'De nummers zijn een beetje afgesleten, maar als je goed kijkt, zie je acht achttien vlak voor je.' Hij stapte weer in en reed weg. Jefferson en ik bleven op het trottoir staan en staarden naar de voordeur van het gebouw waarin mijn echte vader woonde.
'Kom, Jefferson,' zei ik, en pakte mijn koffer op.
'Ik vind het hier niet prettig,' klaagde hij. 'Het is lelijk. En waar is de speelplaats?' vroeg hij, om zich heenkijkend.
'Kom mee, Jefferson,' beval ik, en pakte zijn hand vast. Met tegenzin nam hij zijn koffertje op en volgde me de stoep op naar de voordeur. We kwamen in een kleine hal. Aan de muur hingen postkastjes en boven elk daarvan stonden de namen van de huurders. Ik vond de naam Michael Sutton bij Appartement 3B. Alleen al het zien van de naam maakte me zo zenuwachtig dat ik me nauwelijks kon bewegen. Langzaam deed ik de tweede deur open en we stonden op de benedenverdieping. Rechts van me zag ik een trap, maar geen lift.
'Ik wil niet naar boven, ik ben moe,' kreunde Jefferson, toen ik naar de trap liep.
'We zullen wel moeten,' zei ik. 'Straks kun je in een bed slapen.'
Ik trok hem mee en we liepen de trap op. Op de tweede verdieping bleef ik staan en keek om me heen. Het was een donkere, vuile gang met een klein raam aan het eind. Het zag eruit of niemand het ooit schoonmaakte.
'Het stinkt hier,' zei Jefferson met een blik vol afkeer. Het rook inderdaad muf en onaangenaam, maar ik zei niets. Ik liep de gang door tot we voor 3B stonden. Toen haalde ik diep adem en belde aan. Ik hoorde niets, dus drukte ik nog eens op de bel. Weer geen geluid.
'Misschien is hij kapot,' mompelde ik en klopte zachtjes aan. We luisterden naar voetstappen, maar er kwam niemand.
'Misschien is hij niet thuis,' opperde Jefferson.
'Nee, ik heb met iemand hier gesproken,' hield ik vol, en klopte opnieuw, deze keer veel harder. Even later werd de deur opengegooid en stonden we tegenover een vrouw die een verschoten kamerjas droeg. Haar gebleekte blonde haar, dat bij de wortels een donkere kleur had, was ongekamd. Ze had zich niet opgemaakt en keek slaperig. Een brandende sigaret hing uit haar mondhoek.
'Wat is er?' vroeg ze.
'Ik kom... we komen voor Michael Sutton,' legde ik uit.
'Ben jij degene die een tijdje geleden gebeld heeft?' vroeg ze. Ze deed geërgerd een stap achteruit.
'Ja, mevrouw.'
'Ik heb je gezegd...'
'Wat is er verdomme aan de hand?' hoorden we een man roepen.
'Een van je wonderkinderen, die zó graag een ster wil worden dat ze ons wakker moet maken,' antwoordde de vrouw. 'Kom binnen,' zei ze. Toen scheen ze Jefferson pas te zien. 'Heb je je broertje meegebracht?'
'Ja, mevrouw.'
'Babysitting, hè? Wat moeten die koffers?'
'Kunnen we Michael spreken?' vroeg ik. Jefferson keek vol ontzag naar haar op. Ze keek van hem naar mij, schudde haar hoofd en liep een andere kamer in. Ik keek om me heen in de zitkamer. Op de bank en op stoelen lagen kleren en op de tafel stonden vuile kopjes en een paar vuile borden. Het kleed was vaalbruin met veel vlekken en gaatjes die op brandplekken van sigaretten leken. Rechts stond een oude piano met een kruk die zo versleten was dat hij bijna geen kleur meer had. Bladmuziek stond geopend op de piano, en ook een glas met vloeistof erin. De gele rolgordijnen waren bijna helemaal omlaaggetrokken zodat er slechts een streepje grauw licht naar binnen viel.
Mijn echte vader verscheen in een oude spijkerbroek. Hij knoopte zijn hemd dicht toen hij naar ons toekwam. Hij was op blote voeten en zag eruit of hij net uit bed kwam. Zijn grijzende donkere haar was lang en verward, de pieken vielen over zijn wenkbrauwen en slapen. Zijn ongeschoren gezicht zag asgrauw en was mager, bijna ingevallen. Zijn blauwe ogen waren dof van de slaap. Hij liep een beetje gebogen, zodat zijn smalle schouders enigszins naar voren staken. Hij staarde ons aan terwijl hij zijn hemd in zijn broek stopte.
Mijn hart zonk in mijn schoenen. Dit was wel heel wat anders dan ik me de geheimzinnige man van mijn dromen had voorgesteld. Deze man zag er niet uit als een levenslustige musical-ster. Het was onmogelijk je voor te stellen dat hij ooit een beroemdheid was geweest. Zijn gezicht was slap, krachteloos, zonder zelfvertrouwen, zonder hoop. Deze man zag er leeg, verloren, uitgeput uit. Ik kon niet geloven dat die vingers
piano konden spelen of dat die zwakke mond met de naar binnen gekrulde lippen aangename muzikale klanken kon voortbrengen.
Waar waren het donkere, zijdeachtige haar en de charmante saffierkleurige ogen waarvan mijn moeder had gezegd dat ze ondeugend glinsterden?
Hij keek van Jefferson naar mij en zette zijn handen op zijn heupen.
'En?' vroeg hij. 'Wat wil je?'
'Dit is Jefferson,' zei ik, knikkend naar mijn kleine broertje. 'En ik heet Christie.' Ik wachtte even op een reactie, maar die bleef uit.
'Ja, en?' zei hij. 'Heeft iemand je hier naartoe gestuurd om les te nemen?'
'Nee, meneer. Ik ben Christie Longchamp.'
'Longchamp?' Hij sperde zijn ogen even open en krabde op zijn achterhoofd. 'Longchamp?'
'Ja, meneer. Mijn moeder heette Dawn.'
De vrouw die ons had opengedaan, kwam achter mijn vader staan en leunde tegen de muur. Ze rookte nog steeds haar sigaret.
'Dawn? Jij...'
'Ja, ik ben haar dochter,' verklaarde ik eindelijk. Het klonk heel vreemd; het was zo merkwaardig deze man te vertellen dat hij mijn vader was. Hij sperde zijn ogen nog verder open.
'Wie zegt ze dat ze is?' vroeg de vrouw achter hem met iets van een lach in haar stem.
'Kalm,' antwoordde hij zonder achterom te kijken. 'Ben jij de kleine Christie? Natuurlijk,' zei hij, knikkend en ten slotte glimlachend. 'Eén blik is voldoende. Je hebt haar gezicht. Wel, wel, wel...' Hij richtte zich op en streek zijn haar achterover met de palmen van zijn handen. 'En dit is je broertje, hè?'
'Ja.'
'Niet te geloven!' Hij schudde zijn hoofd en eindelijk glimlachte hij. 'Wauw.' Zich omdraaiend naar de vrouw achter hem zei hij: 'Mijn dochter. Niet slecht, hè?'
'Geweldig,' zei ze en mikte de as van haar sigaret op de grond.
'En wat doen jullie hier? Ik bedoel... hoe zijn jullie hier gekomen?' vroeg hij.
'Met de bus,' antwoordde ik.
'Je meent het! In je eentje? En vond je moeder dat goed?'
'Mijn moeder... en vader zijn omgekomen bij de brand,' antwoordde ik haastig.
'Brand?' Hij schudde zijn hoofd. 'Wat voor brand?'
'Het hotel is afgebrand en ze zaten gevangen in het souterrain. Ze konden er niet meer uit,' vertelde ik. Zelfs nu nog, nu ik erover praatte, sprongen de tranen weer in mijn ogen.
'Wel, heb ik van mijn leven. Wat vreselijk,' zei hij. 'Dus er is geen hotel meer, hè?'
'Mijn oom is bezig het weer op te bouwen,' zei ik. Ik kon me niet voorstellen waarom hij dat zo belangrijk vond. Waarom was hij niet meer onder de indruk van wat er met mammie gebeurd was?
'O, natuurlijk, het was verzekerd. Dus... je moeder is... weg.' Hij schudde zijn hoofd en keek naar de vrouw. 'Ga eens wat koffie zetten.' Ze trok een gezicht of hij haar iets onmogelijks had gevraagd en verdween onwillig naar de keuken. 'Dat is, eh... dat is, eh... Catherine. Ze is zangeres in een van de studio's in de stad. Hier,' zei hij, en liep naar de bank, waar hij een paar kleren afhaalde, 'ga zitten. Vertel eens iets over jezelf. Hoe oud zijn jullie nu?' vroeg hij toen Jefferson en ik naar de bank liepen.
'Ik ben zestien.' Hoe kon het dat hij zich niet herinnerde hoe oud ik was? vroeg ik me af.
'O, ja, natuurlijk. En hoe oud is...' Hij knikte naar Jefferson.
'Jefferson is negen,' zei ik.
'Bijna tien,' voegde hij eraan toe.
'Een rijpe leeftijd,' zei mijn vader gekscherend, maar Jefferson glimlachte niet. Hij staarde hem aan met die karakteristieke strakke blik van hem die sommige mensen een onbehaaglijk gevoel gaf. Mijn vader lachte. Toen ging hij in de fauteuil zitten, zonder de moeite te nemen de rok weg te halen die over de rugleuning hing.
'Zo... het moet vreselijk zijn geweest voor jullie... een brand, en ze konden er niet uit.' Hij schudde zijn hoofd. 'Je moeder was heel bijzonder, een mooie vrouw en heel talentvol. Ik had een ster van haar kunnen maken, maar...' Hij haalde zijn schouders op. 'En,' ging hij verder, 'wie is verantwoordelijk voor jullie? Je oom?'
'We willen niet bij hem wonen.'
'O, nee?' Hij boog zich naar voren. 'Waarom niet?'
'Hij en onze tante Bet zijn niet aardig tegen ons.' Iets in de uitdrukking van mijn gezicht of de toon van mijn stem maakte dat hij zijn ogen samenkneep. Hij scheen mijn opmerking te overwegen. Hij had sluwe, wereldwijze ogen die alle slechte en onaangename dingen in het leven schenen te kennen.
'Aha.'
'En Richard en Melanie ook niet,' zei Jefferson.
'Wie?'
'Hun kinderen. Een tweeling,' antwoordde ik.
'O.' Hij keek naar onze koffers. 'Als ik het goed begrijp zijn jullie weggegaan en met de bus hierheen gekomen?' Ik knikte. 'Weet je oom dat?'
'Nee. We zijn weggelopen,' zei ik.
'O, nu begin ik het te begrijpen. Hoe heb je me gevonden?' vroeg hij belangstellend.
'Ik heb alle Michael Suttons gebeld tot ik de goede te pakken had.'
Hij lachte.
'Tja,' zei hij, terwijl hij zijn handen ineensloeg, 'jullie zullen toch terug moeten. Je kunt niet zomaar weglopen. Iedereen maakt zich waarschijnlijk dodelijk ongerust over jullie.'
'We gaan nooit meer terug,' zei ik vastbesloten.
'Maar, lieverd... je verwachtte toch niet...' Hij glimlachte. 'Je verwachtte toch niet dat je hier bij mij zou kunnen wonen, wel?' Ik zei niets; hij begreep het. Zijn glimlach verdween en hij leunde achterover, terwijl hij ons aandachtig opnam. 'Hoeveel geld heb je bij je?' vroeg hij.
'Ik heb nog maar drieëntwintig dollar over,' antwoordde ik.
'Drieëntwintig...' Hij schudde weer zijn hoofd. 'En je erfenis? Je moet toch heel wat geërfd hebben.'
'Dat weet ik niet,' zei ik. 'Dat kan me niet schelen.'
'Het moet je wèl kunnen schelen. Het is van jou. Je kunt je oom niet alles laten inpikken. Er zijn vast wel rechtsgeldige documenten. Vast wel. Je kunt teruggaan en over een paar jaar krijg je je aandeel in het hotel en het bezit en...'
'Het hotel kan me niet schelen. Ik kan niet terug,' zei ik heftig. Ik wilde dat ik hem alles kon vertellen, maar het was of ik tegen een volledig vreemde zat te praten en ik kon het niet opbrengen om te beschrijven wat oom Philip met me had gedaan.
'Maar je kunt hier niet wonen, lieverd. Ik heb geen plaats voor je en bovendien heb ik geen enkel recht op het voogdijschap van je broertje. Jullie zouden gescheiden kunnen worden,' ging hij verder.
'Gescheiden?' Jefferson greep onmiddellijk mijn hand vast.
'Nee, we willen niet gescheiden worden,' zei ik vastberaden.
'Dat moet ook niet. Daarom moeten jullie terug. Over een paar jaar, als je achttien bent, of als je je erfenis hebt gekregen, kun je me bellen en kom ik naar je toe,' zei hij glimlachend. 'Natuurlijk. Dan kunnen we een echte vader-dochterverhouding hebben. Oké?'
Ik zei niets. Tranen van teleurstelling sprongen in mijn ogen. 'De koffie is klaar,' zei de vrouw, die op de drempel stond. 'Ik ben geen dienstmeid,' ging ze verder, naar mij kijkend, 'dus kom je eigen kopje maar halen.'
'Ik wil geen koffie,' zei ik.
'Ik wel,' merkte mijn vader op. 'Misschien hebben we wat melk en koekjes. Ik zal eens kijken.' Hij stond op. 'Zing jij ook?'
'Nee, ik speel piano,' zei ik.
'Mooi. Voor je weggaat kun je ons iets voorspelen. Dat zou leuk zijn, hè, Catherine?'
Ze keek spottend.
'We moeten naar Ruderman, vergeet dat niet.'
'O, ja. Een probleempje met de belastingen. Ik moet vandaag naar mijn accountant. Niets bijzonders,' zei hij, en voegde eraan toe: 'hoop ik. Ik ga koffie halen.' Hij liep de keuken in. Jefferson en ik konden hem en Catherine samen horen fluisteren.
'Ik vind het hier niet prettig,' zei Jefferson.
'Ik ook niet,' antwoordde ik. Mijn hart voelde zo zwaar dat ik bang was dat het in mijn maag zou zakken. Wat had ik me in vredesnaam in mijn hoofd gehaald om hiernaar toe te willen? vroeg ik me af. Ik was wanhopig geweest. En nu had ik nog maar drieëntwintig dollar over.
'Kom mee, Jefferson,' zei ik, en stond op.
'Waar gaan we nu naar toe?'
'We gaan ergens heen waar we iets lekkers kunnen eten en nadenken, oké?'
'Oké,' zei hij en pakte snel zijn koffer op.
'Hé,' zei mijn vader, die uit de keuken kwam. 'Waar gaan jullie heen?'
'Ik geloof dat u gelijk hebt,' zei ik. 'We gaan terug.'
'Ja, dat is het beste wat je doen kunt. Zit je tijd uit, en zorg dat je eerst je erfenis krijgt. Jullie hebben toch een retourtje, hè?' vroeg hij hoopvol. Ik knikte, ook al had ik het niet.
'Wacht even,' zei hij. Hij zocht in zijn zakken. 'Neem dit voor wat extra zakgeld.' Hij gaf me een biljet van vijf dollar.
'Ik dacht dat dat al het geld was dat je op zak had,' zei Catherine, die snel achter hem was komen staan. 'Hoe moeten we nu straks bij Ruderman komen?'
'Kalm. We gaan met de subway,' antwoordde hij.
'De subway!' Ze trok een lelijk gezicht.
'Dag!' zei ik haastig en pakte de knop van de deur. Jefferson schoot naar buiten zodra ik de deur had opengemaakt. Ik keek nog even achterom. Mijn vader stond glimlachend in de kamer. Pas toen ik de deur had gesloten en de trap was afgelopen naar de straat, drong het tot me door dat hij me geen enkele zoen had gegeven, niet om me te begroeten en niet om afscheid te nemen.
Het was of we elkaar nooit ontmoet hadden.
Het was weer hard gaan regenen; de druppels spetterden op ons gezicht en dansten op het trottoir en de rijweg. Ik trok Jefferson dichter naar me toe en holde naar de hoek waar ik het restaurant had gezien. De wind loeide om de hoek om ons te begroeten. Eindelijk waren we binnen en schudden het water van ons af. We waren doorweekt. We gingen aan een tafeltje zitten en ik gebruikte een paar servetjes om ons gezicht en onze handen af te vegen. Ik had niet veel trek, maar Jefferson had een enorme honger en at alles op wat op zijn bord lag en ook nog een deel van mijn maaltijd. De rekening was iets meer dan tien dollar. Toen ik had betaald staarde ik uit het raam en vroeg me af wat ik nu moest doen.
'Waar gaan we nu naar toe?' vroeg Jefferson. 'Kunnen we naar een bioscoop? Of een speelplaats?'
'Jefferson, alsjeblieft. We hebben belangrijkere dingen aan ons hoofd,' zei ik.
'Ik moet mijn tanden poetsen. Mevrouw Boston heeft gezegd dat ik na elke maaltijd mijn tanden moet poetsen als ik kan,' verklaarde hij.
'Mevrouw Boston,' zei ik. Ik dacht aan haar en glimlachte onwillekeurig. 'Ik zou best bij haar willen wonen.'
'Laten we dan gaan,' zei hij. 'Ik wil wel.'
'Dat kan niet, Jefferson. Ze is geen familie. Zij zou ons ook terug moeten sturen. Ik ben bang dat we terug zullen moeten,' zei ik verslagen. Ik zag dat het opgehouden was met regenen en dacht dat we beter weg konden gaan voor het weer opnieuw begon. 'Kom mee.'
We gingen naar buiten en zochten een taxi. Er stond er een geparkeerd aan de kant van de weg, maar de chauffeur leek te slapen. Hij deed zijn ogen open toen hij voelde dat we naast hem stonden en hem aanstaarden.
'Ik heb geen dienst,' zei hij.
'Hoe krijgen we dan een taxi?' vroeg ik.
'Gewoon zwaaien, juffie,' legde hij uit. Jefferson was in zijn element. Het was zijn eerste kans om iets leuks te doen. Hij stond aan de rand van het trottoir en zwaaide naar de taxi's die voorbijreden. Eindelijk stopte er een.
'Port Authority, alstublieft,' zei ik. Deze keer namen we onze koffers mee op de achterbank. De rit was even jachtig als de vorige, en de prijs was even hoog. Ik had nog iets meer dan tien dollar over toen we het grote station weer binnenkwamen. Ik hoopte dat ik kaartjes voor de bus zou kunnen krijgen en ze in Cutler's Cove betalen, maar toen ik de situatie aan de kaartjesverkoper uitlegde, zei hij dat dat niet mogelijk was.
'Ga maar naar een politieagent,' zei hij. 'Wie volgt?'
We liepen langzaam van het loket weg, door de enorme hal, naar een rij banken.
'Wat gaan we nu doen?' vroeg Jefferson, toen we zaten.
'Ik moet nadenken,' zei ik.
Ik wilde oom Philip en tante Bet niet bellen. Het beste leek me nog om Bronson te bellen. Ik vond het naar om hem nieuwe zorgen te geven buiten zijn verdriet over de dood van mijn grootmoeder, maar ik kende niemand anders die ik kon bellen.
'Wacht hier, Jefferson, dan ga ik even telefoneren,' zei ik. Hij knikte, deed zijn ogen dicht en leunde tegen zijn koffer. Toen ik naar de rij telefoonautomaten liep, kwam de herinnering aan wat oom Philip met me gedaan had in alle hevigheid weer bij me boven. Ik kon zijn stem horen, zijn vingers over mijn lichaam voelen kruipen en toen... Ik kromp ineen. Het idee om terug te gaan naar Cutler's Cove en bij oom Philip en tante Bet te moeten wonen maakte me doodsbenauwd. Ik kón niet terug; ik kon het gewoon niet. Dus toen ik de hoorn opnam en begon te draaien, veranderde ik van gedachten en draaide het nummer van Gavin.
'Ik kan je niet alles over de telefoon vertellen, Gavin, maar ik moet weg bij oom Philip.'
'Waar ben je nu?' vroeg hij na een ogenblik.
'Jefferson en ik zijn in New York.'
'In New York!'
Ik vertelde hem over mijn echte vader, en wat een ramp dat was geweest, en zei toen dat we geen geld meer hadden.
'Als je het tegen je vader zegt, zal hij waarschijnlijk oom Philip bellen,' zei ik.
'Wat heeft hij gedaan dat zo verschrikkelijk is dat je het me niet over de telefoon kunt vertellen?' vroeg Gavin.
'Het is vannacht gebeurd, Gavin. In mijn slaapkamer,' zei ik, mijn tranen verdringend. Er viel een lange stilte.
'Doe helemaal niets,' zei Gavin. 'Wacht op mij.'
'Kom je naar New York?'
'Ik ga meteen weg. Kun je daar op me wachten?' vroeg hij.
'O, ja, Gavin, ja!'
'Ik kom, Christie... zo gauw ik kan,' beloofde hij.
Ik hing op en ging terug naar Jefferson en vertelde hem dat Gavin kwam.
'Fijn,' zei hij. 'Misschien gaat hij iets leuks met me doen.'
'Ik weet nog niet wat we gaan doen, Jefferson, maar in ieder geval... in ieder geval komt Gavin hier,' zei ik, met nieuwe hoop. 'En tot hij komt, zullen we onszelf moeten vermaken. Het zal uren en uren duren. Kom mee,' zei ik, 'dan zal ik een kleurboek en kleurpotloden voor je kopen.'
'En klei. Ik wil soldaatjes maken.'
'We zullen zien hoeveel het kost,' zei ik. 'We moeten ook nog wat geld overhouden om vanavond te eten.'
'Is Gavin er dan nog niet?' vroeg hij.
'Nee. Dat zal een hele tijd duren, dus ga nou niet als een klein kind jammeren en klagen,' waarschuwde ik.
'Ik ben geen klein kind.'
'Mooi. Kom mee. We gaan een kleurboek kopen.' Een van de kiosken
verkocht speelgoed en spelletjes voor onderweg. Maar alles was veel duurder dan ik had gedacht en ik kon maar een klein doosje kleurpotloden en een klein kleurboekje voor hem kopen. Ik had nog zes dollar over en hoopte dat het genoeg zou zijn om iets behoorlijks te eten te kopen. Jefferson en ik gingen op een bank in een hoek van de grote hal zitten. Een tijdje was hij zoet met zijn kleurboek, maar hij kreeg er al gauw genoeg van en begon te klagen.
'Mag ik wat rondlopen?' vroeg hij.
'Niet ver. Het is een groot station en je kunt verdwalen,' waarschuwde ik.
'Ik zal niet ver gaan,' beloofde hij. Ik was moe en kon niet het geduld opbrengen om met hem te redetwisten.
'Niet verder dan daar,' wees ik, 'zodat ik je in het oog kan houden.'
'Oké.' Hij sprong van de bank en ging naar de posters kijken en naar de mensen die voorbijkwamen. Ik zag hem naar de mensen staren en glimlachte bij mezelf toen een oudere vrouw bleef staan om met hem te praten. Ze gaf hem een klopje op zijn hoofd en liep verder. Hij keek even naar mij en liep toen een eindje verder weg.
'Jefferson!' riep ik, maar hij hoorde me niet. Zolang ik hem maar kon zien, was het in orde, dacht ik. Maar ik was zo moe en mijn oogleden waren zo zwaar, dat ik mijn uiterste best moest doen om ze open te houden. De emoties van de vorige nacht, het reizen en de teleurstelling van de ontmoeting met mijn vader werden me te veel. Mijn hele lichaam voelde vermoeid. Het was of ik in een moeras was gestapt en er steeds dieper in wegzonk, tot het over mijn gezicht spoelde. Mijn ogen vielen dicht, en ik maakte mezelf wijs dat het maar voor heel even was, maar toen maakte de slaap zich van me meester en ik gleed opzij, ik gleed steeds verder weg tot mijn hoofd op mijn koffer rustte.
Een tijdje later werd ik met een schok wakker. Een man in een gescheurd en vuil jasje met een vuile broek en schoenen, die met oude lappen bij elkaar gebonden waren en de gaten in de zolen moesten bedekken, stond op een meter afstand naar me te staren. Hij had zijn handen in zijn zakken, maar ik kon zijn vingers tegen de stof zien bewegen. Het leek of hij twee muizen in zijn broek had. Ik ging snel rechtop zitten. Hij glimlachte en liet een mond zien waarin de meeste tanden ontbraken. Hij was ongeschoren, de stoppels maakten zijn kin en wangen vlekkerig. Zijn haar was vuil en verward en de pieken hingen op zijn voorhoofd en over zijn slapen. De bewegingen in zijn zakken gingen steeds sneller en zijn tong gleed heen en weer over zijn lippen als een klein dier dat probeerde los te komen en te ontsnappen.
Ik onderdrukte een kreet en stond op. Waar was Jefferson? Er waren minder mensen in de grote hal, dus zag ik onmiddellijk dat hij niet meer
was waar hij had gestaan en waar hij had moeten blijven. Mijn hart begon te bonzen.
'JEFFERSON!' riep ik. Ik keek achterom naar de man die een paar stappen dichterbij was gekomen. Toen zag ik dat de ritssluiting van zijn broek openstond. Even bleef ik in paniek staan. Toen draaide ik me om en ging haastig op zoek naar Jefferson.
Eerst ging ik naar de ingang, in de verwachting dat hij daar zou staan om naar de mensen te kijken die kwamen en gingen, maar ik vond hem niet bij de deuren. Met een bonkend hart en een gezicht dat vuurrood zag van angst liep ik door de hal. Ik holde naar rechts en bleef bij elke winkel en kiosk staan, vroeg de verkopers en de mensen achter de toonbank of ze een kleine jongen hadden gezien die beantwoordde aan de beschrijving van Jefferson. Niemand had hem gezien.
Mijn paniek nam toe. Mijn hart bonkte zo hevig dat ik bang was dat ik elk moment flauw zou vallen. Eindelijk zag ik een politieagent en holde naar hem toe.
'Ik ben mijn broertje kwijt!' riep ik. 'Ik ben hem kwijtgeraakt!'
'Hé, hé, kalm maar', zei hij. Hij was een lange man met lichtbruin haar en vriendelijke groene ogen. 'Wat bedoel je, dat je je broertje bent kwijtgeraakt?'
'We zaten op een bank achterin en hij stond op om wat rond te lopen en ik ben in slaap gevallen. En toen ik wakker werd was hij weg,' riep ik.
'Rustig, rustig. Hoe oud is hij?'
'Negen. Bijna tien.'
'En jij?'
'Zestien.'
'Ben je hier wel eens eerder geweest?' vroeg hij.
'Nee, meneer.'
'Dus hij weet de weg niet,' zei hij, meer tegen zichzelf dan tegen mij. 'Goed, laat maar eens zien waar je hem het laatst gezien hebt,' zei hij, en ik bracht hem naar de bank. Die afschuwelijke man was verdwenen. 'Hij stond daar,' zei ik. 'En toen...'
Plotseling verscheen Jefferson om een hoek.
'JEFFERSON!' gilde ik en holde naar hem toe. 'Waar heb je gezeten? Waarom ben je weggelopen? Ik had gezegd dat je daar moest blijven.'
'Ik moest naar de WC,' zei hij, geschrokken van mijn uitval. Hij keek naar de politieagent.
'Wat doen jullie hier trouwens?' vroeg de politieagent.
'We wachten op iemand,' zei ik.
'O. Goed, jongeman,' zei de politieagent, met zijn vinger schuddend naar Jefferson. 'Zorg ervoor dat je in de buurt van je zusje blijft, zodat ze een oogje op je kan houden, begrepen?'
Jefferson knikte met grote ogen.
'Er lopen hier slechte mensen rond, die soms kinderen stelen,' waarschuwde hij. Jeffersons ogen werden nog groter.
'Het gaat nu weer, dank u wel,' zei ik. Ik sloeg mijn arm om Jefferson heen. Ik wilde hem dicht bij me voelen. 'We gaan daar weer zitten en... o, nee!' riep ik uit. 'O, nee!'
'Wat is er?' vroeg de agent, die zich oprichtte.
'Onze koffers en mijn tas!'
'Heb je die daar laten liggen en ben je weggegaan?' vroeg de agent ongelovig.
'Ik schrok zo toen ik mijn broertje niet zag en ik...'
'Waar kom je vandaan?'
'Virginia,' zei ik, niet in staat mijn tranen te bedwingen.
'Verrek,' zei de politieagent en schoof zijn pet achterover. Hij haalde een notitieboekje uit zijn achterzak en sloeg het open. 'Oké, voor de draad ermee. Naam en adres,' zei hij, en ik vertelde het hem. 'Op wie wachten jullie?' vroeg hij. Ik keek naar Jefferson.
'Op mijn broer,' zei ik snel.
'Goed. Geef een korte beschrijving van je gestolen bezit,' zei hij, en ik beschreef mijn koffers en mijn tas.
'Er stond een afschuwelijke man naar me te kijken toen ik Jefferson ging zoeken,' zei ik.
'Ja. Er lopen er wel een paar van rond hier, maar geef me toch maar een beschrijving van hem,' zei hij. Ik deed het.
'Oké, ik zal een rapport indienen,' zei de agent. 'Ik raad je aan, jongedame, om geen stap te wijken van de plaats waar je je broer moet ontmoeten.'
'Ik zal het niet doen,' beloofde ik en liep met Jefferson terug naar de bank. Zelfs zijn kleurboek en potloden waren verdwenen.
'Wie heeft alles meegenomen?' vroeg Jefferson.
'Ik weet het niet,' zei ik zachtjes. Ik voelde me verdoofd, verslagen, gebukt onder een last die zwaarder was dan ik kon dragen.
'Ik heb honger,' klaagde Jefferson. 'Wanneer gaan we eten?'
'Eten? Al ons geld is weg, Jefferson. Mijn tas is gestolen, weet je wel?'
'Maar ik heb honger,' jammerde hij.
'Ik ook, maar niemand geeft ons iets als we geen geld hebben.'
'We zullen zeggen dat we morgen zullen betalen,' stelde hij voor.
'Niet tegen deze mensen, Jefferson. Ze kennen ons niet; dit is New York. Mammie had gelijk,' mompelde ik. 'Mammie had gelijk.' Ik sloeg mijn arm om hem heen en trok hem naar me toe. 'We gaan gewoon slapen en proberen niet aan eten te denken tot Gavin komt.'
De tranen die in mijn ogen prikten stroomden nu ongehinderd langs mijn wangen.
'Niet huilen, Christie,' zei Jefferson. 'Gavin komt.' Ik gaf hem een zoen en hield hem dicht tegen me aan. En zo vielen we in eikaars armen in slaap.