Hij had op de plaats delict moeten zijn. De weerklank van de droom was hevig. Zijn onderbewustzijn worstelde nog met het getij, met bescherming en dood. Op de televisie waren continu beelden te zien van mensen die vertwijfeld rondliepen tussen de puinhopen en zochten naar hun kinderen. Er lagen lijken met afgerukte armen en kleine kinderen zonder benen. De nachtmerrie werd omlijst door schijnbeelden met een blauwe hemel en groene palmen. Felle, mooie kleuren. Valse kleuren. Nu moest hij zich concentreren op een nieuwe zaak. Er was een vrouw vermoord in Vinderen. Hij trok snel zijn kleren aan en keek even in de kamer waar de zevenjarige Georg lag te slapen. Sinds hij anderhalfjaar geleden op school was begonnen, kwam hij om het andere weekend op bezoek en nog èèn dag door de week. In de keuken nam hij een glas sinaasappelsap, voor hij zijn overjas aantrok. Hij liep de kamer in en trok de stekker van de kerstboomverlichting uit het stopcontact. Droge dennennaalden lagen in een krans op de vloer. De zwarte lucht sloeg koud in zijn gezicht. Hij liep op een drafje naar de groene, civiele politiewagen die geparkeerd stond aan het eind van het garageblok. Cato Isaksen reed door het centrum van Asker, langs twee rotondes, daarna de brug over de spoorlijn en weer een rotonde, voor hij de E18 op draaide. Hij toetste het nummer in van zijn naaste collega, Roger Hoi-bakk, die al op de plaats delict was. Roger vertelde in het kort dat het een vrouw van een jaar of veertig betrof, die doodgestoken met een mes was gevonden langs de helling achter de chique meubelzaak R. O. O. M. in Vinderen. Op de achtergrond klonken stemmen en gekraak van een radio. "De meldkamer kreeg een anonieme tip", zei hij. "We hebben geen identificatiepapieren gevonden en haar tas is ook weg." Cato Isaksen zag zijn eigen ogen in de achteruitkijkspiegel. "Ik ben er zo", zei hij en hij boog naar voren om de verwarming hoger te zetten. Het rechercheteam was net een machine. Alles was routine. Cato Isaksen dacht erover na wie de vermoorde vrouw zou zijn. Nog maar kortgeleden was ze een levend mens geweest. Straks zou ze worden schoongemaakt en een witte lijkwade aan krijgen. De steekwonden werden weggeschminkt en de verwanten moesten haar identificeren. Pas toen hij langs Chateau Neuf reed, voelde hij dat hij wakker begon te worden. De rit van het centrum van Asker had niet meer dan 25 minuten geduurd. Hij reed door de tolpoort en volgde de spoorlijn. Toen hij bij de stoplichten naar links draaide, zag hij de blauwe lichten van de auto's van de hulpdiensten. Hij stak het spoor over en reed langs de kiosk van Jeppes Kro en het lage gebouw van het winkelcentrum van Vinderen. Na het bejaardenhuis sloeg hij af en reed naar de meubelzaak. Een knalrode minimalistische sofa troonde als een koningin in de etalage. Een limoengroene quilt en een merkwaardig gedraaide lamp met een paarse stoffen kap stonden nog steeds op zijn netvlies toen hij uit de auto stapte. Uit een van de auto's waarvan het portier op een kier stond, klonk het gekraak van een politieradio. Hij wierp een blik op zijn horloge toen hij naar zijn collega's liep. Het was tien voor halfvijf. Het gebouw naast de plaats delict was een bejaardencentrum van drie verdiepingen. De meeste ramen waren donker, slechts twee donkergele vierkanten leken ogen die de rechercheurs aanstaarden. Enkele nieuwsgierige toeschouwers hadden zich verzameld achter de versperring. De rood-witte afzetlinten wapperden in de wind. Twee geïniformeerde agenten stonden met mensen te praten en noteerden de informatie die ze kregen. Toen het lijk werd gefotografeerd, lichtte de duisternis met felle blauw-witte flitsen op. Inspecteur Roger Hoibakk kwam zijn chef tegemoet. Cato Isaksen zag zijn ongekamde haar en afwezige blik. "De melding was afkomstig van een mobiele telefoon. Het was een nauwkeurige beschrijving van de plaats waar het lijk lag", begon hij. "De persoon die belde, zei niet wie hij was en hij bevindt zich niet meer in de buurt. Het is dus mogelijk dat de dader zelf de moord heeft gemeld.
Hij klonk jong, maar kan zijn stem hebben verdraaid. De mobiele
telefoon staat op naam van Siv Ellen Blad. Waarschijnlijk is zij de
vermoorde vrouw. Er is een auto naar haar huis aan de Haakon den
godes vei gestuurd, maar op het moment is er niemand thuis. We
hebben het moordwapen niet gevonden, maar wel een grote
vioolkist."
"Een grote vioolkist?" Cato Isaksen keek hem vragend aan. "Waar is
die?"
"We weten niet of hij van haar is, maar hij ligt daarginds in een
auto." Hij knikte naar een van de auto's en controleerde zijn
notitieblok. Er waren lampen opgesteld die in twee grote cirkels de
plaats delict verlichtten. Een rechercheur van de technische
recherche, Ellen Grue, zat gekleed in een witte overall en
lichtblauwe handschoenen midden in de lichtcirkel op haar hurken
met het in een mantel geklede slachtoffer naast zich op de grond.
Naast de rechercheur zat een politiearts die Cato Isaksen herkende
uit eerdere zaken. Hij vroeg zich af hoelang het zou duren voor
deze zaak zou zijn opgelost. Het kon een dag zijn, maar het kon ook
maanden of jaren duren. Hij dacht aan de Griekse Polyeides, de
vijfde mens. De god met de vele gezichten. Soms was hij een man,
soms een vrouw. En soms was hij iets anders. Roger Hoibakk had
tranen in zijn ogen van de kou. "Iemand heeft een oudere man met
een aangelijnde hond gezien", ging hij verder, ondertussen zijn ene
wang afdrogend. "Vlak voordat de melding van de moord binnenkwam.
De getuigen staan daarginds nog." Roger Hoibakk knikte naar het
groepje mensen. "Ik praat straks met hen", zei Cato Isaksen. Na een
harde windvlaag trok hij zijn leren jas beter om zich heen. Een
gazen hek scheidde de omgeving van de treinrails. Politiemensen
liepen de helling af naar de rails. Cato Isaksen groette een paar
agenten die hij van vroeger kende. De technische recherche
onderzocht de omgeving rond drie containers met karton en ander
afval van de meubelzaak. De twee grootste werden verzegeld, terwijl
de rechercheurs zich concentreerden op de kleinste container, die
nauwkeurig werd doorzocht. Twee politiemannen met honden zochten de
straten langs de villa's af. Drie politiepatrouilles reden rond in
de omgeving, op zoek naar de dader. De psychiatrische kliniek van
Vinderen lag vlakbij, en twee politiemensen waren erop uitgestuurd
om te controleren of alle patiënten aanwezig waren, terwijl twee
anderen een bezoek hadden gebracht aan het bejaardencentrum om te
onderzoeken of iemand vandaar uit iets had gezien. Cato Isaksen
voelde de wind in zijn nek snijden. Gebukt liep hij onder het
afzetlint door en naderde het lijk zo dicht mogelijk, hij ging op
zijn hurken zitten en vroeg de rechercheur van de technische
recherche of ze iets hadden gevonden dat wees op verkrachting.
Ellen Grue hief haar hand afwerend op. "Kom niet dichterbij", riep
ze, op de grond wijzend. Ze trok haar gummihandschoenen beter aan.
"Het is al moeilijk genoeg om sporen veilig te stellen als de grond
bevroren is, zonder dat jij ze ruïneert. En nee, voorlopig ziet het
er niet naar uit dat er sprake is van verkrachting", zei ze kortaf.
Cato Isaksen knikte en stond weer op. Het slachtoffer had blond,
recht afgeknipt haar en een mooi rond gezicht. Wat hem betreft, kon
ze onder invloed zijn van alcohol of drugs. De ogen waren open en
een arm lag onder het lichaam gebogen. Een lelijke wond aan haar
hals getuigde van het feit dat de moordenaar gebruik had gemaakt
van een mes. De roze mantel met grote ruiten lag opengeslagen.
Vanaf de kraag langs de linkerrevers naar beneden was de jas
vochtig en rood. Het bloed was in de donkere grond rond haar hoofd
getrokken. Het slachtoffer droeg een zwarte blouse en een zwarte,
halflange plooirok die omhooggeschoven was en grote delen van haar
stevige, in kousen gestoken dijbenen liet zien. De zwarte laarzen
wezen naar binnen als de snuiten van twee dieren die elkaar
begroeten. Cato Isaksen draaide zich om en liep in de richting van
de getuigen; twee jonge mannen en een meisje van een jaar of
negentien. Ze waren verkleumd en opgewonden, ze vertelden dat ze
van een feest op weg naar huis waren geweest toen de eerste
politieauto de kruising opreed. Ze waren nieuwsgierig en
erachteraan gegaan. De oude man die ze daarvoor de weg hadden zien
oversteken, was vrij lang en droeg een lange jas. Hij had een
lichtbruine hond aan een lijn. "Een klein hondje", zei het meisje
snel. "Of redelijk klein", voegde ze eraan toe. "Als een keeshond,
maar zonder krul in de staart", vervolgde een van de jonge
mannen.
Cato Isaksen knikte. "In welke richting liep hij?" Het meisje
wees langs de weg. "Hij liep naar de supermarkt." "Waar kwam hij
vandaan?"
"Hij kwam uit het kleine tunneltje, de voetgangerstunnel,
daarginds", zei het meisje wijzend. "Hij liep over de
parkeerplaats, in onze richting, en toen verder langs de weg." Cato
Isaksen merkte dat haar adem naar alcohol rook. "Jullie moeten
morgen naar het bureau komen", zei hij. De jongeren knikten in het
duister ernstig voor zich uit. Cato Isaksen vroeg Roger Hoibakk,
die een zaklantaarn had, om mee te gaan naar de voetgangerstunnel.
Samen liepen ze er langzaam heen, met de lichtstraal voor hen uit
als een gouden ring over de grond. In het tunneltje rook het sterk
naar urine. De ruwe muren waren kleurrijk beschilderd door
graffitispuiters. Woorden als pool, fresh en fuck kwamen steeds
weer terug. De letters waren felgroen, geel, rood, paars en zwart.
Een paar van de grootste krullen waren ondertekend met JJ. Toen ze
weer terugliepen naar de plaats delict, kwam er een auto met grote
snelheid over de weg gereden. De auto reed half het trottoir op en
kwam met een schok tot stilstand. "VG", zei Cato Isaksen en hij
wreef zijn handen tegen elkaar om ze een beetje op te warmen. De
journalist pakte zijn fototas van de achterbank en liep hen
tegemoet. "We kunnen niet veel zeggen", zei Roger Hoibakk. "Toch
wel iets?" drong de man aan. "Vrouw, waarschijnlijk vermoord. "
"Waarschijnlijk?"
"Je kunt spreken van verdachte omstandigheden", zei Cato Isaksen.
"Grote steekwonden, meer kunnen we niet zeggen."
"Mag ik een foto van je maken?"
"Nee", zei Cato Isaksen kortaf. Stukje voor stukje raak je je
lichaam kwijt, door de nacht waarin je verdwijnt of het licht dat
zich terugtrekt. Cato Isaksen had in de bovenste la van zijn bureau
een velletje papier met een gedicht liggen. Hij had het bewaard
sinds, hij zes jaar geleden zijn relatie met Sigrid Velde had
verbroken, toen hij besloten had terug te gaan naar zijn ex-vrouw
Bente. Steeds als hij aan een nieuwe zaak begon, haalde hij het
papiertje weer tevoorschijn. De woorden werden een soort mantra,
waar hij kracht uit putte. Die hem misschien de weg kon wijzen naar
de kern achter het brandpunt. Je raakt je trekken kwijt. Je huid
wordt glad en daarna ben je doorzichtig. Je glijdt met je wang
langs je wang, met je voorhoofd langs je lies. Je stroomt met het
bloed mee. Wantje gezicht is niets anders dan het bevroren moment
van het optillen en laten zakken van roeispanen in zee. In dit werk
moest je je op het juiste punt kunnen richten. Je moest leven op de
rand van de dagelijkse werkelijkheid, ruimtes in en uit kunnen gaan
waar slechts weinig mensen wilden zijn. Cato Isaksen legde het
beduimelde papiertje met het gedicht onder een paar mappen en
gooide de la dicht. Rond zes uur was het lichaam naar het
Gerechtelijk Laboratorium gebracht, en de technische recherche was
naar het politiebureau in Gronland gereden. Nu heerste er een
hectische activiteit op de afdeling. Cato Isaksen liep de gang op.
Een tl-buis probeerde te branden, maar het licht bleef flakkeren.
In de vergaderkamer probeerden de rechercheurs op temperatuur te
komen door warme koffie te drinken en de radiatoren op volle
sterkte te zetten. Op een tv-scherm aan het plafond verschenen
steeds opnieuw beelden van de vloedgolfcatastrofe. Voorlopig gingen
ze ervan uit dat de vermoorde vrouw Siv Ellen Blad was. De
rechercheurs hadden verscheidene pogingen gedaan in contact te
komen met haar echtgenoot, Axel Blad. "Afgezien van de moord in
Vinderen is het een rustige nacht geweest", zei Roger Hoibakk. Hij
pakte een kam uit zijn achterzak en haalde hem door zijn haar. "Een
paar meldingen van huiselijk geweld, een paar verkrachtingen en wat
knokpartijen. Maar er is geen vrouw van een jaar of veertig als
vermist opgegeven." Randi Johansen, die een pruimkleurige trui
droeg, gaapte luidruchtig. Ze was duidelijk uit haar doen dat ze op
zaterdagmorgen zo vroeg had moeten opstaan. De combinatie van het
moeder-zijn van een klein kind en rechercheur was niet altijd even
gemakkelijk. Pas om 10. 25 uur kreeg de afdeling het bericht dat
een zestienjarig meisje bij het huis in de Haakon den godes vei was
aangekomen.