Na de vergadering liepen de rechercheurs naar de videokamer om
nog een keer naar de video van de bankoverval te kijken. Ze keken
naar dezelfde bewegingen en gedaanten die ze al zo vaak hadden
gezien. De film was schokkerig, zoals dikwijls het geval was met
opnamen. De personen bewogen zich met verstilde bewegingen, als
katten die hun rivalen niet wilden irriteren. "Kijk eens naar die
overalls die ze gebruiken, dat lijken wel dezelfde als die ze in de
haven gebruiken", zei Asle Tengs en hij legde zijn handen in zijn
schoot. "Ik vind dat ze op de overalls lijken die vroeger door
brandweerlieden werden gebruikt", zei Randi Johansen en ze keek
naar Cato Isaksen, die iets afwezigs had gekregen. Hij dacht aan
Marmelade. Die was een keer verdwenen en kwam toen een hele tijd
niet opdagen. Een van zijn zoons had gezegd dat de kat zich wel zou
redden. Hij heeft zich tot nu toe steeds weten te redden. Omdat
katten het gevaar van tevoren zien aankomen. Omdat ze zich op een
speciale manier bewegen. Hij begreep best dat het een soort val
was. Daarom bleef hij apathisch onder het dunne dekbed liggen. Op
het dekbed lag een harig, bruin kleed dat nog het meest op de rug
van een dier leek. "Dus we hebben je wakker gemaakt", constateerde
Cato Isaksen kil. "We hebben je vingerafdrukken in de slaapkamer
van Siv Ellen Blad gevonden", zei hij naar Remy Steen kijkend, die
zijn handen optilde en demonstratief over zijn ogen legde. Zo bleef
hij een tijdje liggen, voor hij zijn armen naar beneden deed, het
dekbed opensloeg en rechtop ging zitten. Hij keek de rechercheur
onaangedaan aan. Zijn haar stond alle kanten op."Ja, en?" zei hij
rustig. "Ik ben een paar keer in haar slaapkamer geweest. En nu
vraagt u zich zeker af wat ik daar deed", zei hij snel. Cato
Isaksen gaf geen antwoord. Hij keek alleen naar het strakke gezicht
van de jongen op de rand van het bed. Wally Steen stak haar spitse
gezicht om de deur. "Wat heeft ie gedaan?"
"Wegwezen!" Remy Steen maakte een snelle beweging met zijn hand, en
het leek wel of er iets ontspoorde. Een verschuiving van macht,
bedacht Cato Isaksen. De grootmoeder trok zich weer terug."Wat deed
je in haar slaapkamer?"
"Ik heb dingen naar boven gedragen, kleren en zo." Remy Steen
gaapte. "Een week voor haar dood wachtte ze me op toen ik uit de
auto stapte om naar Jeanette te gaan. Ze was wezen winkelen en
vroeg mij of ik alles voor haar naar boven wilde brengen." Hij
krabde in zijn verwarde haar en haalde snel zijn schouders op. "Dat
is alles", zei hij. "En waarom hebben we je vingerafdrukken ook in
de keuken en de kamer gevonden?"
"In de kamer?" zei hij snel en hij trok een rimpel in zijn
voorhoofd. "Ben je in de kamer geweest?"
"Alleen in de keuken. "
"We vonden je afdrukken op een blauwe schaal..."
"Die staat altijd in de keuken", zei hij snel. Cato Isaksen keek
hem aan. "Ik heb haar niet geneukt of zo, als u dat soms denkt",
zei hij ineens."Waarom heb je geen mobiele telefoon?" Remy Steen
kreeg opeens iets argwanends. "Moet iedereen een mobiele telefoon
hebben dan?"
"Waarom heb je geen mobiele telefoon?" herhaalde Cato Isaksen
achterdochtig zijn vraag. Remy Steen keek hem met zijn donkere ogen
aan. "Er is geen wet die zegt dat je een mobiele telefoon moet
hebben", zei hij vasthoudend. "Bovendien is het duur."
"Ken je iemand in de studentenflats van Sogn?" Remy Steen keek
somber. "Nee", zei hij snel."Je bent daar een paar keer gezien. "
Remy Steen dacht na, toen zei hij: "Dat kan wel kloppen. Ik ben er
wel eens geweest. In de winkel en zo."
"Waarom?"
"Ik kom erlangs op weg naar huis. Ik heb er wel eens een flesje
cola gekocht, of een pakje sigaretten. Dat is alles."
"Is dat alles? Waar haal jij je geld vandaan?"
"Dat is alles. Ik krijg geld van Wally, vraag maar", voegde hij
eraan toe en hij maakte een nerveuze beweging met zijn hand. "Heeft
Miro dat gezegd?" Cato Isaksen keek hem aan zonder iets te zeggen.
Toen zei hij: "Dus je weet wie dat is?" Remy Steen haalde zijn
schouders op. "Ik weet wie het is", zei hij kortaf, "maar ik ken
hem niet. Hij speelt in een goede band. Maiken heeft over hem
verteld. Ze haat het dat zijn moeder met haar vader samenwoont. Dat
is alles wat ik van Miro weet."
Het beeld haakte zich als prikkeldraad in Cato Isaksens bewustzijn vast. De morgenkou was een perfecte coulisse. Het plaatje riep een weerklank in zijn hoofd op. Zijn hele auto was bedekt met tekens. Gele, paarse en zwarte. Hij liet zijn armen langs zijn zij vallen. Zijn hart ging tekeer in zijn borst. Hij kon niet helder nadenken. Zijn hersenen werkten als een razende om de stukjes samen te voegen, maar het totaalbeeld begreep hij niet. Wat gebeurde er? De tekens op de carrosserie, op een van de portieren, op het dak, leken precies op de graffiti in het centrum van Vinderen. Zowel in de voetgangerstunnel als op de gele muur tegenover de ICA-winkel hadden dezelfde tekens gestaan. Cato Isaksen keek naar de grond waar de keiharde ijslaag vol strooigrind lag. Hij liep om de auto heen. De symbolen waren rood en geel. JJ, stond er op een van de spatborden. Hij peuterde voorzichtig met zijn wijsvinger aan de verf. Die was nog steeds nat. Opeens stond een buurman naast hem. "Het is toch verschrikkelijk hoe dat gajes met de eigendommen van onschuldige mensen omgaat", zei hij verontwaardigd. "En jij zit nog wel bij de politie." Cato Isaksen hief afwerend zijn hand op. Hij wilde het liefst dat de buurman zijn mond hield. Het was time-out. Zijn onderbewustzijn draaide op volle toeren om de puzzel in elkaar te zetten. De buurman knikte even en verdween naar zijn eigen garage. Cato Isaksen haalde zijn mobiele telefoon uit zijn zak en toetste het nummer van Roger Hoibakk in. De telefoon bleef maar overgaan. Een ruwharige kat liep met opgeheven staart voorbij. De stilte kwam hem tegemoet, hoewel hij een moment dacht dat hij verderop een baby hoorde huilen. Hij luisterde, maar hoorde alleen het geruis van de autoweg. Eindelijk nam aan de andere kant zijn collega op. Pas toen hij Roger vertelde wat er was gebeurd, zag hij zelf de ernst van de situatie in. Roger zou Ellen Grue en iemand anders van de technische recherche meenemen en onmiddellijk komen, zei hij. Cato Isaksen sloot het gesprek af en stopte de telefoon terug in zijn zak. Hij voelde iets ijskouds langs zijn ruggengraat gaan. Hij was overmeesterd. Hij keek door het autoraampje. Op de achterbank lagen de blauwe handschoenen van Georg. Cato Isaksen besefte dat er iets gevaarlijks stond te gebeuren. In het autoraam zag hij zijn eigen spiegelbeeld, verwrongen. Zijn lichaam klein en smal, zijn hoofd enorm, met groteske ogen. Opeens zat de zekerheid als een watermerk in zijn voorhoofd. De geur van olie drong zijn neusgaten binnen. Georg had iets verteld. Hij had iets gezegd. Cato Isaksen voelde een duistere onrust. Fragmenten van gebeurtenissen werkten intensief in zijn gedachten. Kinderen zeiden zoveel rare dingen. Maar wat had Georg gezegd? Iets over een nieuwe oom. Wat jij tegen mij doet, doe ik tegen jou. Had hij het zo gezegd? Waar had hij die uitdrukking geleerd? En dan die Tipp. Die onzichtbare vriend. En dat geklets over vliegende schotels. Misschien besteedde hij te weinig tijd aan Georg. Misschien voelde hij zich te veel. Zijn moeder had nog een kind gekregen, en Hamza was misschien wel meer met zijn eigen dochter bezig. Cato Isaksen besloot dat hij met Georg zou praten. Anderen zeiden dat het jongetje sprekend op hem leek. Dan voelde hij zich trots, maar ook een beetje onrustig. Hij had medelijden met Georg. Het had met van alles te maken. Dat hij bij de moeder van het kind was weggegaan. Dingen gingen niet altijd zoals je wilde. Georg droeg altijd te grote kleren, had altijd een vieze mond. Hij knoeide kruimels op de vloer in de kamer. De kat had de kruimels opgegeten. Katten zouden geen kruimels moeten eten. De dag werd een hel. Cato Isaksen kwam pas om èèn uur op het bureau aan. De technici hadden zijn auto opgehaald en meegenomen voor onderzoek.
De afdeling nam het bekladden van zijn auto heel ernstig op, en het onderzoek kreeg de hoogste prioriteit. Ellen Grue en een andere technisch rechercheur hadden de omgeving van de garages minutieus onderzocht, en Pavel Pletanek was thuis bezocht, zonder dat er iets uit naar voren was gekomen. Cato Isaksen had voorlopig een andere dienstauto tot zijn beschikking gekregen. De dag verliep met papierwerk en vergaderingen. Nu was het bijna zes uur en Cato Isaksen lag op zijn buik op de bank, thuis in de woonkamer. Hij voelde de vermoeidheid door zich heen trekken. Bente had late dienst in het verpleeghuis. Vetle zat op zijn kamer computerspelletjes te spelen. De gebeurtenissen maalden door zijn hoofd. Slaperigheid legde zich als een grijze deken over zijn gedachten, toen de kat op zijn rug sprong. Het gewicht van het dier voelde goed aan. Marmelade rolde zich op en lag als een snorrende kruik in de holte van zijn onderrug. Cato Isaksen stond op het punt in slaap te vallen toen hij de telefoon hoorde overgaan. Hij ging vijf keer over voor Vetle hem op zijn kamer opnam. Hij kwam de trap af met de draadloze telefoon in zijn handen. "Het is Sigrid", zei hij en hij keek naar zijn vader op de bank. Cato Isaksen kreunde en draaide zich om. De kat sprong weer op de vloer, en de rechercheur nam de telefoon aan die Vetle hem aanreikte. Hij hoorde Sigrids stem in zijn oor. "Georg vertelt dat een man hem vandaag bij school heeft opgehaald", begon ze. Cato Isaksen zwaaide zijn voeten op de vloer. Vetle stond nog op de trap naar zijn vader te kijken die zat te staren naar het schilderijtje dat boven de tv aan de wand hing. Hij zag een klein, bewegend vlekje op de aquarel. Het vlekje groeide en veranderde in een levende man. "Een man?" riep hij. De kat kroop onder de bank. "Ja, een man. Een vreemde." Sigrid haalde diep adem. Zijn hart begon sneller te slaan. Cato Isaksen keek onrustig naar Vetle, stond op en haalde automatisch zijn hand door zijn haar. "Welke man en wanneer?" "Nu, vandaag, na schooltijd, werd hij opgehaald door een man die zei dat hij zijn oom was. Hij zei dat hij jou kende, dat hij je broer was." Sigrid begon zachtjes te huilen. "Georg zegt dat het al heel vaak is gebeurd. " Cato Isaksen voelde de woede door zijn lijf jagen. "Denk jij dat het waar is?" Hij sloot even zijn ogen. "Ik kom meteen", zei hij en hij gooide de telefoon op de bank. "Wat is er, papa?" vroeg Vetle bezorgd. "Wat is er aan de hand?" "Niets", zei Cato Isaksen kortaf. Hij liep de gang in en stak zijn voeten in de dikke winterschoenen. Hij pakte zijn jas van het haakje naast de deur en liep naar buiten zonder zich nog om te draaien. De deur knalde achter hem dicht. Vetle bleef zijn vader na staan kijken, luisterend naar de stilte in het lege rijtjeshuis. Hij zag zichzelf in de spiegel. Hij kon net zogoed nog even weggaan. Hij had toch geen idee wanneer zijn ouders thuis zouden komen en of er iemand van plan was om eten te maken. Er hing een vreemde geur in het appartement, die hem deed denken aan de tijd dat hij met Sigrid had samengewoond. Cato Isaksen kwam er liever niet. Wat geweest was, kwam terug. Hij zag zijn gezicht in de spiegel in de gang. Het gevoel dat hij tekortgeschoten was, kwam weer naar boven. Georg zat in zijn pyjama aan de keukentafel samen met zijn zusje te eten. Aan zijn voeten had hij blauwe pantoffels met een snuit en snorharen. Zijn zusje droeg dezelfde in het roze. Beide kinderen aten een boterham met worst. Cato Isaksen pakte een stoel en ging naast zijn zoon zitten. De tijd ging snel. Het was nog niet zo lang geleden dat Georg een baby was geweest. Nadat ze een tijdje hadden gekletst, pakte Sigrid haar dochter van de stoel en nam haar mee naar de badkamer. Cato Isaksen glimlachte tegen zijn zoon. Hij zag de gele stoompan op het fornuis staan. Die had Sigrid een keer van zijn moeder geleend. "Wie was die man die je vandaag van school heeft gehaald?" vroeg hij. Hij nam een slok koffie uit de mok die Sigrid voor hem op tafel had gezet. "Dat was mijn oom", zei Georg. Hij keek zijn vader uitdagend aan terwijl hij met beide handen zat te trekken aan de snorharen op zijn pantoffel. Cato Isaksen glimlachte even. "Maar jij hebt geen oom." "Jawel hoor, hij heeft ijs voor mij gekocht. En dat heeft hij al heel vaak gedaan", zei Georg, zoekend naar goedkeuring op zijn vaders ernstige gezicht. "Waar dan?" "Bij een benzinestation.
Zo een met groen binnenin en chocola aan de buitenkant. En
chocola op het koekje", voegde hij eraan toe. "En hij heeft een
mooi, klein huisje." Georg nam nog een hap van zijn boterham. Cato
Isaksen schoof onrustig op zijn stoel heen en weer. "Tipp gaat ook
altijd mee."
"Waar staat dat huisje dan?" Zijn zoon keek hem vragend aan, toen
schudde hij het hoofd."Niet zo ver weg", zei hij. "Bij een
benzinestation."
"Wat voor benzinestation?"
"Een met geel licht. "
"Was het een oude man?" Cato Isaksen keek zijn zoon gespannen aan.
"Ja", zei Georg en hij slikte het laatste stukje brood door. "Hoe
oud denk je dat hij was?"
"Zoiets als Gard, misschien", zei Georg. Toen gleed hij van zijn
stoel af en schoof hem onder de tafel. "Misschien iets ouder. "
"Maar Gard is toch niet zo oud?" Georg liep door de keuken naar
zijn kamer, draaide zich narrig om en keek zijn vader aan. "Hij is
net zoiets als Gard, maar hij is oud, zei ik. " Cato Isaksen stond
op en liep achter hem aan naar de kinderkamer die hij deelde met
zijn zusje. "Heeft die oom ook een auto?" vroeg Cato Isaksen. "Ja",
zei Georg gelaten. "Waar is mijn Megadon? Weet jij wat een Megadon
is, papa?"
"Welke kleur heeft die auto?" Cato Isaksen legde zijn hand op de
schouder van zijn zoon en draaide hem naar zich toe."Ik weet het
niet, papa", zei Georg met een zwak stemmetje en hij keek smekend
naar hem op. Cato Isaksen draaide zich even weg en beet zijn kaken
op elkaar. Op zijn netvlies danste het gezicht van zijn zoontje.
Zijn bolle wangen, blauwe ogen, de sproeten op zijn neus."Hij was
trouwens rood", zei Georg. "En een Megadon is een soort vliegende
schotel, maar een die lijkt op een auto. Hij kan helemaal naar de
hemel rijden." Cato Isaksen voelde hoe de wanden in de kamer op hem
af kwamen. Een rode auto. De pijn en woede staken in zijn borst.
Opeens werd hij overvallen door een diep verlangen. De vlekken van
de straatlantaarns vielen als kleine vierkantjes op de brede
vensterbank. Als die vervloekte gek bestond, zou hij hem wezenloos
slaan. Pavel Pletanek had geen auto. Remy Steen had een grijze Ford
Escort. Miro Hvinden had ook geen auto, maar zijn moeder wel. Beth
Hvinden had een kleine, rode Nissan Micra. Cato Isaksen liep de
kleine woonkamer in met het lichte meubilair, waar Sigrid in
gedachten op het puntje van de bank zat met haar dochtertje op
schoot. Ze keek op naar haar ex-man. "Hamza komt straks", zei ze,
"je weet dat hij het niet leuk vindt dat je hier bent als hij niet
thuis is." Cato Isaksen knikte even. "Hoelang is Georg weg geweest,
weet je dat?" vroeg hij en hij wreef hard over de onderkant van
zijn gezicht. "Nee", zei Sigrid bezorgd. "De man heeft ook gezegd
dat hij hem een andere keer weer zou halen. Weet jij wie het is?
Heeft het iets met een van jouw zaken te maken?"
"Nee", zei Cato Isaksen snel. "Dat geloof ik niet."
"Je klinkt niet echt overtuigend", zei Sigrid koel. "Ik kan het aan
je zien. Het heeft iets met een van jouw zaken te maken."
Cato Isaksen maakte een geïrriteerde beweging met zijn hoofd.
"Nu moeten we het ook niet overdrijven", zei hij. "We weten zelfs
niet of de jongen de waarheid spreekt. Hij kletst de hele tijd
allerlei onzin. Dat weet jij ook. Over vliegende schotels, en
dingen die naar de hemel kunnen rijden en rode auto's", voegde hij
er knorrig aan toe. Sigrid keek hem aan. Het meisje bewoog onrustig
op haar schoot. Ze stond op en zette het kind op de vloer, toen
liep ze de gang in om Georgs skipak te halen. "Kijk dan", zei ze en
ze draaide de binnenkant naar buiten. "Allemaal ijsvlekken. Wie
heeft Georg ijs gegeven? Ik heb hem geen ijs gegeven. Jij wel?"
Cato Isaksen staarde naar de kleverige, witte vlek. "Ze moeten op
school toch op hem passen. Of niet soms?"
"Hij zegt dat hij in de speelzaal van Oslo City is geweest. Ik ben
er niet geweest. Jij?" Cato Isaksen stond op en liep stampend terug
naar de kamer van zijn zoon. "Georg", zei hij streng en hij liep
naar de jongen toe die op zijn knieën voor een plastic speelgoedbox
zat. "Je mag niet meer met die oom praten, begrijp je dat?" Georg
keek omhoog naar zijn vader. "Waarom niet?" vroeg hij
verontwaardigd. "Omdat hij geen oom is. Je hebt geen oom, en niet
alle grote mensen zijn aardig tegen kinderen."
"Maar ik heb ijs van hem gekregen."
"Het is niet altijd aardig bedoeld als iemand je ijs geeft, het kan
ook slecht zijn om kinderen ijs te geven."
"Nee, het is lief om kinderen ijs te geven." Sigrid was achter hem
aan de kinderkamer binnengekomen. "Nu moet je gaan", zei ze
gejaagd. "Hamza komt eraan. " Cato Isaksen beet zijn kaken op
elkaar. "Er kan gif in dat ijs zitten", zei hij streng. "Sommige
grote mensen proberen slechte dingen met kinderen te doen. Ze
proberen de kinderen voor de gek te houden, zodat die denken dat ze
aardig zijn. Begrijp je dat? Je mag niet meer met die man meegaan."
Cato Isaksen parkeerde op straat en liep op een sukkeldrafje naar
de hoofdingang. Hij haalde zijn legitimatiepas door de sleuf en nam
de lift naar de derde verdieping. Hij deed het licht in de gang aan
en liep zijn kamer binnen. Het zag meteen dat er iets mis was.
Iemand had de ramen gelapt en de papieren rozen eraf gehaald die
Georg had gemaakt en die hij met plakband op het raam had
vastgemaakt. De rechercheur had een akelig gevoel. Wat was er met
de bloemen gebeurd? Hij liep snel naar zijn bureau en zag dat de
decoraties van glanspapier keurig opgestapeld lagen naast een
stapel mappen. De kamer rook naar schoonmaakmiddel. De
schoonmaakster had dus de ramen gelapt. "Verdomme", zei hij luid en
hij sloeg hard met zijn vuist in de lucht. Nu moest hij oppassen
dat zijn zenuwen hem niet de baas werden. "Verdomme", herhaalde hij
nog eens en van machteloosheid sprongen de tranen in zijn ogen. Wat
moest hij doen? Hij besloot nog niets tegen zijn collega's te
zeggen. Georg was een jongetje met een levendige fantasie. Stel je
voor dat hij alles had verzonnen? Cato Isaksen probeerde zich te
concentreren. Maar de graffiti op zijn auto? En de ijsvlek op
Georgs skipak? De witte ijsvlek op de blauwe, gewatteerde stof leek
een beetje op een zwaan. Cato Isaksen zag de affiche van de Opera
voor zich met de liggende zwaan, de tulen rok op het zwarte toneel.
Nu moest hij niet helemaal doordraaien. Zoiets als Gard, maar oud,
had Georg gezegd. Wat moest dat betekenen? Leek de man op
Gard?
Had hij dezelfde haarkleur? Was hij van Gards leeftijd, of was
hij ouder? Terwijl hij de bloemen weer op het raam plakte, schoot
hem te binnen dat hij had vergeten tegen Sigrid te zeggen dat
iemand Georg van school moest halen. Elke dag, na schooltijd, moest
iemand hem ophalen. Hij mocht geen seconde alleen zijn. Hij mocht
niet alleen naar huis lopen. Toen ze de telefoon opnam, hoorde hij
aan Sigrids stem dat Hamza thuis was gekomen. Hij had niet hoeven
bellen, zei ze, dat had ze zelf ook al bedacht. De moeder van een
van de kinderen uit de klas zou hem meenemen. Ze nam ook al twee
andere kinderen mee op wie ze elke dag paste. "Heb je gezegd
waarom? Waarom ze hem moet..."
"Ik heb gezegd dat een vreemde man hem in zijn auto heeft
meegelokt", zei Sigrid. "Ik heb ook met het hoofd van de
buitenschoolse opvang gebeld. Zij denkt dat Georg fantaseert." Hij
kon haar niet bij deze toestand betrekken. Bente vulde twee glazen
uit het pak wijn dat op het aanrecht stond. "Probeer maar een
beetje te ontspannen", zei ze en ze keek even naar de klok aan de
wand. Het was bijna halftwaalf. "Dit wordt een heel laat souper",
zei ze en ze gaf hem een van de glazen. Cato Isaksen ging op het
puntje van een keukenstoel zitten. In gedachten verzonken nipte hij
van de wijn. Vetle was naar bed gegaan. Bij het aanrecht had hij
vier plakken brood met aardbeienjam gegeten. "Het is gewoon
verschrikkelijk wat er met je auto is gebeurd", zei Bente
verontwaardigd. Ze zette een schaal met pastasalade op tafel.
"Hoelang duurt het nog voor die idioten hier op de stoep staan?"
Cato Isaksen gaf geen antwoord. Hij nam nog een slok wijn en slikte
die afwezig door. "Volgend weekend komt Georg, hè?" Hij knikte.
Bente glimlachte. Ze waakte ervoor om iets over de weekenden met
Georg te zeggen wat haar man kon kwetsen. Dat had ze een paar keer
gedaan. Toen ze een keer moe en kribbig was, had ze gezegd dat ze
het vermoeiend vond om hem over de vloer te hebben. Toen ze het had
gezegd, zag ze de gekwetste uitdrukking op Cato's gezicht. Dat
verraste haar. Hij kon zelf ook wel eens zeggen dat het vermoeiend
was, maar als zij het zei, was het anders. Ze zou wel uitkijken dat
haar dat niet nog eens overkwam. Cato Isaksen at mechanisch. De
hele tijd maalde het beeld van zijn zoon en de vreemde man door
zijn hoofd. Bente praatte over de gewone dingen die ze meemaakte in
het verpleeghuis waar ze werkte. "Mensen zijn zo gemakzuchtig in
het bezoeken van hun oude familieleden", zei ze. "Sommigen krijgen
nooit bezoek. Denk je dat Gard en Vetle bij ons op bezoek zullen
komen?" Cato Isaksen glimlachte. "Wij worden waarschijnlijk niet zo
oud", zei hij en hij voelde dat de wijn zich als een fluwelen deken
over zijn getob uitspreidde. Hij keek naar Bente en voelde de
begeerte in zijn liezen opkomen. Hij wilde even niet door
hersenspinsels worden lastiggevallen. Hij had haar nu nodig. Cato
Isaksen werd al om een uur of zes wakker, na een diepe, droomloze
slaap. Om kwart over zeven was hij al op het politiebureau. Het was
prettig om al voor de ochtendspits de stad in te rijden. Tien
minuten later kwam Randi Johansen zijn kamer in."Jij bent ook vroeg
op."
"Jeanette Myren werkt niet in het psychiatrisch ziekenhuis in
Vinderen", zei Randi ernstig. "Ze heeft gelogen." Zijn collega
plofte op een stoel neer. "Ze werkt daar niet. Heeft er ook nooit
gewerkt. Ik ben er op weg hierheen langsgereden. Haar zus werkt er,
Elise. Er klopt iets niet met Jeanette Myren. Je had gelijk, Cato.
Je had gelijk. " Cato Isaksen keek haar aan. Een stem speelde door
zijn hoofd.... die vroeger door brandweerlieden werden gebruikt,
had iemand gezegd. "Zei jij niet dat de overalls die de overvallers
gebruikten, op oude brandweerpakken leken?"
"Ja. Wat heeft dat ermee te maken?"
"Het heeft iets met deze zaak te maken", zei Cato Isaksen, "maar
het wat en hoe is me nog niet helemaal duidelijk." Gelukkig hij die
was voor hij er was. De poster toonde een kind op een boerderij,
een kind dat op het dak naar de sterren zat te kijken. Hij hing in
het souterrain van Jeanette Myren, boven de box. Opeens schoot het
hem te binnen. Jeanette Myren had gezegd dat haar vader
brandweerman was geweest. Ze had het gezegd toen hij naar de foto
van de boerderij stond te kijken, die boven de bank hing. En Randi
had gezegd dat de overalls van de overvallers die te zien waren op
de video, ouderwetse brandweeruniformen konden zijn. Zo zat het in
elkaar. "Kom mee. " Cato Isaksen keek Randi Johansen aan. "Maar
eerst moeten we naar de school in Sagene", zei hij. De rechercheurs
parkeerden achter een grijze Audi. Hij had tegen Randi gezegd dat
Georg zijn lunch was vergeten. "Je moet de auto maar ergens anders
neerzetten als dat nodig is", zei hij glimlachend.
Ze keek hem gelaten na. Cato Isaksen liep snel over het lege
schoolplein. Hij moest zeker weten of het een van de drie, of
misschien vier verdachten was die Georg had opgehaald en ijs had
gegeven. Als het verhaal tenminste waar was, wat hij diep vanbinnen
eigenlijk niet wilde geloven. Georg kwam de klas uit, de lege gang
in. "Hallo, papa", zei hij verbaasd, "kom je mij ophalen?" De
leraar deed de deur zachtjes achter hem dicht en Cato Isaksen ging
op zijn hurken voor zijn zoon zitten. "Ik wil je alleen iets
vragen", zei hij en hij pakte vier foto's uit zijn zak. "Ken je een
van deze ooms?" vroeg hij en hij gaf de eerste foto aan het kind.
"Wie is dat?" vroeg Georg toen hij naar de foto van Remy Steen
keek. "Herken je de oom over wie je hebt verteld?"
"Hij zag er niet helemaal zo uit, papa."
"Hoe zag hij er dan wel uit?" Cato Isaksen liet zijn zoon de andere
foto's van Miro Hvinden, Pavel Pletanek en Axel Blad zien. "Is het
een van deze?" Georg keek naar de foto's. Daarna keek hij naar zijn
vader. "Wanneer gaan we naar huis, papa?" vroeg hij. "Later", zei
Cato Isaksen. "Kijk nog eens goed naar deze foto's. Wie heeft je
van school gehaald?" De jongen staarde nog een keer naar de foto's,
toen keek hij op naar zijn vader. "Misschien is hij het", zei hij
wijzend naar Remy Steen. "Of hij", zei hij en hij pakte de foto van
Pavel Pletanek. "Maar hij is het niet", zei hij en hij zette
lachend zijn wijsvinger op de foto van Axel Blad. "Had de man iets
voor zijn gezicht? Een masker of zoiets?" Cato Isaksen hield de
mouw van de trui van zijn zoon tussen zijn vingers. Georg lachte.
"Zo'n masker als Zorro heeft?" Cato Isaksen knikte. Georg gooide
zijn hoofd achterover en rolde met zijn ogen. "Dat had hij niet",
zei hij. "Maar hij leek een beetje op de clown."
"Clown? Welke clown?"
"Die op de televisie. Wanneer gaan we, papa?"
"je gaat straks naar mama", zei Cato Isaksen zuchtend."Je wordt
opgehaald. Je mag niet alleen naar huis gaan. Kun je nog een keer
naar deze foto kijken?" Hij hield de foto van Miro Hvinden op. "Ik
wil niet meer kijken, papa", zei Georg gapend. "Ben je nu al moe?
En je moet nog de hele dag op school zijn."
"Ja", zei Georg en hij keek naar de foto van Miro Hvinden. "Hij
heeft zulk zwart haar. Maar hij zag er niet zo uit, papa. Niet
precies zo." De blauwe deur werd met een ruk opengetrokken.
Jeanette Myren staarde naar de politiemensen. Ze zag bleek en leek
deze keer niet zo uit de hoogte. "Kom binnen", zei ze. Ze hield de
deur voor hen open. Randi Johansen en Cato Isaksen liepen het
gangetje in en deden hun schoenen uit. Er stonden al twee paar
schoenen in de gang. Remy Steen zat te roken op de bank, alsof hij
in die turquoise stof was vastgegroeid. "Je bent een trouwe
huisvriend", merkte Cato Isaksen sarcastisch op en hij keek Remy
Steen aan die zijn sigaret uitmaakte in de asbak. Remy Steen keek
ongeïnteresseerd naar hem op. Cato Isaksen voelde hoe zijn
onzekerheid hem aanspoorde deze jongen maximaal onder druk te
zetten. De graffiti op de auto, Georg en de overval. Had de jongen
op de bank daar iets mee te maken? En wat voor relatie had hij met
Jeanette Myren? Wie was hij eigenlijk? "Waarom ben je zo vaak
hier?" vroeg hij korzelig. Remy Steen deed alsof hij de vraag niet
hoorde. "Neem me niet kwalijk", zei Jeanette Myren bits, "daar hebt
u toch niets mee te maken?"
"Jullie zijn bij mij thuis geweest", zei de jongen luid. "Jullie
zijn al eerder bij Wally geweest. Waarom doen jullie dat? Wat
bezielt jullie?"
"We brengen iedereen een bezoek die op een of andere manier met Siv
Ellen Blad te maken had", zei Cato Isaksen duidelijk. Randi
Johansen knikte bevestigend. "En je hebt geen alibi voor 22
december", zei ze. Remy Steen haalde zijn schouders op. "Ik zal wel
hier zijn geweest. " Jeanette Myren keek naar Cato Isaksen. "Ik
weet ook bijna zeker dat hij hier was", zei ze. "Bijna?"
"Hij was hier", hield Jeanette Myren vol.
Ze liep naar de slaapkamer waar Roberta was gaan huilen. "Kom
niet nog een keer bij me thuis", smeekte Remy Steen en even leek
hij haast vertwijfeld. Zijn uitstraling was opeens anders: zacht,
kwetsbaar. De meeste misdadigers waren het grootste deel van de
tijd leuke mensen, dacht Cato Isaksen. Dat kan iedere
gevangenisbewaarder bevestigen. "Het is bij mij thuis nogal een
puinhoop", ging hij heel open verder. "Ik kan zelfs niet in de
keuken komen zonder dat Wally moeilijk doet. Ik kan de koelkast
niet openen om iets te eten te pakken." Cato Isaksen keek hem
sceptisch aan. "Ik kan alleen thuis zijn", ging Remy Steen verder,
"en dan hoef ik me alleen maar om te draaien of Wally is er weer,
narrig en stil als een spook. "
"Je noemt haar Wally?"
"Ik noem haar Wally."
"Dat je moeder stierf..."
"Praat daar niet over. Ik wil er niet over praten." Jeanette Myren
kwam terug uit de slaapkamer met Roberta op haar heup en een
babydekentje in haar hand. Ze gooide het dekentje op de bank en
zette het kind in de box. Remy Steen bukte zich en legde het
dekentje van de bank in de oude kuipstoel. Het winterlicht viel in
een dunne, witte streep van het raam naar de box waar Roberta zat.
De streep zonlicht liep verder naar de versleten bank en vervolgens
over de wand naar boven. Het was belangrijk voor Cato Isaksen dat
Jeanette Myren niet zou begrijpen welke gedachte zich in zijn hoofd
had vastgezet en dat hij later op de dag naar haar ouders in Hamar
zou gaan. Hij wierp een blik op de foto boven de bank en vroeg haar
waarom ze had gezegd dat ze in het psychiatrisch ziekenhuis in
Vinderen werkte, terwijl dat niet het geval was. Jeanette Myren
stond zo snel op dat het krukje waarop ze zat, omviel. "Wat denkt
u", riep ze. "Wat denkt u eigenlijk?" Cato Isaksen keek haar aan
zonder iets te zeggen. Roberta begon te huilen in de box. "De
verklaring is heel simpel. Ik krijg een uitkering voor Roberta.
Drieduizend en zevenhonderd kronen per maand. En dubbele
kinderbijslag omdat ik alleen ben", voegde ze eraan toe. "Ik werk
daar echt. Ik maak schoon, maar mijn zus heeft de baan officieel.
We lijken heel veel op elkaar, Elise en ik, en er is daar niemand
die controleert of de goede persoon komt. We delen de baan, en zij
geeft mij de helft van het geld. Ik kan niet wit werken, want dan
raak ik de uitkering kwijt." Cato Isaksen en Randi Johansen keken
elkaar aan. "Nee", zei Randi Johansen, "niet als je geen plek in de
crèche hebt." Jeanette Myren kreeg rode vlekken op haar wangen. "Ik
wil geen plek in de crèche. Ik wil het geld. Elise heeft geen
kinderen, zij denkt dat het zo zit. Ik kan niet meer werken dan ik
nu doe." De sterren aan de hemel waren weg. Het sneeuwde hevig.
Rond een uur of vijf ging Cato Isaksen met de lift naar de
parkeergarage en stapte hij in de civiele politiewagen. De
sneeuwvlokken leken grote dotten katoen in de kegelvormige
lichtstrepen van de koplampen. Hij was onderweg naar Hamar. Hij
wilde er alleen naartoe, hij had geen zin om zijn collega's op de
hoogte te brengen van de verdenking die in hem opgekomen was. Maar
Randi wist dat hij erheen ging. Ze was blij dat ze niet mee hoefde,
ze wilde liever naar huis, naar haar man en dochter. En verder was
er deze keer niemand die een claim op hem legde. Bente moest werken
en Vetle zou met een paar vrienden naar de bioscoop gaan. Voor hij
de stad verliet, reed Cato Isaksen langs een avondwinkel om een
broodje worst, een flesje cola en een kartonnen beker met koffie te
kopen. Hij zette de beker in de houder op het dashboard. Myren was
geen achternaam die vaak voorkwam en zoeken in het telefoonboek had
resultaat opgeleverd.
In de omgeving van Hamar waren slechts èèn man en een echtpaar met die naam. De rechercheur gokte op het echtpaar en hij had het adres op een briefje geschreven dat op de passagiersstoel lag. Hij had van tevoren niet gebeld dat hij zou komen. Hij had een uur geleden met Sigrid aan de telefoon gesproken. Alles ging goed met Georg, zei ze. Sigrids vriendin had hem van school gehaald en de jongen had geen woord over een of andere oom gezegd. Misschien was het toch wel zijn fantasie die overliep van personen die hij zelf creëerde, dacht Cato Isaksen opgelucht. Heel even nam het gevoel af dat hij genadeloos in de richting van een donkere tunnel werd geduwd. Klassiek stresssymptoom, dacht hij. Maar het volgende moment besefte hij dat er dingen waren die ze serieus moesten nemen. Als Georg nog een tijdje doorging met zijn fantasieverhalen, moesten ze iets ondernemen. De jongen was zeven jaar, was het dan niet abnormaal kinderlijk om maar te blijven praten over vliegende schotels, hemelreizen en onzichtbare vrienden? De sneeuwbui zorgde ervoor dat de auto's als slakken over de E6 kropen, langs de afrit naar het vliegveld Gardermoen en verder naar Hamar. Cato Isaksen moest een scherpe manoeuvre uithalen om iemand te ontwijken die langs de kant van de weg liep. Hij vloekte zachtjes en voelde de woede en plotselinge angst onder zijn huid prikken. De auto's die hem tegemoetkwamen, reden langzaam. Het was misschien wel dom om juist vandaag deze rit te maken. De ruitenwissers piepten als een gek om de ramen sneeuwvrij te houden. Een grijze Audi stond in de berm geparkeerd. Cato Isaksen remde af, maar reed voorbij zonder te stoppen en de man te helpen die stond te wuiven om hulp. Hij kneep zijn handen stijver om het stuur en voelde een stekende pijn in zijn bovenarmen. Na twee uur hield het eindelijk op met sneeuwen. Pas om acht uur nam hij de afrit naar Hamar en reed hij door het sneeuwstille stadje. Er hingen nog steeds dennentakken en kerstlichtjes in grote bogen over een van de straten. De etalages zaten vol gele plakkaten waarop met grote letters uitverkoop stond geschreven. Cato Isaksen reed aan de andere kant de stad weer uit en verder in oostelijke richting. Hij keek op zijn horloge, het was bijna half-negen. Eigenlijk was het te laat om bij mensen op bezoek te gaan, maar het was nu eenmaal niet anders. Hij reed langs grote akkers en bosgebieden. Langs de weg zag hij wat verspreid staande huizen en winkels. Op de foto boven de bank had Jeanette Myrens ouderlijk huis er heel romantisch uitgezien, maar de werkelijkheid was anders. De boerderij lag vlak aan de hoofdweg. Aan de andere kant van het hoge, houten hek dat de grens aangaf met het land van de buren, lagen overal autowrakken opgestapeld, ingedeukt en verroest. Dit versterkte niet bepaald het beeld dat Jeanette Myren hem had geschilderd van 'dat mooie plekje op het platteland'. Cato Isaksen reed het erf op en parkeerde achter een ondergesneeuwde auto. Uit twee ramen in het woonhuis viel licht naar buiten. Er stonden ook nog een oude, rode hooischuur en een wit stookhok op het erf. Het zag er allemaal nogal oud en vervallen uit. Cato Isaksen stapte uit de auto. De lucht was koud en wit.