16
“Waar is ze nu?” vroeg ik aan Donkersloot.
We zaten deze keer in een verhoorkamer, niet ver van de balie waar ik, terwijl ik op hem zat te wachten, alleen maar geklaag had gehoord. Het is ongelofelijk wat mensen allemaal verliezen. Paspoorten, identiteitsbewijzen, portemonnees, paraplu’s, brillen, honden en katten. En wat ze niet kwijtraken wordt ze afgepikt, wat weer een andere categorie klagers oplevert: de groep verongelijkten, die toch hun belasting niet betalen om op klaarlichte dag in een drukke straat beroofd te worden.
Achter de balie waren een paar agentes met engelengeduld bezig al dat gezeik in goede banen te leiden, en het lukte ze over het algemeen nog ook.
Ik had er met belangstelling naar geluisterd, blij met alles wat me afleidde van de reden dat ik hier was.
Maar nu was er geen ontkomen meer aan.
Donkersloot had een collega meegebracht, zo te zien een vijftiger, type undercover, die Vaandrager heette. Een man die er altijd ongeschoren uit zou zien omdat het donkere waas niet van z’n kaken wilde wijken.
Ze zaten tegenover mij, hun gezicht naar de deur, de koffie tussen ons in.
Vera was in het Nederlands Forensisch Instituut, zei Donkersloot, waar sectie werd gedaan.
Ik voelde het bloed uit mijn hoofd wegtrekken. Het werkte tegen mij dat ik pas een serie had gezien met een patholoog-anatoom in de hoofdrol. De naakte roerloze figuren op tafels van roestvrij staal. De weegschaal waarop organen werden gewogen. Het gepeuter en gewriemel in een opengesneden lichaam. Al die details waar ik tamelijk onbewogen naar had gekeken, omdat het figuranten betrof die na de opname overeind kwamen en koffie gingen drinken.
Maar bij Veer was het echt. Wie er ook na de sectie koffie ging drinken, zij niet.
“Waarom sectie?” vroeg ik, toen ik weer een beetje op adem was. “Waarom moet je opengesneden worden als je een klap op je hoofd hebt gekregen?”
“Het is de procedure,” zei Vaandrager, en liet het daarbij.
Het was duidelijk dat ze geen zin hadden er verder op in te gaan.
Hij schonk koffie uit een thermoskan waaruit een klagelijk geluidje kwam omdat het deksel niet goed was vastgedraaid.
“Hoe lang kennen jullie elkaar al?” vroeg Donkersloot.
Ik vertelde dat Noor, Vera en ik elkaar van de middelbare school kennen. Dat Minka er een jaar of tien geleden bij was gekomen, en Carolien een paar jaar later, geïntroduceerd door Veer, die haar bij het squashen ontmoet had.
“Jullie zagen elkaar altijd in De Maegd, kwamen jullie nooit bij elkaar thuis?”
“Weinig. Alleen op verjaardagen. Maar dan was degene die ontving de klos. Boodschappen doen, hapjes bestellen, flessen openmaken, de vaat…dit is makkelijker en daardoor leuker.”
“Een vriendschap tussen vijf vrouwen,” filosofeerde Vaandrager, “dat kan toch niet altijd maar goed gaan. Je zou denken dat er zo nu en dan ruzietjes zijn.”
Ik haalde mijn schouders op. “Natuurlijk. Dan sloegen we elkaar gewoon de hersens in, dat luchtte op.”
Hij glimlachte beleefd.
“Ja, er was wel eens iets. Noor is erg dominant. Daar kunnen we niet altijd tegen, het komt niet in haar op dat je iets anders zou willen dan zij. Irritant, maar niet echt belangrijk, om dat soort dingen ging het altijd.”
“En Vera, kon die daar tegen?”
Ik dacht aan Veer, zoals ze altijd De Maegd binnenstapte en terwijl ze naar ons tafeltje liep haar jas uittrok en die nonchalant over de grond liet slepen. Veer die eigenlijk alles best vond, als het maar gezellig was.
Ik probeerde te vertellen hoe ze was, maar het lukte niet erg. De beelden van haar zoals ik haar de laatste keer zag, drongen zich tussen mij en mijn woorden.
“Is het niet vreemd, voor zo’n aardige vrouw, dat ze zich zo weinig met haar dochter bezighield?”
Hij had niet stilgezeten, dat was duidelijk.
“Hoe kun je van een meisje van zeventien verwachten dat ze moedert? Ze was zelf nog een kind toen ze Patricia kreeg. Later hebben ze een heel goede relatie gekregen, Veer was dol op Pat, ze zat vaak in Brussel, ze was er zo trots op dat Pat goed kon leren en een tolkenopleiding volgde.”
“En mannen in haar leven? Aantrekkelijk, aardig, rijk…bij zo’n rijtje hoort toch eigenlijk een vriendje.”
Ik aarzelde. Het was mij ook nooit helemaal duidelijk geworden waarom Veer geen vriendjes had. Misschien dat er in Brussel iemand was, maar als dat zo was had ze daar in elk geval nooit over gepraat. Een paar rotervaringen, lang geleden, dat wist ik wel. Er zijn vrouwen voor wie dat voldoende reden was nooit meer aan een man te beginnen.
Ik zei dat ik het werkelijk niet wist, maar hij liet het onderwerp niet rusten.
“Als je zo lang met elkaar bevriend bent, heb je toch geen geheimen meer voor elkaar?”
“Hoe kan ik nou weten of iemand een geheim heeft? Als ik het weet is het geen geheim meer. Ik denk dat we allemaal iets voor onszelf houden, dat doe je altijd, ook in een relatie, dus waarom niet met vriendinnen.”
“En mensen buiten de vriendinnenkring. Mensen die voor haar werkten, leveranciers, de tuinman, buren, heeft ze nooit verteld dat ze daar problemen mee had?”
Ik schudde mijn hoofd.
“Ze gedroeg zich ook niet anders, de laatste tijd?”
Ik dacht aan ons laatste gesprek in De Maegd. Haar vastbeslotenheid om naar de politie te gaan met het verhaal over Fred. Haar schuldgevoel ten opzichte van Carolien.
Ik zag aan de gezichten tegenover mij dat ik te lang had gewacht met antwoord geven.
“De jongen die in De Maegd bedient had het gevoel dat er de laatste tijd iets aan de hand was. Een beetje ruzieachtig soms. Waarover ging dat…?”
“Het moet iets onbelangrijks geweest zijn,” zei ik, “anders zou ik het mij vast wel herinneren.”
Ze knikten, ze glimlachten, maar ik was de fout in gegaan en dat wisten we alle drie.
∗
Veers werkster en twee vriendinnen hadden het huis schoongemaakt terwijl Patricia bij een vriendin logeerde. Samen met haar vriend was ze even binnen geweest om alles te controleren, wist Noor, die telefonisch contact met haar had gehad.
Er was niets gestolen, al het antiek was er nog, Veers sieraden lagen slordig door elkaar heen gegooid in een doos in de linnenkast. Veer ten voeten uit, er zaten erfstukken bij die een vermogen zouden opbrengen. Wat ook het motief voor de moord was, in elk geval niet roof.
Veers lichaam was inmiddels vrijgegeven. Ze zou begraven worden op het kerkhof waar we kort geleden om het graf van Fred stonden.
We hoefden niets te doen, had Pat laten weten, ze regelde het allemaal zelf.
Ik kon altijd goed met haar opschieten, maar het was duidelijk dat de genegenheid van haar kant voorbij was. In haar ogen had ik haar laten vallen, maar misschien vond ze dat wel van ons allemaal. We hadden tenslotte niet voorkomen dat iemand de hersens van haar moeder insloeg.
Maar misschien interesseerden wij haar hoe dan ook niet meer nu haar moeder, die de enige verbinding tussen ons vormde, er niet meer was.
∗
Pé belde op om te zeggen hoe erg hij het vond wat er gebeurd was. Hij had erover in de krant gelezen, een sappig verhaal over een mooie blonde vrouw die na een feestje in haar eigen keuken vermoord was.
Het werd niet uitgesproken maar het artikel suggereerde van alles over het decadente leven van alleenstaande vrouwen: geld, drugs, drank en mannen. Het is ongelofelijk wat je allemaal kunt schrijven terwijl je juridisch toch buiten schot blijft, als je het maar ‘van horen zeggen’ hebt en ‘mensen uit de vriendenkring’ hebt.
“Het is dat ik je ken,” zei Pé, “anders zou ik een bizarre indruk van je krijgen.”
Het deed me goed zijn stem te horen, maar ik had liever gehad dat hij was langsgekomen.
Zijn nieuwe leven met Alice in Wonderland interesseerde me niet meer. Ik miste het maatje meer dan de lover. Ik rekte het gesprek totdat ik merkte dat hij ongeduldig werd. Hij stelde niet voor om langs te komen, dus slikte ik de uitnodiging in.
Zelden in mijn leven heb ik me zo van god en iedereen verlaten gevoeld. Behalve Pé was ik nu ook mijn vriendinnnen kwijt, of wat daarvan was overgebleven. Zonder dat er een woord over was gesproken, was er een einde gekomen aan onze donderdagse bijeenkomsten in De Maegd.
We belden elkaar zelfs niet meer, wat moesten we ook zeggen, ik dacht dat de anderen net zoals ik nog steeds verdoofd waren door de schok.