Onderweg naar Elise Myren in Sogn, sloeg Cato Isaksen af in de richting van het centrum en parkeerde hij de auto in de parkeergarage van Oslo City. Hij wilde Miro Hvinden een bezoek brengen in de muziekwinkel waar hij werkte. Cato Isaksen was niet bij hem thuis geweest, dat had hij aan Randi Johansen en Asle Tengs overgelaten. Hij had daar nu een beetje spijt van. Het was belangrijk om de mogelijke betrokkenen in hun eigen omgeving te zien en hun uitspraken af te wegen tegen de ruimte waarin ze woonden. Het bed waarin ze sliepen, de vloerkleden, het meubilair. Voorwerpen die geen stem hadden, maar die toch achtergrondinformatie verschaften. Mensen gedroegen zich in hun eigen huis altijd anders. Hij nam de lift naar de bovenste verdieping, waar de speelzaal lag. Ouders konden hun kinderen daar afleveren als ze zelf boodschappen deden. Georg had het over die speelzaal gehad. Hij had verteld over de gekleurde ballen en het bord boven de ingang. Had hij ook niet iets over een mier en een larve gezegd? In de speelzaal in Oslo City hebben ze een tekening van een mier en een larve. Cato Isaksen stapte uit de lift. De speelzaal lag naast de grote speelgoedwinkel. Met kleurige, schuine letters stond er speelzaal - voor kinderen van drie tot acht jaar op een bord boven de ingang. Het bord was versierd met een zwarte mier en een groene larve. Overal liepen mensen. Toch voelde Cato Isaksen een knagende stilte door zijn lichaam trekken. Wat gebeurde er allemaal? De schrijnende zekerheid deed zeer in zijn borst. Het geluid van een kind dat met een stok op het hek sloeg, bracht hem terug naar de werkelijkheid. Mensen liepen haastig heen en weer. De grote roltrappen gleden naar boven en naar beneden in het glimmende winkelcentrum. Dus Georg was hier echt geweest. Hier had die aardige oom hem dus afgeleverd. Of was hij met zijn klas hier geweest? Cato Isaksen liep naar de balie in de vorm van een boot. Een jong meisje met lang, blond haar zat aan een laag tafeltje samen met twee kleine kinderen te tekenen. Er waren twee glijbanen en een ballenbak. Vier andere kinderen waren daar druk aan het spelen. Cato Isaksen rinkelde met het kleine belletje dat op de balie stond. Het jonge meisje stond snel op en kwam naar hem toe. "Wie komt u halen?" glimlachte ze. "Niemand", zei Cato Isaksen en hij liet haar zijn legitimatie zien. Hij boog zich naar haar toe en zag dat ze een sieraad in de vorm van een roze vlinder om haar hals droeg. "We zijn met een speciale zaak bezig", zei hij, "wilt u zo vriendelijk zijn om te controleren of hier ongeveer anderhalve week geleden een kind met de naam Georg Isaksen is geweest?" Het meisje keek hem vragend aan. "U weet de datum niet?"
"Nee", zei hij. Ze bladerde wat heen en weer in het dikke boek. Het waren pagina's vol namen en tijdstippen waarop kinderen waren gebracht en weer opgehaald. De mobiele telefoonnummers van de ouders stonden in een kolom aan de rechterkant. Een klein meisje met gestippelde strikken in haar vlechten kwam naar hen toe en pakte het meisje bij de arm. Ze had een bruine knuffelbeer in haar armen, die een diep bromgeluid maakte als ze hem op en neer bewoog. Twee kinderen in de ballenbak begonnen te vechten. Hun geschreeuw galmde door de ruimte. Cato Isaksen voelde het zweet in zijn nek prikken. De sterk opgemaakte ogen van het meisje dwaalden van boven naar beneden over de pagina's. "Sorry, ik moet nu op de kinderen letten", zei ze gespannen. "Ik kan de naam niet vinden, maar er werken hier meer mensen. We zijn met z'n drieën, ik kan de anderen wel vragen of ze zich een jongetje kunnen herinneren dat Georg heet en dan kan ik u bellen." Cato Isaksen bedankte haar en gaf haar zijn visitekaartje. 

Hope, hope hope hope dimension. Hope, hope hope hope dimension. Uit de luidsprekers klonk eentonige hiphopmuziek die met harde, heftige geluiden door de zaak schalde. De vocalist zeurde over een of andere dimensie. De muziek bezorgde Cato Isaksen een onbehaaglijk gevoel. Misschien had het wel iets met zijn eigen stressniveau te maken, dacht hij. Het was maar een kleine muziekzaak. Er stonden twee mensen achter de toonbank. Miro Hvinden en een lange, magere man met rossig, krullend haar. Miro Hvinden nam juist een betaling in ontvangst van een klant in een felgroene jas. Hij gaf haar de kassabon en verzegelde de cd die ze had gekocht. "Is het een cadeautje?" vroeg hij. Op dat moment kreeg hij de rechercheur in de gaten die bij een van de bakken met klassieke muziek stond. Cato Isaksen keek naar hem. Het viel hem op dat hij ook vandaag zwarte kleding droeg. De rechercheur probeerde zijn reactie te peilen, maar de uitdrukking op het bleke gezicht was volkomen leeg. De klant vroeg hulp bij het vinden van nog een cadeautje, en Miro Hvinden liep samen met haar naar een bak met goedkope cd's die voor de winkel was geplaatst. Cato Isaksen liep naar de toonbank. "Politie", zei de man met het rode haar nog voor Cato Isaksen zijn mond had opengedaan. "U wilt vast weten wat ik van Mirre vind. Of Miro, als u dat liever zegt." Hij pakte een verzegelde doos van de vloer, zette hem op de toonbank en begon hem met een klein mesje open te snijden. "Een heel merkwaardige jongen." De man achter de toonbank grijnsde scheef. "Maar hij doet zijn werk goed. Verkoopt als een tierelier. " Zijn stemvolume steeg, en hij begon steeds sneller te praten."Hij is zo'n nerd, maar toch ook weer niet. Als hij naar een vreemde stad gaat, neemt hij spuitbusjes met traangas mee." Cato Isaksen reageerde met verbazing op die opmerking. "Weet u dat hij een absoluut gehoor heeft?" ging de man verder. "Dat zou je niet zeggen als je hem ziet." Meteen stond Miro Hvinden achter hem. Cato Isaksen draaide zich om. "Bent u naar iets speciaals op zoek?" vroeg Beth Hvindens zoon stoer. De roodharige man pakte een paar cd's uit de doos en begon ze op de glazen plankjes te stapelen die de hele achterwand bedekten. "Ja", zei Cato Isaksen en hij knikte naar de deur waar de weinige klassieke muziek die ze verkochten, was geplaatst. "Hou je van klassiek?"
"Niet speciaal. " Miro Hvinden keek hem ernstig aan. "Hoewel ik toen ik klein was balletdanser wilde worden."
"Ben je wel eens in de Opera geweest?" Miro Hvinden schudde het hoofd. "Ik ben eroverheen gegroeid", zei hij. "Hoewel ik nog vaak aan optredens en allerlei soorten dans moet denken. Maar het was een stom idee. Balletdanser worden. Ze hadden zich doodgelachen."
"Wie?"
"Iedereen." Hij keek met zijn bruine ogen Cato Isaksen aan. De rechercheur stond zo dichtbij dat hij de kleine gele stipjes rond de iris kon zien. "Als ik als klein kind langs de weg liep, maakte ik soms van die hoge, langzame sprongen", zei hij afwezig. "Net alsof ik zweefde. Begrijpt u wat ik bedoel? Het duurde een hele tijd voor ik weer op de grond terechtkwam. Ik vraag me wel eens af of alle kinderen dat hebben." Cato Isaksen keek hem aan. Hij had zelf als klein kind zo'n zweef-gevoel gehad. Gewoon omhoog springen en nooit meer landen. Hij keek naar Miro Hvindens schoenen. Ze pasten niet echt bij de rest van zijn kleding. Hij glimlachte even. "Ja", zei hij, "ik begrijp wat je bedoelt. Kun je goed met kinderen omgaan?"
"Totaal niet", zei Miro Hvinden en hij wendde zich tot een nieuwe klant die de winkel binnenkwam. 

De jonge vrouw leunde over de reling van een balkon. Ze keek op Cato Isaksen neer. Er kwam geen reactie toen hij op de intercominstallatie van de studentenflat de bel indrukte naast het naamplaatje met Elise Myrens naam. De rechercheur deed een paar stappen naar achteren en keek omhoog langs de gevel van het stenen gebouw. Achter geen van de ramen was een teken van leven te bespeuren. "Weet u iets van Elise Myren", riep hij naar het donkerharige meisje, dat ongeïnteresseerd haar schouders ophaalde, naar binnen ging en de balkondeur achter zich dichtdeed. Was Elise Myren ondergedoken? Ze reageerde ook niet op telefoontjes naar het mobiele telefoonnummer dat de rechercheur van de telefonische inlichtingendienst had gekregen. Hij reed terug naar het politiebureau om in de kantine te lunchen. Nadat hij een paar uur had gewerkt aan het bijwerken van rapporten, nam hij Randi Johansen mee en reed naar de Tennisvei in de wijk Slemdal. Het huis in de mooi aangelegde tuin was diepgeel van kleur, met witte luiken voor de ramen. Op de coniferen lagen witte sneeuw-kappen, het leken wel rechters op een rij, klaar om iemand te veroordelen. Het smeedijzeren hek had langs de bovenrand een gebogen cirkelpatroon. Op de oprit stond een blauwe BMW. "Zo wonen graffitispuiters dus", merkte Cato Isaksen sarcastisch op en hij parkeerde de civiele politieauto langs het hoge, witte hek. Randi johansen stapte uit en zette haar handen in haar zij. "Allemachtig, wat een huis", zei ze, denkend aan haar eigen kleine, krappe rijtjeshuis in Storo. Ze haalde haar vingers door haar haar, dat ze had laten knippen. Ze was er een uurtje tussenuit gegaan toen Cato Isaksen en de andere rechercheurs een korte bespreking hadden. Een leuke pony gaf haar een nieuw en fris uiterlijk. "Ik had het wel gezien", glimlachte Cato Isaksen toen ze bij de voordeur stonden en aanbelden. Randi keek hem plagend aan, maar zei niets. Een ernstige Stein Raade opende de deur. Hij vroeg vriendelijk of de rechercheurs binnen wilden komen. Twee bruine jachthonden kwamen hen tegemoet, maar nadat ze het bezoek kwispelend hadden begroet, gingen ze weer gehoorzaam liggen op het geblokte kleed onder de trap. Op een grote beige bank in de mooi gemeubileerde kamer zaten twee keurige tieners met halflang, blond haar en een haarband. Ze droegen wijde broeken en blauwe truien. Joachim en Jesper Raade waren vijftien en veertien jaar oud en niet bijzonder groot voor hun leeftijd. Ze stonden op en gaven de politiemensen keurig en benepen een hand. Ze stonden allebei met opgetrokken schouders, alsof ze kleine kinderen waren die wachtten op een donderpreek. "Mijn vrouw is op bezoek bij haar ouders", begon Stein Raade en hij vroeg de rechercheurs plaats te nemen in een van de diepe stoelen. "Het was haar gewoon even te veel" zei hij ernstig. Cato Isaksen knikte. "Dat begrijp ik goed. Laten we maar meteen ter zake komen." Hij keek naar de zondaars op de bank. "Wat jullie hebben gedaan, jongens, is heel ernstig, en ik ben genoodzaakt jullie namen door te geven aan de geïniformeerde politie. Zij zullen de vernielingen die jullie al een hele tijd in de omgeving van Vinderen hebben aangericht, nader onderzoeken. Ook de metrowagons. Ik ben bang dat het een kostbare affaire zal worden", voegde hij eraan toe. Hij keek naar Stein Raade. "Hier in Oslo voeren we een zerotolerancebeleid met betrekking tot het aanbrengen van graffiti en de wet zegt dat de ouders voor de kosten moeten opdraaien." Randi Johansen bewoog voorzichtig. Ze vond duidelijk dat hij genoeg had gezegd. Kom ter zake, zei haar blik. "Het punt is", zei Cato Isaksen ernstig, "dat wij om een heel andere reden naar jullie op zoek waren." De jongens keken elkaar aan. "Ik weet niet of jullie begrijpen wat ik bedoel?" Stein Raade zat op het puntje van zijn stoel. "Is er nog meer?" vroeg hij bezorgd. De jongste jongen begon zachtjes te huilen. Hij boog zijn hoofd, bracht zijn handen omhoog en hield ze voor zijn ogen. 

Het gezicht van zijn vader werd nog bleker en verbetener. "Er is op 8 januari in Vinderen een moord gepleegd", ging Cato Isaksen verder met zijn professionele stem. "Wij denken dat jullie daar getuige van zijn geweest. Klopt dat?" Stein Raade zag eruit alsof hij kon exploderen. "Die vrouw", zei hij, "die aan de Haakon den godes vei woonde, bedoelt u haar?" Randi Johansen knikte. Stein Raade stond op en ging weer zitten. Het leek alsof zijn hele lichaam pijn deed. Cato Isaksen vroeg zich af wat er met de jongens zou gebeuren als hij en Randi waren vertrokken. "En nu praten jullie", brulde de vader zo luid dat de beide jachthonden nerveus uit de gang kwamen."Ga weg!" commandeerde hij, wijzend naar de deur. De honden draaiden zich om en liepen terug. "We hebben een man gezien", begon de oudste jongen zacht. "Luider", zei Stein Raade. "We denken dat de man ons ook zag, maar hij rende gewoon weg", ging de oudste, Joachim, verder. "Hij struikelde bijna over die gitaarkist, maar hij rende gewoon door."
"Hebben jullie de moord gezien?" De jongens keken naar beneden. Nog steeds voerde de oudste het woord. "We zaten in de greppel, achter het hek langs de spoorlijn. We hadden..." Hij zweeg even. "We hadden al een trein bespoten. We wachtten op de volgende metro. Toen hoorden we een vrouw iets roepen. We zaten doodstil, waren bang dat we werden ontdekt. Maar toen kon Jesper zich niet inhouden en hij keek over het hek. En toen zag hij dat een man een vrouw een mes in de hals stak."
"Het ging heel snel", zei de jongste ernstig. "Opeens lag ze op de grond." "Toen keek ik ook over het hek en zag dat er een man naar ons stond te kijken. Ik was doodsbang. "
"Hoe zag hij eruit?" Cato Isaksen pakte de vier foto's uit zijn zak. "Tja, weet ik niet zo goed. " Joachim Raade haalde zijn schouders op en keek naar zijn broer. "Gewoon. "
"Hij had een muts op", voegde de ander eraan toe. "Wat voor jas droeg hij?"
"Dat konden we niet goed zien. Donker, geloof ik. " Joachim Raade zocht instemming bij zijn broer. "Hoe oud denken jullie dat hij was?" De jongens keken elkaar aan. De jongste nam het woord. "Misschien twintig, of 23, of zoiets. Moeilijk te zeggen. " Cato Isaksen voelde hoe de informatie zich in zijn bewustzijn vastzette. "Als jullie naar deze foto's kijken, herkennen jullie hem dan?" De jongens pakten de foto's aan. "Hem heb ik eerder gezien", zei Joachim Raade en hij wees naar de foto van Miro Hvinden. "Kan hij het geweest zijn?"
"Weet ik niet, maar ik heb hem eerder gezien." Cato Isaksen dacht dat dat misschien niet zo vreemd was. Zijn moeder en Axel Blad woonden vlakbij. "Kan hij het geweest zijn?" herhaalde hij. "Ik weet het niet", zei Jesper Raade. "We waren doodsbang." "Hoe laat was het toen het gebeurde?"
"Misschien net na twaalf uur", zei de jongste. "Maar jullie hebben pas om halfvier 's nachts gebeld?" De jongens sloegen hun ogen neer. "We hadden onze rugzak bij de spoorlijn vergeten. We hadden de spuitbussen in onze zakken. We hebben heel grote zakken. We waren zo zenuwachtig dat we de spuitbussen in een container hebben gegooid. Ik weet niet waarom. We raakten in paniek. Toen namen we haar tas en mobiele telefoon mee naar huis. Ik weet ook niet waarom we die tas meenamen. We waren doodsbang. We wisten niet wat we deden." Stein Raade sloot even zijn ogen. Het leek nog steeds of hij elk moment kon ontploffen. "We zaten een paar uur in het souterrain. Papa en mama waren naar een feest." Jesper Raade keek naar de vloer. "Daarna gingen we terug om te kijken of ze er nog steeds lag", zei Joachim Raade zacht. Hij keek zijn broer aan, die het weer overnam. "Misschien dachten we dat het toch niet waar was, dat ze toch niet dood was. 

Maar dat was ze wel. We liepen naar de tunnel en belden de politie, toen gooiden we de telefoon in een tuin, renden naar huis en gingen naar bed." Cato Isaksen keek hen ernstig aan en haalde toen een andere foto uit zijn binnenzak. "Kijk", zei hij en hij liet hun de foto van de donkergroene, civiele politiewagen zien die was beklad. "Weten jullie hier iets van?" vroeg hij. De jongens bogen zich naar voren. "Nee", zeiden ze tegelijk. Joachim Raade keek naar Randi Johansen. "We hebben problemen met kale muren. Niet met auto's."
"Maar wel met treinwagons", voegde Randi Johansen eraan toe. "Er staat JJ", zei Cato Isaksen en hij liet de foto aan de vader zien, die hem aanpakte en zuchtend het hoofd schudde. "Dat is door een copycat gedaan", zei de jongste meteen. "Dat hebben wij niet gedaan."
"Dat is niet van ons", constateerde Joachim Raade beslist. Cato Isaksen hoorde aan zijn stem dat hij de waarheid sprak. Hij pakte de foto aan die Stein Raade teruggaf en stopte hem weer in zijn binnenzak. "En jullie zijn ervan overtuigd dat de moordenaar niet ouder was? Was hij niet veertig of vijftig of zo?"
"Nee", zeiden de jongens in koor. "Hij was rond de twintig. Dat zagen we aan zijn kleren."
"En de tas?" De jongens keken elkaar ernstig aan. Toen stond de jongste op en bleef een tijdje weg. Hij kwam terug met de tas. "We hebben er niets uit gehaald", zei hij en hij gaf Siv Ellen Blads zwarte tas aan Cato Isaksen. "We hebben zelfs haar portemonnee niet opengemaakt." Cato Isaksen pakte de tas aan. "En in de nacht van zondag op maandag gingen jullie terug om de gele muur tegenover de winkel te bekladden", zei hij. "Hoe durfden jullie?" De jongens keken elkaar snel aan. "Tja", zei de jongste. "Ik weet niet waarom. "
"Waarom?" herhaalde Cato Isaksen. "Tja, waarom, de kick. Een soort kick. En we hadden nog spuitbussen in het souterrain. " Stein Raade sloeg hard met zijn vuist op de eiken tafel, toen brulde hij: "Hoe kunnen jullie in godsnaam zoiets doen? Waarom hebben jullie niets gezegd? Zijn jullie allebei knettergek geworden?" Hij trok zijn muts helemaal over zijn voorhoofd. Als je een muts ophad, werd je een ander. Je gezicht leek anders, markanter. Je haar omlijstte je gezicht en vertelde wie je was. Hij goot een scheut gin in zijn mond, slikte en wist dat de vleugels in zijn hoofd zouden groeien. Toen bevrijdde hij zichzelf uit de hengsels, stapte in zijn auto en reed naar het politiebureau. Onder het rijden dacht hij hoe hij 's nachts vaak door de straten liep, als een woordeloze nachtmerrie, terwijl de mensen in hun huizen lagen te slapen. Het gevoel van eenzaamheid bonsde op de maat van zijn pijnlijke voeten. De kou kroop langs zijn rug omhoog. De angst moest niet de overhand krijgen. Hoewel de wanhoop steeds vaker zijn lichaam vulde met een woordeloze duisternis, wilde hij het einde zo lang mogelijk uitstellen. In het politiebureau liepen overal bewakers, in elk geval zagen ze eruit als bewakers. Hij liep naar de informatiebalie en wendde zich tot een vrouw in politie-uniform. Hij zei dat hij een afspraak had met Cato Isaksen, dat de rechercheur hem gevraagd had om direct te komen. Mensen liepen haastig heen en weer. Het was een hoge ruimte. Door de glazen platen viel het licht naar binnen. De receptioniste belde naar de juiste afdeling. "Cato Isaksen is op dit moment niet aanwezig", zei ze. Dat kwam mooi uit. "Cato Isaksen heeft gevraagd of ik op hem wilde wachten", zei hij. De vrouw keek hem vriendelijk aan. "Dan vraag ik of iemand u op komt halen", zei ze en ze belde een ander nummer. Zijn hart klopte onrustig. Zoals hij hier stond, leek hij wel een gewoon mens. Hij zou alles tegemoettreden, sterk en onverschrokken. Zo moest het gedaan worden. Hij had handschoenen aan. Hij glimlachte even voor zich uit en voelde een soort vreugde uit zijn borst door zijn hals naar boven stromen. Hij moest oppassen dat hij niet te veel zei. Het was de bedoeling in Cato Isaksens kamer te komen zonder dat iemand hem zag. Om hem een teken te geven. Om hem zelf de angst te laten voelen, die grijs en vol stekels langs zijn ruggengraat kroop. 

Als hij werd gepakt, zou hij zich niet zomaar uit de situatie kunnen redden. Hij moest voorzichtig zijn, voordat er iets uit zijn mondhoeken begon te lekken. Woorden en ontboezemingen. Hij moest oppassen dat hij niemand tegenkwam die hem herkende. Maar hij zou zich eruit weten te praten. Hij wist wat hij moest zeggen. Hij sliep vaak in het kleine huisje, daar kon hij rust vinden. Maar niet zo vaak dat het argwaan kon wekken. Soms kocht hij iets om te roken. Daarna zweefden de beelden over de wanden heen en weer. En de vleugels. Hij wist niet altijd wie ze waren. Soms ging hij 's nachts het tuintje in. Onlangs had hij buiten gestaan en een merkwaardig fenomeen gezien. De hemel had zijn eigen wolken opgegeten. Hoewel het nacht was, was het gewelf niet zwart, er hing een felblauw schijnsel. Dat soort dingen viel hem op, zulke dingen nam hij mee als hij zijn zintuigen scherp moest stellen. De nachten gingen hand in hand naar de volgende dag. En alles ging verder als vanouds. Na een tijdje kwam er een politievrouw uit een van de liften. Hij trok een handschoen uit toen ze hem een hand gaf. Hij verzon een naam. Toen vertelde hij waarom hij was gekomen. Hij herhaalde dat Cato Isaksen had gevraagd of hij wilde komen. "Hij kan elk moment terug zijn", zei de politievrouw, die haar legitimatie door de sleuf bij de lift haalde. Hij volgde haar naar een wachtkamer met twee oranje tweezitsbankjes en een tafeltje. "Gaat u hier maar zolang zitten", zei ze en ze keek hem iets te lang aan. "Cato Isaksens kamer is een etage hoger", zei ze. "Zodra ik hem zie, geef ik het aan hem door." Hij bedankte haar en glimlachte even, maar toen ze door de gang was verdwenen, stond hij weer op. Hij liep terug naar de lift en ging èèn verdieping naar boven. Hij stapte uit de lift en keek even om zich heen. Verderop keek een man in een soort laboratoriumjas door een glazen deur naar buiten. Toevallig viel zijn oog op een politieman die hij eerder had gezien. Hij kwam een stukje verderop in de gang een deur uit. Hoibakk was zijn naam. Roger Hoibakk. Hij liep gelukkig de andere kant op, naar de volgende lift. "We hebben problemen met kale muren. Hoe verzinnen ze het", zei Randi Johansen somber. "Verwende rotjongens", ging ze verder. "Als het mijn kinderen zouden zijn, zou ik ze de nek omdraaien." Cato Isaksen gaf geen antwoord. Hij remde af voor een ambulance die met zwaailicht en sirene aan kwam rijden. Randi had een kleur op haar bleke wangen. Hij had bijna zo'n kind gehad. Gard was ook geen lieverdje geweest toen hij die leeftijd had. "Ik begrijp het niet", ging Randi verder. "Waarom doen ze zoiets?" "De copycat kan Miro Hvinden of Remy Steen zijn", zei Cato Isaksen en hij pakte het stuur steviger vast. "Het kan ook een ander zijn. Je hebt zelf gezegd dat je die Gorm Gimle een beetje vreemd vindt. Bovendien, stel je voor dat ze hem niet goed hebben gezien. Stel je voor dat het toch Pavel Pletanek of Axel Blad is. Die zouden kleding kunnen aantrekken die bij jongeren past. Ze hebben zich misschien gewoon verkleed." Randi Johan-sen dacht aan Stein Raade. "Die arme vader", zei ze afwezig. "De vraag is wie Jeanette of Elise Myren kent. Wie de overval kan hebben gepleegd, bedoel ik. We missen een paar schakels. Het is net een lappendeken, er ontbreken een paar stukjes stof. En de andere vraag is natuurlijk of Siv Ellen Blad erbij betrokken was."
"Het is zeer waarschijnlijk dat ze heeft meegedaan. Zij was verantwoordelijk voor het afsluiten van de deur toen het postkantoor dichtging. Dat heeft ze niet gedaan. Haar collega, Merete Mitle, impliceerde dat het haar beurt was om af te sluiten. " Zijn mobiele telefoon ging. "Neem jij hem even", zei Cato Isaksen en hij gaf de telefoon aan Randi. "Het is het politiebureau. " Randi opende de telefoon en hield hem tegen haar oor. 

Ze reden in de richting van de ringweg. "Cato's telefoon", zei Randi in de mobiele telefoon. "We rijden nog een keer via Sogn", zei Cato Isaksen, bijna tegen zichzelf. "Oke. We zijn er over een halfuur", zei Randi. "Goed, doen we." Ze sloot het apparaat. "Er zit op het bureau iemand op jou te wachten", zei ze en ze legde de telefoon tussen de stoelen. "Wie?"
"Een of andere man", zei Randi. "Ik wil eerst Elise Myren spreken", zei Cato Isaksen. "Er moet een verband zijn. Miro Hvinden ziet er zelf als een graffitispuiter uit. Hij past bij de beschrijving die Jesper en Joachim Raade van de moordenaar gaven." "Hij was ook niet erg dol op Siv Ellen Blad", merkte Randi Johansen op. "En hij draagt een muts", mompelde Cato Isaksen voor zich uit. "Hij draagt bijna altijd een muts." Opeens dook een beeld in zijn herinnering op. Gard die in de deuropening stond, samen met Tone. Georg die op zijn knieën voor de tv zat en naar een dansende clown keek. Jij ziet er oud uit, had Georg gezegd toen Gard in de deuropening stond. De zekerheid zonk in hem neer. Stel je voor dat hij oud was. Otto Wilhelm Hage-feldt was oud. En hij verzamelde wapens. Maar Gard had een muts op zijn hoofd. Een grijze muts die hij ver over zijn voorhoofd had getrokken. Zo'n muts als heel veel jongeren droegen. Zo'n muts als Miro Hvinden droeg. Hij moest voortmaken. Hij trok de muts nog verder over zijn voorhoofd, liep door de gang en keek in alle kamers. Hij liep als een gewoon mens, want hij wist waar hij naar moest zoeken. Het papierknipsel op het raam. Georg had verteld dat zijn vader zijn kerstcadeau op zijn kamer had opgehangen. De jongen deed hem aan zichzelf denken. Hij was ooit ook klein geweest. Wat moest hij met zichzelf aan? Hij wilde dat hij ook een Tipp had. Een figuur van lucht, iemand op wie je terug kon vallen. Iemand die je niet in de steek liet. Iemand die er altijd was. Iemand die naast je liep. De kamers lagen naast elkaar. Ze waren precies gelijk. Opeens zag hij het kleurige knipsel waarover Georg had verteld. Hij keek door het smalle raam naast de deur. Nu stond hij echt voor Cato Isaksens kamer. De tekens logen niet. De deur was gesloten. Hij deed hem open en liep de kamer binnen. Toen deed hij de deur weer zachtjes dicht. De kamer was spaarzaam ingericht. Op het bureau lagen stapels papier. Daar zat die duivel. Hij zou eens moeten weten wat hij zelf in het kleine huisje had. Hij had een hagelgeweer in de bank. De klep kon open en in de bank zat een ruimte. Een hagelgeweerruimte. Hij bleef een tijdje staan luisteren. Het gonsde in het gebouw. Hij pakte het rolletje tape uit zijn zak en plakte de sterren die Georg had geknipt op de achterkant van de deur. Georg had met de scherpe schaar zitten knippen aan het tafeltje in het kleine huisje. Hij had op de kleine bank gezeten. En in de bank lag het hagelgeweer. Alles in het leven was gemakkelijk, als je maar deed alsof het gemakkelijk was. Hij keek nog een laatste keer naar het sterrenknipsel, voor hij de deur opende en naar buiten keek. Hij wachtte een seconde, toen liep hij de kamer uit en de gang door, terug naar de lift. Terwijl hij stond te wachten, hoorde hij dat er twee politiemensen aan kwamen lopen. Hij draaide zich om en keek hen aan. Ze hadden hem niet eens in de gaten, gleden als gladde vissen langs hem heen. 

Hij nam de lift naar de begane grond en liep stilletjes door de grote receptie en door de hoofdingang naar buiten. Cato Isaksen zou het sterrenknipsel pas later ontdekken, veel later, als hij de deur van zijn kamer zou sluiten. En zo moest het zijn: maanbeelden, geel. Met een scherpe schaar geknipt. Vol lawaai. De deur is geen uitgang, maar een gevangenis. Pang! Pang! Maak me dood! Ha, ha, ha! Elise Myren had blauwe verf aan haar vingers toen ze de deur opende. Haar gezicht stond moe en gekweld. Ze leek op haar zus, was ongeveer even lang en had haar haar samengebonden in een paardenstaart, waardoor ze gemakkelijk met Jeanette Myren verwisseld zou kunnen worden. Ze leek nerveus. Haar stem trilde toen Cato Isaksen vroeg of ze binnen mochten komen. Op een plankje in de gang zaten allerlei verschillende poppen. Een clownspop, een nonnenpop en een cancanpop. Toen hij beter keek, zag de rechercheur dat het marionetten waren, met draden aan hun rug. "Hebt u een poppentheater?" vroeg hij. Elise Myren schudde haar hoofd. Toen confronteerde hij haar met de overalls. "Ja, dat klopt, ik heb een paar van mijn vaders afgedankte overalls meegenomen. Om in te schilderen", zei ze benepen. "Als ik grote schilderijen maak, is het een enorme knoeiboel." Cato Isaksen schudde zijn hoofd. "Dat gelooft u toch zelf niet", zei hij. Op hetzelfde moment begreep hij hoe het in elkaar zat. Creatief zijn tot op de grens van iets anders. Randi Johansen liep hem voorbij, de flat in. "Waarom was u vandaag niet op school?" vroeg ze. "Ik voel me niet zo goed", zei Elise Myren. Maar het was te laat. Wat had zijn zoon gezegd toen Marmelade een paar jaar geleden was verdwenen? Hij heeft zich tot nu toe steeds weten te redden. Omdat katten het gevaar van tevoren zien aankomen. Omdat ze zich op een speciale manier bewegen. Katten zijn vrouwelijke dieren. Vrouwelijke dieren. Cato Isaksen zag het in Elise Myrens glanzende ogen. Je kon aan de buitenkant van een vrouw niet zien hoe ze was. Maar af en toe moest je omgekeerd denken. Af en toe begon het alfabet bij de laatste letter. "Neem me niet kwalijk, maar ik moet even naar het toilet", zei Elise Myren. Randi Johansen knikte stijfjes en keek de smalle rug na toen ze de deur achter zich dichtdeed. "Ze kan zich verbergen achter mooie ogen en een lieve mond", zei Cato Isaksen zacht. "En een vrolijke paardenstaart", voegde hij eraan toe. Randi gaf geen antwoord. Ze liep naar de spiegel en bestudeerde haar gezicht, zocht naar oneffenheden in haar huid. De rechercheurs hoorden dat in de badkamer de kraan werd dichtgedraaid. Cato Isaksen liep naar Randi toe en zei zacht in haar oor: "Het waren twee vrouwen die op 22 december het postkantoor hebben beroofd. Jeanette Myren en haar zus. " Randi draaide zich naar hem toe, ze zei niets. Schudde alleen even het hoofd. Cato Isaksen keek omhoog naar de marionetten op de plank. Ze deden hem ergens aan denken. Opeens herinnerde hij zich dat in het eerste gesprek dat de rechercheurs met jeanette Myren hadden gevoerd, zij had gezegd dat haar zus haar had getipt dat Siv Ellen Blad het souterrain wilde verhuren. Elise Myren liet haar zus onder haar naam werken omdat ze dacht dat die haar uitkering kwijtraakte als ze een baan zou hebben. Siv Ellen Blad had problemen met het betalen van de hypotheek. Jeanette en Siv Ellen gedroegen zich alsof ze goede vriendinnen waren, ondanks het leeftijdsverschil. Er was een sterke vrouwelijke verbondenheid tussen de zussen Myren en de huiseigenaar, waarbij financiën een voortdurend terugkerend thema waren. Hij zag hen voor zich, discussiërend in het souterrain, ieder met een glas wijn. Vrouwen zijn helemaal niet slecht voor vrouwen, ze zijn juist goed. 

Het gehuil van Roberta ging door merg en been. Jeanette Myren zag er moe uit. Met tegenzin vroeg ze de politiemensen om binnen te komen. Randi liep resoluut het gangetje in. Cato Isaksen wendde zich even af. Het doordringende kinderge-huil irriteerde hem mateloos. Hij kon zijn ergernis nauwelijks verbergen. "We hebben met uw zus gesproken", zei hij, naar de jonge vrouw met het kind kijkend. Jeanette Myren gaf geen antwoord, ze liep weg en zette haar dochter in de box. Ze gaf haar de fles die samen met wat speelgoed in een van de hoeken lag. "Wie is de vader van Roberta?" Cato Isaksen liep achter haar aan de kamer binnen en keek naar het behuilde kind dat nu lag te sabbelen op een fles met chocolademelk, nog steeds met tranen op haar wangen. De turquoise bank was leeg. "U denkt toch niet dat Remy de vader van Roberta is?" Jeanette Myren lachte luid en gemaakt. "Kijk eens goed naar haar. Ze heeft pikzwart haar."
"Wie is de vader?" herhaalde Cato Isaksen. "Als u het per se wilt weten, dan moet dat maar." Je vindt altijd sporen van weer en wind in een oude boomtop. Cato Isaksen hoorde Pavel Pletaneks stem in zijn hoofd. Opeens dacht hij aan het telefoontje dat Randi in de auto had aangenomen, met de mededeling dat er een man op hem zat te wachten op het bureau. Hij keek snel op zijn horloge. Dat was twee uur geleden. Waarom moest hij nu aan Pavel Pletanek denken? "Ik ben op de Canarische Eilanden geweest", zei Jeanette Myren. "Het was een heel leuke barkeeper. Maar hij was niet zo leuk meer toen ik hem later belde om te vertellen dat ik zwanger was. " Jeanette Myren keek hem met een sarcastische blik aan. "U moet dus geen dingen zien die er niet zijn", ging ze verder, en ze sloeg zich op haar dijbeen. Een korte, kordate klap. "Kunt u ons iets over uw zus vertellen?" ging Cato Isaksen onverdroten verder. Jeanette Myren kreeg iets onzekers. "Over mijn zus vertellen? Waarom? Wat is er te vertellen? U zei toch dat u zelf met haar had gesproken?"
"Ik heb gisteren uw ouders in Hamar bezocht. Dat weet u natuurlijk al."
"Ja", haar ogen flitsten onrustig heen en weer. "Dat was nogal onbeschaamd van u", zei ze resoluut. "U hebt daar niets te zoeken."
"Waarom niet?"
"U hebt niets met mijn familie te maken. Wat zei mijn zus?" Haar onvriendelijke houding provoceerde Cato Isaksen. "Weet u waar die overalls zijn gebleven?" Jeanette streek nerveus met haar handen over haar smalle heupen. Jongensheupen, dacht Cato Isaksen. Jeanette Myren keek hem strak aan. Toen zei ze: "Ik begrijp niet waarom u naar Hamar bent gereden. Mijn moeder was helemaal... tja, ik begrijp gewoon niet wat u probeert te..." Haar ogen vonden een punt op de wand waarop ze probeerde haar blik te fixeren. Cato Isaksen keek haar rustig aan. "Waar zijn de overalls nu?"
"Ik weet het niet", zei Jeanette Myren luid. "Wat heeft Elise gezegd? Ik heb een heleboel rotzooi in de berging. Ga daar maar kijken. Er staan vuilniszakken vol kleren. Het zou best kunnen dat daar ook een paar van die oude overalls liggen. Ik weet het niet. De helft van die rommel is van mijn zus. "Oke", zei Cato Isaksen, zich zeer wel bewust dat de overalls allang waren opgeruimd als zij ze mee naar huis had genomen. "Uw moeder zei dat uw zus ze gebruikt bij het schilderen." Jeanette Myren keek voortdurend naar de deur. "Wat heeft dat ermee te maken?"
"Wacht u op Remy Steen?"
"Ja, vreemd he?" zei Jeanette Myren verontwaardigd. "Op de videoband van de overval op het postkantoor waar Siv Ellen Blad werkte, lijken precies dezelfde overalls te zijn gebruikt." Cato Isaksen keek naar haar magere, bleke gezicht. Een vermoeid trekje gleed over Jeanette Myrens gezicht. Tegelijk zuchtte ze diep. "Waar is Elise nu?" vroeg ze en ze plofte neer op de bank. 

Cato Isaksen gaf geen antwoord. Hij keek naar zijn collega. Randi knikte even. Hij keek naar het kleine meisje in de box. Ze moesten Jeanette Myren meenemen naar het politiebureau. Hij ontmoette de blik van de jonge moeder. "U moet met ons mee naar het politiebureau om alles te vertellen", zei hij zacht. "Uw zus is er al." Randi Johansen ging samen met Jeanette Myren achterin zitten. Ze was helemaal in tranen. Ze drukte het kind tegen haar borst. Op dat moment kwam Remy Steen de oprit oprijden. Hij stopte, maar bleef in de auto zitten. Jeanette Myren draaide zich weg. "Wat is er met die Remy aan de hand?" Cato Isaksen draaide zich half om en reed achteruit door het hek. De stilte drukte zwaar. Roberta was wakker en keek nieuwsgierig uit het raampje. "Hoe goed kent uw zus Miro Hvinden eigenlijk?" vroeg Randi Johansen toen ze de kruising bij Majorstua overstaken. Roberta was op haar moeders schoot in slaap gevallen. "Wat bedoelt u met 'eigenlijk'?" Jeanette Myren zag grauw. "Ik geloof niet dat Elise Miro kent", zuchtte ze. "Dus jullie denken dat hij Siv Ellen heeft vermoord?" De rechercheurs gaven geen antwoord. "Wat Remy betreft, weet ik alleen wat hij me zelf heeft verteld", ging Jeanette Myren verder en ze legde haar mond tegen Roberta's kleine, zachte handje. Cato Isaksen keek naar haar in het achteruitkijkspiegeltje. "En dat is?"
"Hij was nog maar vijf toen hij naar een griezelkamer verhuisde. Zijn grootmoeder sluipt als een slang in het huis rond. Gevaarlijk, onbeheerst en grenzeloos. Hij heeft haar zelf zo beschreven. Ik heb haar nooit ontmoet, dus ik weet het niet. Maar hij heeft mij de meest ongeloofwaardige verhalen verteld. Hij houdt niet van haar. Toen hij klein was, was zijn beste vriendje een spin, hij bewaarde hem in een jampot. Hij had hem al weken, tot zijn grootmoeder hem op een dag zag. Weet u wat ze deed?" Cato Isaksen schudde zijn hoofd. "Wat denkt u dat ze deed? U kunt zich wel voorstellen wat ze deed. Ze liet hem uit het potje vallen en trapte erop." Jeanette leunde naar voren en ging verder: "En weet u, hij had een tijdje een vriendje, een jongen die een scherpe pen in zijn oor stak, zodat zijn trommelvlies scheurde. Weet u wat zijn grootmoeder toen deed? Ze strafte Remy en goot ijswater in zijn oor, omdat hij zijn vriendje niet onder controle had." Een huilende Elise Myren zat in de verhoorkamer en bekende alles. "Ik had een jaar geleden een bijbaantje in Axel Blads schoenenzaak. Toen leerde ik Beth Hvinden kennen. Ik ontmoette haar toevallig begin september een keer op straat. Ze vertelde dat ze een paar dagen daarvoor was gaan samenwonen met Axel Blad, en dat zijn ex-vrouw van plan was het souterrain te gaan verhuren. Jeanette was op zoek naar nieuwe woonruimte, dus ik gaf haar de tip door en ze belde Siv Ellen. Ik weet niet wat ze zei, waarschijnlijk dat ze schoonmaakte in het psychiatrisch ziekenhuis van Vinderen, dat vlak in de buurt ligt, of zoiets. Ze kon in elk geval het appartement huren. Ze is een week later verhuisd. Cato Isaksen keek naar haar blauwe vingers. Hij voelde dat een paar stukjes van de puzzel op hun plaats vielen. Elise Myren vlocht haar vingers in elkaar en keek naar de vloer. Het leek alsof ze zou gaan overgeven. "Ga door", zei Cato Isaksen, "anders zitten we hier de hele nacht."
"Jeanette kreeg al snel contact met Siv Ellen. Ik geloof dat Siv Ellen erg ongelukkig was en iemand nodig had om mee te praten. Ze had het er heel erg moeilijk mee dat haar man was weggegaan. Het begon allemaal als een geintje", ging Elise Myren met een door tranen verstikte stem verder en ze keek verdrietig naar de rechercheur. "We zaten bij Jeanette wijn te drinken. Roberta lag te slapen." Cato Isaksen keek haar aan. "Dus jullie planden een overval op het postkantoor in Majorstua?"
"We hadden nog meer overvallen gepland. Maar de eerste zouden we bij Siv Ellen doen, om te oefenen. 

Ze wist precies hoe alles in zijn werk ging."
 "En Remy Steen?" Elise Myren schudde haar hoofd. "Wat heeft hij ermee te maken? Hij wist niets. Hij was er toen niet bij. We hebben heel veel geoefend."
"Waarmee?"
"Met lopen en zo. We moesten niet al te vrouwelijk bewegen. We oefenden jongensachtige bewegingen. We droegen veel te grote schoenen en hadden handschoenen aan. En we vulden onze schouders en bovenarmen op door gewatteerde jassen onder de overalls te dragen. Het liep allemaal gesmeerd."
"Ja", zei Cato Isaksen, "het liep allemaal gesmeerd. Maar er was toch iets met jullie manier van lopen dat niet klopte. Toen ik naar de videoband van de overval keek, moest ik aan mijn kat denken. Als hij bang is, maakt hij van die bewegingen. Een soort verstilde bewegingen, alsof hij wil zeggen: Ik heb me tot nu toe weten te redden. Het duurde alleen even voordat het tot me doordrong", zei Cato Isaksen. "Het had iets te maken met de poppen bij u op de plank."
"De poppen bij..."
"Verkleden en theater", zei hij. "Achteraf begrijp ik dat mijn hersenen hadden geregistreerd dat de bewegingen op de videoband nogal vrouwelijk waren. Maar jullie waren goed. Katten zijn vrouwelijke dieren." Elise Myren knikte verdrietig. "Ik hou niet van katten", zei ze. Cato Isaksen glimlachte even. "U woont bij Miro Hvinden in de buurt." Elise Myren haalde de schouders op. "Kan wel", zei ze."Kent u hem?"
"Nee, ik ken hem niet."
"Maar u weet wie hij is?"
"Ik weet wie hij is." Cato Isaksen voelde dat hij iets meer wilde bereiken met het gesprek. Bepaalde zaken lagen net onder de oppervlakte van het theaterverhaal verborgen. Twee vrouwen overvielen een postkantoor met behulp van een derde. Hij moest zijn vragen logisch opbouwen. Het was belangrijk dat ze alles vertelde, dat ze niet op haar hoede was. "Hoe kwamen jullie op het idee om die oude brandweeroveralls te gebruiken?"
"Ik geloof dat Jeanette het heeft bedacht. Vader had ook nog een oud wapen liggen, dat had ik een keer meegenomen. Het lag in het schuurtje, samen met allerlei andere rommel. Ik geloof dat het nog van mijn grootvader was, uit de oorlog. Het wapen was niet geladen. En we hebben soldatenkistjes, bivakmutsen en handschoenen in een tweedehandswinkel gekocht. "
 "Waar is het wapen nu?"
"Bij mij thuis. In het naaikastje." De tranen kwamen weer naar boven. "Het was echt niet de bedoeling dat Maiken het zou weten." Ze tilde haar hand op en veegde onder haar neus. "Maar ze hoorde een keer Siv Ellen en mij aan de telefoon over de overval praten. Toen was het te laat. Siv Ellen moest het haar vertellen. Ik heb er later veel over nagedacht. Maiken had het niet gemakkelijk. Moeder en dochter horen geen vriendinnen te zijn. Het heeft iets vulgairs. Het moet vreselijk voor haar zijn geweest om het te weten." Ze sloeg haar ogen neer en speelde met de onderste knoop van haar gebreide vest. "Mag Jeanette het kind bij zich houden in de gevangenis?"
"Dat weet ik niet", zei Cato Isaksen ernstig. Elise Myren keek hem recht aan. Haar ogen waren vochtig. Ze had rode vlekken op haar wangen. "Jeanette wordt woedend als ze hoort dat ik heb bekend. Ik ben niet zo sterk als zij. Dat ben ik nooit geweest."
"Ze weet het al. We hebben haar ook opgehaald. " Het leek alsof Elise Myren zou flauwvallen. "En wat was het nou eigenlijk? 28.000 kronen", zei ze trillend. "58.000", zei Cato Isaksen ernstig. "Nee", zei Elise Myren resoluut. "Dat stond in de krant, maar het was maar 28.000. Jeanette en ik hebben het geld zelf geteld toen we weer in haar appartement waren. Maiken was er ook. Ze wist wat we gingen doen. Zij paste op Roberta. Vraag haar maar."