13
Caroliens zonen waren gekomen met hun vrouwen om de begrafenis te regelen. Het lichaam van Fred was vrijgegeven. Onderzoek had uitgewezen dat zijn dood veroorzaakt was door een hartaanval.
Er waren sporen gevonden van een slag met een vuist of een bot voorwerp in zijn gezicht, maar niet dusdanig dat het zijn dood had kunnen veroorzaken.
Aan zijn lichaam en kleding waren sporen gevonden van de kofferbakbekleding die gangbaar was voor de Mercedes van het type waarin hij reed. Zulke sporen waren ook aangetroffen op het plakband waarmee het landbouwplastic waarin hij was gerold, was dichtgeplakt. Hij had dus kennelijk, verpakt en wel, in zijn eigen kofferbak gelegen.
De theorie was dat hij iemand betrapt had die zijn auto wilde stelen, door de autodief was neergeslagen en als gevolg van de opwinding die de gebeurtenis veroorzaakte, een hartinfarct had gekregen die zijn onmiddellijke dood tot gevolg had.
De autodief had hem waarschijnlijk in paniek in de kofferbak gelegd en hem later in landbouwplastic verpakt om een reden die niet helemaal duidelijk was.
Zeker was dat er een behoorlijk aantal dagen verstreken was tussen de diefstal van zijn auto en het dumpen van zijn lichaam.
Waarom dat zolang had geduurd was een vraag waarop het antwoord ontbrak.
Het klonk allemaal behoorlijk logisch, en er was voor de politie geen reden om in zijn directe omgeving op onderzoek uit te gaan.
∗
“Daar zijn we vanaf!” zei Noor. “Case closed. Dus Veer, nou verder geen gezeik meer, Fred had hoe dan ook binnenkort een infarct gehad. We hebben hem een onwaardig bestaan als invalide bespaard. Dat had hij pas echt erg gevonden en het zou verdomd lastig zijn geweest voor Caro.”
“Toch zijn we strafbaar,” hield Veer koppig vol. “We hebben een lijk aan de openbare orde onttrokken en dat is verboden.”
Noor keek haar peinzend aan, zelfs voor een kat zijn sommige muisjes te klein om moeite voor te doen.
Haar schouderophalen was een punt achter de niet uitgesproken gedachte dat Veer niet spoorde, maar verder wel aardig was.
We zaten met z’n drieën in De Maegd.
Op Carolien hoefden we voorlopig niet te rekenen en Minka kon er zelden tussenuit nu Roel steeds langere reizen maakte en haar schoonfamilie doorlopend een beroep op haar deed.
Het was ironisch dat van het oorspronkelijke clubje de drie schuldigen waren overgebleven.
Ik vroeg me af of Veer en Noor het ook misten dat we bijna nooit meer met z’n allen waren. En of ze ook beseften dat die goeie ouwe tijd waarin we zo ontzettend met elkaar gelachen hadden, voorgoed voorbij was.
Nog niet lang geleden zou ik zo’n gedachte zonder aarzelen aan de anderen hebben voorgelegd, waarna er een eindeloze discussie zou zijn gevolgd. Het was tekenend voor de nieuwe situatie dat niemand meer praatte over wat er werkelijk toe deed.
“Weten jullie al wat je aantrekt naar de begrafenis?” vroeg Noor, terwijl ze haar glas pakte. “Ik draag altijd al graag zwart, maar voor een begrafenis hoeft het tegenwoordig niet meer, net zomin als hoeden. Wat jammer is, want het is een perfecte aanleiding om eens in stijl te verschijnen.”
Ze keek misprijzend naar de koffie verkeerd die ik voor me had staan.
Ik weet ook niet waarom ik ineens geen wijn meer wilde drinken. Misschien omdat ik het altijd gezien had als iets wat de gezelligheid verhoogde. Herrlich zusammen ein wenig betrunken werden. Maar niets was meer gezellig. We hadden een geheim dat we met niemand konden delen, dat was het enige wat ons nog bond.
Het was mij liever geweest als we elkaar een hele tijd niet meer zouden zien, maar dat zat er niet in. Noor had beslist dat we uit het oogpunt van veiligheid ons normale leven moesten voortzetten. Juist nu mochten we niet opvallen. Maar de ware stemming wilde niet komen. Zeker niet nu Noor niet ophield met mekkeren over begrafeniskleding.
Ik dacht aan mijn literaire thriller waaraan ik een paar dagen eerder eindelijk was begonnen. Het werd toch Terug naar Delfzijl, had ik besloten. Eigenlijk zou ik een beetje research moeten doen, even Maigret googelen, maar ik had er geen zin in.
Feiten kon ik altijd nog aanbrengen, het ging in de eerste plaats om de sfeer in dat stadje van dronken zeelui, messentrekkers en hoeren.
“Hallo, ben je er nog?” Noor keek me niet al te vriendelijk aan.
“Ook iets zwarts, denk ik,” zei ik terwijl ik opstond.
“Ruzie gehad?” informeerde Bart toen ik afrekende. In anderhalf uur had hij twee glazen wijn aan ons gesleten, een laagterecord.
“We doen aan de lijn,” zei ik, en dat bleek een gouden greep want dat kon hij begrijpen.
∗
We begroeven Fred op een prachtige herfstdag.
Een van die stralende dagen die november soms als een onverwacht cadeautje in petto heeft. Er lag gouden herfstblad op de graven, en tussen de takken van een heester, vlak bij de rechthoekige kuil waarin we straks Fred zouden achterlaten, had een kruisspin een web geweven dat glinsterde in de zon.
Er was een bijeenkomst in de aula geweest.
De zonen van Fred hadden herinneringen opgehaald aan hun vader, en met een schok drong het tot me door dat die ijdele macho-achtige man een vader was geweest die op handen en voeten door de kamer had gekropen met zijn zonen op z’n rug. Kennelijk was hij degene geweest die ‘s-nachts zijn bed uit kwam als het onweerde en de jongens bang waren. Ze gingen ook altijd met hem naar avonturenfilms en hij had een keer, toen zijn zonen pubers waren, een motorboot gehuurd waarop ze met z’n drieën een week gevaren hadden.
Carolien zat op de voorste rij, kaarsrecht, haar gezicht in de schaduw van de brede rand van haar zwarte hoed.
Tussen haar zonen in liep ze achter de kist naar het graf.
Ze passeerde ons op nog geen halve meter afstand, maar ze zag niemand. Aan haar gezicht was geen enkele emotie af te lezen.
Haar heb ik niet zien huilen, maar Vera des te meer.
Al in de aula zat ze hoorbaar te snuffen in haar zakdoek, en toen de kist met Fred erin langzaam zakte, begon ze luidkeels te snikken, haar handen voor haar ogen.
Ik zag mensen misprijzend naar haar kijken. Het is niet netjes om de show te stelen bij een begrafenis en met zoveel misbaar de aandacht af te leiden van degene die recht heeft op luidkeels verdriet. Maar ze kon er niets aan doen, denk ik.
Ik vermoed dat op dat moment pas tot haar doordrong hoe onherroepelijk het was, wat er was gebeurd.
Ik sloeg mijn arm om haar heen en probeerde haar te kalmeren, maar ze legde haar hoofd op mijn schouder en begon nog harder te huilen.
Over haar gebogen hoofd heen ontmoetten mijn ogen die van Noor.
We hadden die middag nog niet met elkaar gepraat, en vanuit de verte had ik mij verbaasd over haar enorme hoed en de retro zonnebril eronder, waardoor ze leek op een incognito filmster die graag herkend wil worden.
Nu had ze de bril afgezet en ik zag een uitdrukking op haar gezicht die ik niet kon plaatsen, maar die mij een vervelend gevoel in mijn maag bezorgde.
Achteraf denk ik dat ze die middag tot de conclusie kwam dat ze haar lot niet langer afhankelijk kon laten zijn van de emotionele tijdbom die Veer langzamerhand aan het worden was.
∗
Toen Carolien de eerste handvol aarde tussen haar vingers door op de kist liet glijden, raakte Veer zo overstuur dat ik met mijn arm om haar heen wegliep.
We vielen op, ik weet zeker dat er achteraf over gepraat is en dat mensen wilden weten wat in godsnaam de relatie tussen Fred en die blonde vrouw was geweest, die zo overstuur raakte dat ze weggeleid moest worden.
Met een schokkende Veer naast me reed ik de begraafplaats af en zwijgend bracht ik haar naar huis.
“Ga je nog even mee naar binnen?” vroeg ze met een klein stemmetje, toen ik bij haar huis stopte.
Ik weet dat het bot van me was en later heb ik daar vaak wroeging over gevoeld, maar ik kon het niet opbrengen nog langer de troostende vriendin uit te hangen. Ik liet de motor draaien terwijl ze uitstapte en reed weg zonder nog iets tegen haar te zeggen.
∗
Die nacht kon ik niet slapen. Ik zag het eerste licht door de kieren in de gordijnen kruipen, grauw en herfstig. Het weer was kennelijk omgeslagen, en dat was goed, ik was niet in de stemming voor zon.
Eigenlijk was ik nergens voor in de stemming.
Mijn leven was al een hele tijd een behoorlijke rotzooi, maar nu was het absolute dieptepunt bereikt.
Aan Veer merkte ik dat ze niet lang meer haar mond zou kunnen houden, en als ik dacht aan wat er zou gebeuren als ze ging praten, brak het zweet mij uit.
We waren genoeg in de fout gegaan om een groot probleem te hebben als het uitkwam. Ik weet niet of er een strafrechter aan te pas zou komen, maar voor de kranten zou dat geen verschil maken, ze zouden ervan smullen. Het kostte me geen enkele moeite om een paar sappige koppen te bedenken. Foto’s en verhalen over ons drieën zouden ons de rest van ons leven achtervolgen, zelfs als we door de rechter niet schuldig bevonden zouden worden aan wat dan ook.
Wie zou mij ooit nog een opdracht geven?
En Noor zou tegelijk met Charles alles kwijtraken waarvoor ze volgens haar eigen zeggen haar hele leven had geknokt.
Het ironische van het verhaal was dat Veer er als enige goed van af zou komen. Ze hoefde alleen maar naar het buitenland te verhuizen, waar niemand haar kende. Geld genoeg, de enige van ons drieën die financieel volkomen onafhankelijk was.
Om haar zuivere geweten terug te krijgen zou ze Noor en mij offeren, ik wist het zeker, was het vandaag niet dan morgen of volgend jaar.
∗
Het was pas acht uur, ik had makkelijk nog een uur in bed kunnen blijven, maar het had geen zin, slapen zat er toch niet meer in.
Ik stond lang onder een zo heet mogelijke douche, waarna ik mijzelf kort met ijskoud water afspoelde, naar adem happend, maar in elk geval was ik weer helder.
Ik trok jeans en een wollen coltrui aan, en daarover mijn Lammycoat, waarvan ik de kraag hoog opzette.
Aan handschoenen dacht ik niet toen ik Woezel aanlijnde. Ik had ze dit seizoen nog niet nodig gehad, maar na vijf minuten lopen had ik spijt, mijn vingers waren stijf van de kou, mijn adem kwam als wolkjes uit mijn mond.
Ik liep om de vijver heen. Vijf eenden dobberden roerloos op hun spiegelbeeld, boven mijn hoofd kwam met veel schel lawaai een stel meeuwen aangevlogen, duidelijk bezig met de achtervolging van een soortgenoot, die een groot stuk brood in zijn snavel had.
Hij maakte zoveel mogelijk bochten om de andere meeuwen te ontvluchten, maar ze lieten niet af, en ik zag het brood uit zijn snavel vallen, gevolgd door de kluit meeuwen die in het water verdergingen met hun strijd.
De formatie eenden stoomde rustig maar snel op, maar voordat ze de meeuwen bereikt hadden vloog er een omhoog, het brood triomfantelijk in zijn snavel. Vreemd genoeg was er geen vogel meer die hem volgde.
Ik stond ernaar te kijken, terwijl Woezel wat bomen besproedelde zonder mij daarbij uit het oog te verliezen. Nog voordat ik hem floot kwam hij naar me toe.
Ik weet niet waarom de gedachte dat ik mij nooit meer echt veilig zou voelen door mij heen flitste terwijl ik mij over hem heen boog om de riem vast te maken.
∗
Van de periode na de begrafenis van Fred kan ik me weinig details herinneren.
Ik werkte hard, dat is altijd een goede remedie als je niet goed in je vel zit. Bovendien was het hoognodig dat er weer eens geld binnenkwam, ik had de huur voor november niet eens bij elkaar.
Coen was redelijk tevreden met mijn tekst over plastic wijnglazen. Mijn gedachten over mensen die wijn uit plastic drinken, had ik verdrongen. Zelf wilde ik er niet eens water uit drinken, ik verbeeldde mij dat je het kon proeven, en zelfs na het tanden poetsen spoelde ik mijn mond met water uit een glas van glas.
Gelukkig had Coen niet meteen een nieuwe opdracht voor me, ik had het voorlopig een beetje gehad met het aanprijzen van allerlei troep.
Als freelancer met weinig omzet kon ik het mij niet veroorloven opdrachten af te zeggen, maar dat nam niet weg dat ik dolblij was een tijdje niets van hem te horen zodat ik ongestoord kon werken aan mijn boek, waaraan ik elke avond een paar pagina’s schreef die ik de volgende ochtend met een zekere walging weer wiste, zodat ik uiteindelijk niets opschoot.
∗
Van wie ik wel iets hoorde, was Pé. Hij belde op een avond laat, duidelijk een beetje aangeschoten, om mij te vertellen dat hij zijn spullen wilde komen verhuizen.
“Goh, ga je Wonderland inrichten?” vroeg ik.
Die opmerking negeerde hij, zoals ik al had verwacht.
In plaats van behoorlijk antwoord te geven op een alleszins redelijk vraag, begon hij uit te leggen hoe hij het zich gedacht had.
Hij zou beginnen met het in dozen pakken van zijn boeken en daarna zou hij alles bij elkaar zetten wat met het busje mee moest, zodat ik er zo min mogelijk last van zou hebben.
Alsof het mij ook maar iets kon schelen hoe hij vertrok. Ik was nog niet eens over de klap heen dat hij ging.
Als dit het resultaat was van maandenlang nadenken hoe het met ons verder moest, had hij dat wat mij betreft net zo goed kunnen laten.
Hij vroeg hoe het met mij ging.
“Wat denk je?” zei ik, en daar had hij geen weerwoord op.
Zelf wist ik het antwoord trouwens ook niet. Ik had het gevoel dat ik aan een ernstige ziekte leed, die een onzichtbare band om mijn keel klemde en het weinige plezier dat ik in sommige dingen had, afkalfde.
∗
Hij kwam de volgende avond, dan had hij het maar gehad, zei hij.
Het leek de laatste tijd alsof hij alleen nog maar dingen kon zeggen waarmee hij op mijn hart trapte. Hoewel ik de mogelijkheid niet uitsloot dat ik wat overgevoelig aan het worden was.
Ik deed een stap opzij en liet hem binnen. Hij liep rechtstreeks door naar boven, terwijl ik in de keuken de bak van Woezel vulde met smurrie uit een blik.
Het klonk vertrouwd, zijn voetstappen op de trap, het was voor het eerst sinds hij weg was dat ik in mijn huis weer iemand naar boven hoorde lopen.
Ik zette koffie, overwoog of ik Pé een beker zou brengen, liet de gedachte varen en zette in plaats daarvan de televisie aan.
Een vrouw vertelde dat ze zich bewust was geworden van wat er aan haar leven ontbrak toen ze de Heer ontdekte.
“Op dat moment wist ik pas wat ik altijd had gemist.”
Ik deed de televisie weer uit, en daarna mijn linkerlaars en mijn sok, zodat ik met hartstocht aan de plek midden onder mijn voet kon krabben die om onverklaarbare redenen soms ineens tot gek wordens jeukt. Een mysterieus plekje, want diezelfde jeuk op exact dezelfde plek deed zich ook vaak voor als ik aan het vrijen was met Pé, zodat ik hem verraste met ongerijmde bewegingen als ik probeerde met mijn rechterteen de onderkant van mijn linkervoet te krabben.
Ondertussen dacht ik na over de woorden van de vrouw.
Achteraf weten dat je iets gemist hebt wat je eerst niet kende.
In al zijn eenvoud een uitspraak met een diep filosofische ondergrond. Hoe kun je iets missen waarvan je geen idee hebt dat het bestaat, zelfs achteraf lijkt me dat een hele toer.
Kan een analfabeet De ondraaglijke lichtheid van het bestaan missen?
Pé stapte de kamer in toen ik mijn sok weer aan het aantrekken was. Ik schoof ‘m snel omhoog, mijn benen zagen er niet op hun best uit, te lang niet in de zon geweest en met het insmeren met crème was het de laatste tijd ook niet goed gegaan – voor wie zou ik het doen – zodat de huid schilferig was.
“Klaar met de boeken?” vroeg ik terwijl ik mijn laars dichtritste.
“Ik rook koffie.”
We zaten zwijgend tegenover elkaar.
“Wat ga je met mijn kamer doen?”
Ik trok een wenkbrauw op en zweeg.
“Oké, die kamer, de lege kamer, jouw kamer.”
Ik haalde mijn schouders op.
Hij zette de lege kofïïebeker op tafel en stond op.
∗
“Ik ga nog even verder.”
Ik hoorde hem boven mijn hoofd rommelen. Gestommel, een boek dat viel, zacht fluiten, een nagalmende nies zoals alleen mannen dat kunnen, al die geluiden waarvan ik nu pas besefte dat ik ze gemist had.
Ik deed de televisie weer aan, in de hoop dat de vrouw nog meer eye-openers voor me had, maar het programma was afgelopen.
∗
Het huis-aan-huisblad gaf mij inderdaad de opdracht korte interviewtjes te maken met vrouwen die in de super hun boodschappen deden, of er net met een volle boodschappentas uit kwamen. Ik was blij dat ik het eindelijk weer een beetje druk ging krijgen. Van dagen thuis zitten knapte ik niet op, het gaf mij te veel tijd om te piekeren over Veer en hoe lang die zich nog zou kunnen inhouden.
Om beter te kunnen uitleggen waarom het ging bij de interviewtjes had ik een paar blaadjes met aanbiedingen meegenomen, waartussen mijn interviewtjes geplaatst zouden worden.
Eigenlijk let ik nooit op andere vrouwen als ik boodschappen doe. We zijn allemaal druk met iets waarin we geen zin hebben, met het vooruitzicht dat we thuis, als we moeten wegbergen wat we gekocht hebben, opnieuw bezig zullen zijn met iets waarin we geen zin hebben. Wat niet uitmaakt, omdat er daarna weer taken wachten waarin we evenmin of misschien zelfs nog minder zin hebben.
Als je het goed bekijkt is het leven van huisvrouwen zo lollig niet. Het zijn hun mannen die hun dat proberen aan te praten als ze na een dag survival of the fittest thuiskomen en jaloers denken dat hun vrouw de hele dag op haar kont heeft gezeten.
Welke man heeft oog voor een fris gelapt venster, een opgeruimde slaapkamer met schoon beddengoed, een gevulde koelkast en geschilde aardappels in de pan? Om maar niet te spreken van de energie die het kost om een paar kids uit elkaars haren te houden. Wie gelooft in aangeboren sociaal gedrag moet maar eens een middagje bij een zandbak gaan kijken hoe onze kleine lievelingen elkaar de hersens inslaan met hun schepje omdat ze het gele emmertje willen hebben en nee, niet het roze, het paarse, het blauwe, het groene maar dat gele dat net toevallig in het bezit van een ander kind is, terwijl al die andere rotemmertjes onbeheerd in het zand liggen!
Met andere woorden, ik moest vrouwen gaan aanspreken die met hun werkdag bezig waren: het onderhoud van huis en hof, en het africhten van ongeleide projectielen die na negen maanden buik gelanceerd waren en die ze soms van ganser harte terug zouden willen stoppen als dat technisch mogelijk was geweest.
Ik had overwogen met een karretje de winkel in te gaan, omdat het misschien meer vertrouwen zou wekken als een medeshopper vragen ging stellen, maar ik liet de gedachte varen.
Ik was hier met een serieuze opdracht, namelijk het interviewen van vrouwen, en mensen met een serieuze opdracht duwen geen karretje voort waarin zich drie rollen beschuit en een superaanbieding pleepapier bevinden.
Dus slenterde ik langs de schappen, een stapel blaadjes van de super in mijn ene hand en een notitieboekje met een zwart elastiek waarachter mijn ballpoint klem zat in de andere.
“Mevrouw, mag ik u iets vragen?”
“Ik ben al lid,” zei ze en schoof haar kar zo dicht langs mij dat ik opzij moest springen.
“Mevrouw?”
“Diepvriesaardbeien, ik kan ze nergens vinden…”
Ik wees haar de plek en liep hoopvol met haar mee.
“Hebt u misschien tijd voor een kort interviewtje?”
“Doe me een lol zeg, over zeven minuten moet ik bij de school zijn.”
Toen werd ik zelf aangesproken.
“Wilt u iets weten?”
Ze was niet het type dat ik uitgekozen zou hebben, uitgezakt en slonzig, maar ze had aardige ogen en dankbaar zei ik dat ik haar inderdaad een paar vragen wilde stellen. Ze keek me vol afwachting aan, terwijl ik worstelde om de stompzinnigste aller vragen over mijn lippen te krijgen, namelijk waarom ze hier was.
∗
Uiteindelijk heb ik de tekstjes achter mijn bureau bedacht: dat de supermarkt toch een moment voor jezelf is, dat vond de redactie fijn om te horen en de opdrachtgever zou er ook wel blij mee zijn, dachten ze.
‘Wegdromen in je eigen wereld’ had ik ook nog even op mijn scherm staan, maar dat had ik gewist, want ik had op mijn kuiten nog steeds de blauwe plekken van het geweld waarmee ongeduldige vrouwen hun kar tegen mijn benen geramd hadden.
In beweging blijven was van levensbelang, had ik al snel geleerd, vooral niet te lang stilstaan want wegdromen kan het begin zijn van een verschrikkelijke dood door beknelling tussen winkelwagentjes.
Dat er een foto bij de interviewtjes moest, bedacht de redactie pas drie afleveringen later, waardoor mijn opdracht weer moeilijker werd want nu viel er niets meer te verzinnen.
Als ik het goed aanpakte, wilden veel vrouwen best praten, merkte ik. Alleen wilden ze het hebben over onderwerpen waarmee ik niets kon. Geldzorgen, een slecht huwelijk, onmogelijke kinderen, jeugddromen die niet waren uitgekomen. Eén vrouw had het na drie minuten al over incest, haar vriendin legde demonstratief haar hand op de lege plek waar haar linkerborst had gezeten en begon over chemokuren en uitvallend haar.
Ik belde de redactie en zei dat ik materiaal had voor een prachtige serie, maar niet voor het blad van de supermarkt.
Ik moest maar een paar voorbeelden opsturen, dan zouden ze wel zien wat ze ermee konden.
Een paar dagen later meldden ze dat de super het bij nader inzien niet nodig vond dat er interviewtjes in het blaadje stonden. Een aanbieding rookworst scoorde hoger was uit lezersonderzoek gebleken.
“En die andere serie?” vroeg ik hoopvol.
“Serie? O ja, je hoort nog van ons.”
Het was jammer van de gemiste inkomsten, maar het luchtte enorm op om niet meer als een bedelaar, hunkerend naar een paar bruikbare woorden, bij de uitgang van een buurtsuper te hoeven staan.