Pas om elf uur die avond reed Cato Isaksen de Frydendalsvei op en parkeerde aan het eind van het garageblok. Bente gebruikte de garage voor haar kleine Polo. Die gaf meer startproblemen als het koud was dan de civiele politiewagen. Hij had de brief en de papieren doorgelezen die Ellen Grue had gevonden. Morgen zou hij uitzoeken wie deze Pavel was. Het rook naar eten toen Cato Isaksen het rijtjeshuis binnenkwam. Bente was bezig in de keuken. Hij hoorde haar bewegen. Hij wist dat ze net thuis was van een lange dienst in het verpleeghuis. Ze deed alsof ze hem niet hoorde thuiskomen. Cato Isaksen herkende de signalen. Ze voerden voortdurend discussies over het feit dat Bente oppas moest regelen voor zijn zoon. Ze vond dat hij haar baan in het verpleeghuis onderschatte. Terwijl hij steeds maar weer probeerde zich te verontschuldigen met het argument dat een moordonderzoek iets heel anders was dan andere werkzaamheden, dat moord een uitzonderingssituatie was. Cato Isaksen liep de keuken in. Aan de wand hing de klok met de twaalf ogen, keurig in de maat tikkend. Bente stond met haar rug naar hem toe en was bezig met het eten voor de volgende dag. Ze sneed groenten fijn die ze in een braadpan legde. Na een tijdje draaide ze zich om en keek hem met haar keukengezicht aan. Hij liep naar haar toe en sloeg zijn armen om haar heen. Hij snuffelde in haar nek. Ze ging door met snijden. Hij glimlachte. "Hoe gaat het?" vroeg ze.
"Wel goed", zei hij. "We hebben een echtgenoot zonder alibi en een overemotionele minnaar. " Hij merkte dat ze glimlachte. Toen hij weer thuis was gaan wonen, had hij iets van zijn psychische gezondheid teruggewonnen. Dat was een belangrijke prijs waar hij niet zonder zou kunnen leven. Dat had hij boven alles begrepen. Het was vooral het gewone, dagelijkse leven waarnaar hij op zoek was geweest toen hij Georgs moeder, Sigrid, een paar jaar geleden had verlaten. Dat Bente hem had teruggenomen, had hem gered. Ze was de moeder van zijn twee oudste zoons. Ze kende al zijn fouten en gebreken. Ze kende zijn dromen, of misschien juist wel zijn gebrek aan dromen. De rode kat Marmelade, die op een klein krukje onder de keukentafel lag, stond langzaam op en zette twee poten op de vloer. Hij rekte zich uit, trok zijn lijf mee en spande zijn rug in een grote boog. Toen liep hij langzaam met zijn staart als een grote borstel achter zich aan de keuken uit. Hij wandelde naar de buitendeur en liet een paar luide miauwen horen. Cato Isaksen stond nog steeds met zijn armen om Bente heen. Hij sloot zijn ogen, en dacht aan wat ze een paar zomers geleden tegen hem had gezegd. Hij had zijn verontschuldigingen aangeboden dat zijn werk zoveel tijd vroeg en zo'n grote stempel op het dagelijks leven drukte. Dat hij geen energie overhad om spannender te zijn. "Ik ben saai", had hij gezegd. Toen had Bente hem aangekeken en iets gezegd wat hij nooit meer was vergeten. Ik vind het leuk om het samen met jou saai te hebben. Dat is leuker dan plezier hebben met anderen. Zondagmorgen stroomde het water door de dakgoot. Het milde weer was terug, maar slechts tijdelijk, hadden de meteorologen op de radio verteld. De rechercheurs namen plaats rond de tafel. Er hing een gespannen sfeer in de kamer, zoals altijd aan het begin van een nieuwe zaak. Alsof ze bij een poortje naar een onbekende tuin stonden. Cato Isaksen voelde dat de basis voor een goed resultaat altijd al in een vroeg stadium werd gelegd. Het had iets te maken met de verschillende fragmenten van de inhoud van de zaak, met de tekens die aan het werk waren in het onderbewustzijn. Voor hem had elke nieuwe zaak een eigen kleur, een eigen toon. 

Een rij van systemen die een toekomstige regenboog vormden, waarin de volgorde van de kleuren niet willekeurig was, maar afhankelijk van een bepaald systeem. Afdelingschef Ingeborg Myklebust was niet bepaald in een stralend humeur. Randi Johansen stond in de deuropening te telefoneren met haar man, toen de afdelingschef langs haar heen drong. In de vergaderkamer nam het gegons van stemmen af. De lange vrouw was gekleed in een zwart wollen pakje, zwarte kousen en donkergroene leren schoenen. Haar rode haar was duidelijk opgefrist met een glansspoeling. Ze liet even haar blik over haar staf dwalen en nam plaats aan het eind van de tafel. Cato Isaksen begreep onmiddellijk dat haar zwarte kleding een eerbetoon aan Preben Ulriksen was. Randi Johansen stond nog steeds in de deuropening te praten met haar echtgenoot. "Ik weet niet zeker of ik dat zal redden. Ik weet het ..." ging ze verder, "het is niet zeker dat ik het red, heb ik gezegd, maar ik zal het proberen." Ze beëindigde het gesprek en nam plaats naast Ingeborg Myklebust. Plotseling rolden beelden van palmen en verwoeste stranden over het tv-scherm dat aan het plafond hing. Het geluid van geschreeuw en stemmen, planken, boten en mensen die te pletter sloegen tegen muren en voorwerpen die in het water dreven, knalden van het scherm. "Niet weer", zei Asle Tengs en hij stond op. Cato Isaksen dacht aan de woorden uit het gedicht dat hij in zijn kamer bewaarde. Stukje voor stukje raakje je lichaam kwijt, door de nacht waarin je verdwijnt. Voor en na het woord is het teken, en in het teken is de lege ruimte waarin we groeien. "Van alle dingen die er op aarde gebeuren, moest Preben zich dus net op de verkeerde plaats bevinden", zei Ingeborg Myklebust luid en ze keek naar Asle Tengs, die de afstandsbediening had gepakt. Een fel, blauw licht flakkerde over het scherm voor het donker werd. Het was doodstil in de kamer. Cato Isaksen keek naar het tafelblad. Op zijn netvlies dansten onduidelijke beelden van Preben in het gulzige water. Hij hief zijn gezicht op en zag dat Ingeborg Myklebust hem aan zat te kijken. Hun blikken kruisten elkaar een paar tellen voor hij zich vermande en begon met een uiteenzetting van de moord op Siv Ellen Blad. Ingeborg Myklebust had zich het afgelopen jaar tegenover Preben nogal hatelijk gedragen, en naar alle waarschijnlijkheid had ze het daar erg moeilijk mee nu hij was verdwenen in de enorme vloedgolf die over het vakantieparadijs was gespoeld. Cato Isaksen kende zijn chef goed genoeg om te weten dat ze er slapeloze nachten van had. Dat was van haar gezicht af te lezen. Terwijl ze zat te praten, keek hij naar haar, hij bekeek haar rode nagels en rook de geur van haar parfum. Ze was jarenlang zijn vijand geweest, maar nu niet meer. Misschien was dat een slecht teken, dacht hij. Maar hij had zich al lang geleden overgegeven. Toen ze een paar jaar geleden ernstig ziek was geweest, waren de beide rechercheurs nader tot elkaar gekomen. Hij had haar bezocht in het ziekenhuis, en zij had hem in vertrouwen genomen, hem verteld over haar dochter, die te kampen had met psychische problemen. Roger Hoibakk en de anderen hadden de laatste tijd meer problemen met haar opmerkingen gehad dan Cato Isaksen. Roger Hoibakk leegde een envelop met foto's op de tafel. "We krijgen ze later digitaal", zei hij. De foto's van de plaats delict lagen over de tafel verspreid. Siv Ellen Blads stijve blik en halfopen mond gaapten hen aan. Cato Isaksen noemde het een eeuwigheidsblik. Hij voelde zijn keel dichtknijpen bij het zien van de dode. Het irriteerde hem dat hij nog steeds zo reageerde, na al die jaren. Hij had door de jaren heen veel foto's van uitdrukkingsloze doodsmaskers gezien. Sommige zou hij nooit vergeten. Het kon door een kleinigheid komen, de stof van een jurk, kapotgescheurde kousen of sieraden. Kleine dingen, zoals op foto's in tijdschriften, aangeprezen als de modedetails voor dat voorjaar. 

Dit waren de details van de dood. Lichamen in ontbinding, gehavende ledematen, steekwonden en plassen bloed. Dode mensen waren net een onbeschreven blad. De rechercheurs moesten de pagina's met schrift vullen. Roger Hoibakk keek hem aan, Cato Isaksen vermande zich en pakte twee foto's op. Een van de met graffiti beschilderde muren van de voetgangerstunnel. De andere van de korte muur van het bejaardencentrum, die grensde aan de spoorlijn. Op de foto stond een geraffineerde tekening met een rode achtergrond en paarse en gele letters. Ellen Grue vertelde het team dat het voorlopige sectierapport later op de dag beschikbaar zou zijn, samen met een overzicht van wat de technische recherche tot nu toe aan conclusies kon trekken. Ze legde voor iedereen een kopie op tafel van de documenten die ze had gevonden in de ladekast aan de Haakon den godes vei. Met name de brief van de musicus Pavel wekte veel interesse bij de rechercheurs. Ook het briefje van Axel Blad en de niet ondertekende echtscheidingspapieren werden besproken. 'Als we geluk hebben, kost deze zaak niet veel tijd", zei Cato Isak-sen. "Laten we zo snel mogelijk Axel Blad weer oproepen. Randi en Asle, verhoren jullie hem nog een keer. " Roger Hoibakk pakte zijn kam uit zijn achterzak en haalde hem door zijn haar. Cato Isaksen ging wat rechter op zijn stoel zitten. Hij sloeg zijn ogen op en keek door het raam naar buiten. Als een lage mistbank hingen de wolken over het gebouw aan de overkant en uit de dakgoten vielen trieste druppels op de vensterbank buiten. Roger Hoibakk kreeg de opdracht contact op te nemen met de directie van de Noorse Opera om uit te zoeken wie de musicus Pavel was en meteen zijn thuisadres te krijgen. Hij stond op en verliet de kamer. De lege rugzak die naast de spoorlijn was gevonden, was een reclamezak van de winkelketen ICA. "De rugzak is opgestuurd voor technisch onderzoek, en we zullen snel horen of er weefsel of biologisch materiaal op is aangetroffen", zei Ellen Grue. "We hebben ook een dienstregeling van de metro gekregen." Stein Billington keek Cato Isaksen aan. "Controleren jullie de van belang zijnde vertrektijden en praat vervolgens met de metrobestuurders" antwoordde hij. "En Randi, jij gaat maandagmorgen met Axel Blad naar het Gerechtelijk Laboratorium voor de identificatie." Randi zuchtte ongemerkt en veegde met haar vinger langs de tafelrand. Alleen al de geur in de gangen van het Gerechtelijk Laboratorium was genoeg om misselijk te worden. Cato wist dat ze er niet tegen kon, maar er was toch iemand die het moest doen. Bovendien was het een voordeel dat zij een vrouw was, vond Cato, dat was gemakkelijker voor de nabestaanden. Ze was het absoluut niet met hem eens. Roger Hoibakk kwam terug met een lijst die was gefaxt vanuit de Opera, met informatie over namen, adressen en telefoonnummers van de musici. Hij had met de directie gesproken, die vervolgens contact had opgenomen met enkele musici. Volgens hen waren er drie personen in het ensemble die Siv Ellen Blad beter had gekend dan de anderen. 

Ze waren op de lijst aangekruist. Het waren twee vrouwen en èèn man. Pavel Pletanek, Jenny Brown en Beate Norli. Een oud, kleverig boomblad bleef aan zijn schoen plakken toen hij de straat overstak. Cato Isaksen draaide zich om en keek naar Roger Hoibakk die bezig was de auto af te sluiten. Hij drukte op de deurbel naast de hoofdingang van de oude portiekwoning aan de Odins gate. Het huizenblok leek te zijn gebouwd rond de eeuwwisseling. Pavel Pletanek was niet thuis, hij deed in elk geval de deur niet open. De mobiele telefoon van de musicus stond niet aan, en er zat voor de rechercheurs niets anders op dan verder te rijden naar het volgende adres op de lijst, Jenny Brown. Ze woonde in Bestum, in een kleine, vrijstaande woning uit de jaren zeventig die in de tuin van een mooi huis uit de jaren dertig was gebouwd. Een oude auto stond onder een blauw zeil op het erf. Een klein fietsje was voor de trap neergegooid. De rechercheurs stapten eroverheen. Jenny Brown, in de dertig en moeder van twee kinderen, was thuis. De vrouw in de deuropening was erg verrast toen er twee politiemensen op de stoep stonden. Ze was klein en tenger, niet echt mooi. Ze had krullend haar en een vage bruine huidskleur. Ze had een band in haar haar om het uit haar gezicht te houden. Ze was niet opgemaakt en droeg een oude joggingbroek en een lentegroene trui. Aan haar voeten had ze wollen sokken. Nerveus nodigde ze hen uit binnen te komen in de gang en vroeg ze wat er aan de hand was, terwijl ze tegelijk schoenen en laarzen aan de kant schoof die over de hele vloer verspreid lagen. Cato Isaksen dacht aan de woorden van het gedicht op zijn kamer toen hij vertelde waarom ze waren gekomen, en Jenny Brown reageerde door huilend de handen voor haar gezicht te slaan. Je raakt je trekken kwijt. Je huid wordt glad en daarna hen je doorzichtig. Je stroomt met het bloed mee. Ze liep achteruit en plofte neer op een stoel. Ze staarde apathisch van Roger naar Cato. "Ik was jaloers op haar", zei ze onverwachts. Ze sprak met een Engels accent. "Siv Ellen was zo zelfverzekerd. We waren vriendinnen, maar ik was jaloers op haar." De tengere vrouw stond op en liep voor de rechercheurs uit de rommelige woonkamer binnen. "Mijn man heeft de kinderen mee naar buiten genomen."
"Waarom was u jaloers op haar?"
"Niet om iets concreets."
"Kende u haar goed?" vroeg Cato Isaksen toen ze op de bank was gaan zitten. Jenny Brown knikte. "Ja", zei ze. "We hebben vaak samen gespeeld, niet alleen in de Opera. We oefenden ook samen. In haar slaapkamer. Die is heel groot, 's Zomers hadden we het raam openstaan. Buiten in de bomen zaten vogels. Ze zongen met ons mee. " Ze glimlachte stil voor zich uit. Cato Isaksen wees vragend naar twee Stressless-stoelen. Jenny Brown stond weer op, snelde toe en trok de stoelen een eindje bij de tafel vandaan. "Natuurlijk", zei ze, "neem plaats." Ze draaide zich om en staarde uit het raam. "Waar is het gebeurd?" vroeg ze ernstig. "En waarom? Was het Axel?" De rechercheurs keken zonder te antwoorden naar haar rug. Jenny Brown haalde haar ogen van het smerige raam en wendde zich weer tot de rechercheurs. "Ze provoceerde hem", zei ze verbeten, "zo zijn mannen. Waar is het gebeurd?" herhaalde ze. "In Vinderen, de nacht van vrijdag op zaterdag", zei Cato Isaksen rustig. "Het is niet in haar huis gebeurd, het was buiten, vlak bij een meubelzaak in het centrum van Vinderen." Jenny Brown opende haar mond om iets te zeggen, maar veranderde toen van gedachten. "Kunt u ons iets meer vertellen over Pavel Pletanek?" 

Cato Isaksen keek haar aan. De vraag was bedoeld als een verrassingsmanoeuvre. Met een dergelijke tactiek lukte het vaak om mensen aan het praten te krijgen. "Wordt hij verdacht van de moord?" vroeg Jenny Brown versteld. "Was het niet Axel, was het Pavel? Dat kan niet waar zijn."
"U weet toevallig niet waar hij nu is?" Roger Hoibakk stond op. "Nee", zei Jenny Brown verwonderd, "is hij niet thuis?"
"Dat weten we niet", zei Cato Isaksen. Plotseling viel zijn oog op alle ingelijste opera-affiches. "We zijn bezig ons een beeld te vormen van het leven van het slachtoffer, we praten met collega's, vrienden en familie. We praten met iedereen, absoluut iedereen die ook maar in de verste verte iets met haar te maken had. En we hebben begrepen dat Pavel Pletanek en Siv Ellen Blad een bijzondere relatie hadden. "
"O, ja?" zei Jenny Brown verbaasd. De uitdrukking op haar gezicht veranderde. Opeens leek ze niet meer zo gechoqueerd. Ze stond op en pakte rusteloos wat stukken speelgoed op die verspreid over de vloer lagen, toen liep ze de kamer uit. De rechercheurs keken elkaar zonder iets te zeggen aan. Jenny Brown kwam bijna direct weer binnen. "Het spijt me", zei ze zacht, "ik voel me niet zo goed. Ik heb het zelf ook moeilijk, om eerlijk te zijn. Het wordt me nu even te veel", zei ze en ze ging weer op de bank zitten. "Mogen we vragen waar u het moeilijk mee hebt?" Cato Isaksen boog vriendelijk een stukje naar voren op zijn stoel. Ze dacht even na. "Met mijn huwelijk", zei ze vermoeid. "Ik voel me de laatste tijd niet zo goed. En nu dit nog. " Ze vocht tegen haar tranen. Op het laatst kon ze die niet meer tegenhouden. Ze stak een hand in haar zak en haalde er een stukje keukenrol uit dat ze tegen haar neus drukte. "We waren met ons vieren, Beate, Pavel, Siv Ellen en ik."
"Op welke manier met zijn vieren?" "Niet anders dan dat we vaak samen waren in de pauzes, en dat we af en toe voor de voorstelling samen een kop koffie dronken. Of na afloop uitgingen. Dat is het eigenlijk. Maar we waren goede collega's", voegde ze eraan toe, "en Siv Ellen sprak vrijuit over haar problemen met Axel. "
"Ze werkte ook bij de posterijen, hebt u ook nog een andere baan?" Jenny Brown schudde het hoofd. "Ik heb een vaste aanstelling", zei ze. "Pavel en Beate ook."
"Wat speelt u?"
"Viool. Siv Ellen werkte alleen op contract, maar ze was goed. Ze speelde al van kindsbeen af."
"Denkt u dat u ons nog belangrijke informatie kunt geven?" vroeg Cato Isaksen. "Eventueel iets wat u weet over Pavel Pletanek, of hij zich de laatste tijd opvallend gedroeg, of zoiets." Jenny Brown keek hem aan. De groene trui was gerafeld aan de pols. "Ik weet niets", zei ze. Na het gesprek bleven de rechercheurs in de auto zitten, die geparkeerd stond op de weg langs het huis. "Wat vind je van haar?" Cato Isaksen keek zijn collega op de passagiersstoel aan. Roger Hoibakk draaide zich naar hem toe. "Niets eigenlijk. En jij? Cato Isaksen haalde zijn schouders op, maar kreeg op datzelfde moment Jenny Brown in het oog, die snel de trap af liep naar de garage. "Kijk", zei hij, in haar richting knikkend. Jenny Brown droeg een jas in een felblauwe kleur. Ze had hem niet dichtgedaan. Ze zette het kleine fietsje aan de kant, kantelde de garagedeur open en stapte in een appelgroene Lupo. Cato Isaksen draaide de contactsleutel om en reed snel een stukje langs de villalaan. "Waarom zou ze het opeens zo druk hebben?" "Stop hier maar even", zei Roger Hoibakk, "dan rijden we achter haar aan." Cato Isaksen draaide snel de oprit van een witte villa op. Toen Jenny Brown voorbijreed, draaide de rechercheur de weg weer op en volgde de Lupo. Grootvader had Maiken een fotoalbum uit haar moeders jeugd gegeven. Ze had het niet kunnen openslaan. Ze had de foto's al heel vaak gezien. Ze wilde juist nu haar moeders meisjeslichaam en lieve gezicht niet zien. Of de blauwe sering, die nog steeds in grootvaders tuin stond. De boom stond daar maar en leek op zijn eigen herfst. De gedachte aan de steekwond in haar moeders hals was achter haar ogen getatoeëerd. Daar zat ook de pijn die schrijnde als zout in een wond. Het verschrikkelijke zou nog erger worden als ze de oude foto's in het album zou zien. Grootvader sliep in de logeerkamer, dat had hij al heel vaak gedaan. Hij had een bruine koffer vol gestreken overhemden en schone sokken meegenomen, alsof hij klaar had gestaan om te vertrekken, dacht Maiken. Ze maakte ontbijt voor de oude man. Er was geen brood meer. Grootvader zat bij de glazen tafel onder het felle licht van de kroonluchter. Hij at soep die zij uit een pakje had gemaakt. Hij huilde een beetje tijdens het eten. Maiken bedacht dat zij er meer voor hem was dan hij voor haar. Het was moeilijk voor te stellen dat moeder zijn dochter was geweest. Dat ze zijn kind was geweest. En nu was ze dood. Weg. Wat werd je als je dood was? Haar hart deed pijn in haar borst. Alles maakte lawaai: zelfs het water explodeerde toen ze de kraan opendraaide, en de koelkast maakte een brommend geluid, alsof het een of ander dier was. De nacht was lang en verschrikkelijk geweest. Het boze zomerlicht, waarvan ze wist dat het zich in het album bevond, verstoorde haar slaap. Haar lichaamsgeur was sterker geworden, gevaarlijker en scherper. Alsof ze een ander was dan in werkelijkheid. Ze lag in haar bed en kon niet slapen. Toen werd ze wakker door het witgloeiende zomerlicht dat er niet was. 

Ze had levende beelden van zichzelf gezien, alsof zij de plaats op de zwarte pagina's van het album had ingenomen en niet het dode kind dat haar moeder was geweest. Maiken herinnerde zich dat ze als klein kind nooit wilde gaan slapen voordat moeder haar ervan had overtuigd dat er geen monsters in de kast of onder het bed zaten. Ze waren er niet. Maar Maiken wist dat ze toch bestonden. De kwijlende ondieren met hun scherpe hoektanden bestonden. En als ze niet in de kast zaten, dan zaten ze wel op zolder of in de kelder. Jaren geleden had grootvader met een scherp mes mooie patronen gesneden in de stam van een boom. Toen woonde grootmoeder ook nog thuis. Het mes was scherp, en het was Maiken streng verboden het aan te raken. Het mes hing in een zilveren schede aan de wand naast de deur. Toen ze klein was en in het huis van grootvader en grootmoeder naar bed was gegaan, terwijl de zomeravond nog buiten het geopende raam hing, had Maiken steeds aan het mes gedacht. Het gordijn was dik en blauw. Alles was zo triest als je 's zomers naar bed moest, alsof het de laatste dag van de wereld was. Alsof er nooit een nieuwe dag zou beginnen. Verleden en heden liepen in elkaar over. Toen het vier uur was, was ze opgestaan. Ze sloop naar grootvaders deur en luisterde. Ze had eraan gedacht om te vluchten. Ze had zich aangekleed, was naar beneden gegaan en had de buitendeur geopend, maar de hond in de tuin van de buren had in het donker geblaft, en ze was weer naar binnen gegaan. Wat deed die hond zo laat buiten? Daarna was ze naar de zolder gegaan en had ze een doos gepakt met haar eigen kleine babykleertjes. En opeens was het toch morgen geworden. Het licht drong naar binnen door de spleten in de vloer. Maiken nam plaats naast haar grootvader. De telefoon ging. Samen zaten ze aan de glazen tafel te wachten tot het bellen zou ophouden. Grootvader zei dat het hem niet beviel dat het souterrain verhuurd was. Hij had heel kort kennisgemaakt met Jeanette toen ze zaterdagavond na het vertrek van de politie even boven was geweest. Hij had haar haast niet aangekeken. Later zei hij dat Maiken niet kwaad moest zijn op haar vader. Waarom deed hij zo? Was hij het misschien toch met haar vader eens? Was er iets wat Maiken niet wist? Ze hoorde de auto's op de straat buiten voorbijrijden, alsof er niets was gebeurd. De groene Lupo was plotseling uit het zicht verdwenen. Het laatste wat ze zagen, waren de rode achterlichten toen de auto een zijstraat van de Bygdoy allè inreed. Ze reden erachteraan, maar hij was al weg. "Verdomme." Roger Hoibakk keek naar Cato Isaksen. "Hoe heeft ze dat voor elkaar gekregen?" "Ze merkte dat we haar volgden. Ik weet het zeker."
"Wat doen we nu?"
"We rijden naar Vinderen", zei Cato Isaksen en hij reed langzaam over de Kristine Lundvei. "Pletanek woont hier vlak in de buurt", zei Roger Hoibakk. "We rijden erlangs en kijken of ze daar is." Cato Isaksen keek naar een paar vechtende kinderen bij de ingang van het Frognerpark. In de Odins gate was geen appelgroene auto te zien, en Pavel Pletanek nam nog steeds zijn mobiele telefoon niet op. Cato Isaksen en Roger Hoibakk reden verder naar het centrum van Vinderen. Ze draaiden de Haakon den godes vei in en reden stapvoets langs de witte villa van de familie Blad. "Daar zitten ze", zei Roger Hoibakk. Cato Isaksen zag ook de contouren van Maiken Blad en haar grootvader aan de keukentafel, onder de kroonluchter. Het keukenraam leek net een foto die was opgehangen aan de witte muur. Vinderen was een soort stadje in de stad. Het centrum bestond uit een kruising met aan alle kanten gebouwen. De rechercheurs parkeerden weer bij de meubelzaak. Roger Hoibakk liep naar de plaats delict om te horen of de technische recherche, die nog steeds bezig was met het onderzoeken van de containers, nog nieuws had, terwijl Cato Isaksen langs het bejaardencentrum naar de winkels liep, die op zondag gesloten waren. Maandagmorgen waren de rechercheurs terug in Vinderen. Cato Isaksen liep de trap af bij de pinautomaat en ging door de glazen deur naar binnen. Het was een klein, overzichtelijk winkelcentrum met een cafè, een bank, een postkantoor, een opticien, een bloemenwinkel, een stomerij en een apotheek. Het was rustig, er waren maar een paar mensen aan het winkelen. Het viel hem op dat zonder uitzondering iedereen in het cafe in VG of Dagbladet zat te lezen over de tsunamiramp. Cato Isaksen liep door het centrum heen en via de dubbele deuren aan de andere kant weer naar buiten.