10
De Maegd voelde anders dan ik gewend was. Minder gezellig, niet meer zo vertrouwd.
Ik ging aan een tafeltje zitten en wachtte op de anderen.
Ik was liever niet gekomen, en Veer dacht er precies zo over, maar Noor had ons bezworen dat we niets moesten doen of laten waardoor we zouden opvallen. Wegblijven uit De Maegd bijvoorbeeld.
Ik zag als een berg tegen de ontmoeting met Carolien op. Wat zeg je tegen een vrouw die niet weet dat je samen met een paar vriendinnen haar man in een kofferbak gepropt hebt?
Zijn auto was trouwens nog steeds niet verdwenen, had Noor vanmiddag geconstateerd. Ze klonk verontwaardigd.
Op de Amsterdamse Veerkade hoefde je je maar om te draaien en je auto was weg. Als je daar al niet meer op kon rekenen, wat voor zekerheden bleven er dan over in het leven? Er waren mensen die een moord zouden doen voor zo’n auto, en de dief aan wie wij Freds auto zo van harte gunden, hoefde dat niet eens, dat hadden wij voor hem gedaan. Het was pure ondankbaarheid dat die prachtig mooie Mercedes nog steeds op dezelfde plek stond.
Ik schoot overeind. Carolien was binnengekomen. Op het oog zag ze er net zo uit als anders, maar toen ze dichterbij kwam zag ik donkere schaduwen onder haar ogen.
Ze vroeg een espresso, strooide er het hele suikerzakje in leeg en ging zitten roeren, haar hoofd over het kopje gebogen.
Ik zocht naar woorden. “Hoe gaat het met je” was wel heel erg hypocriet. Maar alles wat mij te binnen schoot had een dubbele lading.
“Ben je moe?” Ik schrok van haar vraag.
“Nee, waarom?”
“Je bent zo stil.”
“Ik zit vast met m’n werk. Komt wel weer in orde, ik heb soms van die dagen.”
Ze knikte, alsof ze alles wist van zulke dagen. Niet onwaarschijnlijk met een man als Fred.
“Ik wil je raad.” Ze keek me nu recht aan. Het viel mee om in haar ogen te kijken, niets aan de hand eigenlijk, zolang ik mezelf voorhield dat ze geen vermoeden kon hebben.
“Ik heb al een paar dagen geen contact met Fred gehad. Hij ging donderdag klanten in België bezoeken. Hij zou een dag of drie wegblijven en meestal belt hij dan elke dag even op. Maar ik heb niets van hem gehoord. Denk jij dat het overdreven is om naar de politie te gaan?”
Ik slikte. Het woord politie beviel me niet, het klonk als een regelrechte bedreiging.
“Wat zou je dan willen zeggen tegen de politie?”
“Dat ik ongerust ben omdat hij niet gebeld heeft, maar dat klinkt zo onnozel.”
“Waarom bel je hem niet?”
Ze bloosde. “Hij heeft zijn mobiel nooit bij zich. Hij houdt er niet van om in z’n werk gestoord te worden.”
“En wat zeiden ze in z’n hotel?”
De kleur op haar wangen werd nog vuriger.
“Hij is telkens maar voor één nacht in hetzelfde hotel. Het heeft geen zin om het nummer te weten, hij belt mij altijd en de volgende dag is hij toch weer ergens anders.”
“Wanneer zou hij thuiskomen?”
“Morgen op z’n laatst.”
“Zou je dan niet nog een dagje wachten? Ik bedoel, na morgen heb je tenminste reden om ongerust te zijn.”
En ons geeft het een dag speling, een dag waarin de auto met je man erin misschien voorgoed verdwenen zal zijn, een dag die ons meer kans geeft niet gesnapt te worden, dacht ik erachteraan.
“Maar er is nog iets. Fred is niet gezond. Eigenlijk zou hij moeten stoppen met werken. Hij heeft serieuze hartklachten. Als hij zich niet snel laat opereren, loopt hij een heel groot risico op een hartstilstand. Maar hij is zo eigenwijs. Voelt zich nog steeds een macho, weet je. Dat hij eigenlijk een zieke man van middelbare leeftijd is, kan hij niet accepteren. Hij is slordig met z’n medicijnen, ik vond ze in het badkamerkastje en dat maakt me doodnerveus. Als hij zich niet goed gaat voelen heeft hij niet eens iets bij zich.”
Ik hapte naar adem. Haar bijna terloops gedane mededeling zette de wereld op z’n kop. Alles wat er de afgelopen dagen was gebeurd, kwam erdoor in een ander licht te staan. Puzzelstukjes vielen op hun plaats.
We hadden ons meteen al niet kunnen voorstellen dat Fred dood was gegaan door die mep van Noor, hoe hard ook. Zijn neus was niet eens gebroken, anders had ik dat wel gezien toen ik zijn ogen dicht probeerde te doen.
“Ik ben zo bang dat hij niet goed is geworden in de auto en ergens op een parkeerplaats in elkaar is gezakt. Maar dan had iemand hem toch wel gevonden, denk je ook niet?”
Uit mijn ooghoeken zag ik Noor en Vera binnenkomen. Het meest ongelegen moment dat ze hadden kunnen uitzoeken. Ik wilde nog veel meer horen van Carolien, maar ze waren nu al bijna bij ons tafeltje.
Carolien legde snel haar hand op de mijne.
“Praat er verder maar niet over. Ik weet niet of ik het nu al wil vertellen.”
∗
Vera ging zitten, terwijl ze onzeker naar Carolien lachte.
Maar die stond op en kuste haar op allebei haar wangen. Ik dacht dat Veer ter plekke in elkaar zou storten.
“Wat leuk om je weer te zien, Veer. Ik heb je een paar keer gebeld maar je nam niet op. Je bent de laatste tijd zo vaak weg.”
“Ze was ziek, en eigenlijk is ze nog steeds niet beter. Als ik jou was zou ik niet te lang blijven, Veer!” Noors stem klonk hartelijk genoeg, maar de manier waarop ze naar Vera keek beviel me niet. Veer merkte natuurlijk niets.
“Je hebt gelijk, ik blijf een uurtje en dan kruip ik weer in bed.” Ze keek Noor dankbaar aan. Maar die had haar aandacht al op Carolien gevestigd.
“Tijd niet gezien, Caro. Heb je nieuws?”
Natuurlijk had ze ons als samenzweerders met naar elkaar gebogen hoofden zien praten, toen ze binnenkwam. En nu wilde ze weten wat wij besproken hadden. Niets mocht aan haar regie ontsnappen, alles wat er gebeurde vormde een potentieel gevaar. Ik heb nooit iemand meegemaakt die zo op haar hoede was, zo waakzaam, zo tot de rand vol achterdocht.
Carolien aarzelde, en ik begreep haar dilemma. Na morgen zou ze met haar ongerustheid naar de politie gaan, en al had ik er geen idee van wat er dan zou gebeuren, er zou in elk geval een of andere vorm van publiciteit volgen. Dan zou het wel heel vreemd overkomen als ze er nu niet met ons over gepraat had.
Maar ze werd gered door de gong. De deur van De Maegd ging open en daar stond Minka, met verwarde haren en een big smile in een afgetobd gezicht.
“Drank!” zei ze toen ze op de laatste lege stoel was neergeploft. “Heel veel drank! Ik kom net van schoonma, Roel is bij de kids en ik spijbel.”
Ze keek ons kringetje rond.
“Wat heerlijk om jullie weer te zien. Eindelijk normale mensen om me heen! Hier nog iets gebeurd?”
Ze wachtte ons antwoord niet af, en gelijk had ze. Wij waren dat groepje mutsen dat nooit iets meemaakte. De wereld kon geteisterd worden door tsunami’s, aardbevingen en bomaanslagen, van één ding kon je zeker zijn, ons leven kabbelde verder met het tempo van een snorfiets.
Ik keek naar Minka terwijl ze vertelde over de aanstaande verhuizing van haar schoonmoeder naar het verpleeghuis. Minka was bezig haar spulletjes uit te zoeken.
“Wat boffen we toch, Mink, dat jij niet werkt!” hadden haar schoonzusjes dankbaar gezegd.
Ze dronk en ratelde maar door, in de overtuiging dat zij van ons vijven de enige met een verhaal was, en we hadden allemaal onze eigen reden om haar innig dankbaar te zijn voor de afleiding.
Ik zag dat zelfs Veer ervan opknapte.
“Maar zonder jou lukt het me niet, Tess. Roel is zo vaak op stap, ik kan nooit zeker van hem zijn. Ik ben zo blij dat jij komt oppassen, de jongetjes vinden het heerlijk.”
Er viel een korte stilte, waarna ik haastig verklaarde dat ik wat mij betreft de rest van mijn leven wel voor haar kinderen wilde zorgen. Ze fronste even haar wenkbrauwen en besloot toen dat ik het bij wijze van spreken bedoeld had.
“Wat heerlijk dat ik altijd op je kan rekenen.”
“Wij kunnen altijd op elkaar rekenen,” zei Noor.
Ik vroeg me af of het aan mij lag dat alles wat ze zei dreigend klonk.
Maar ik had geen tijd mij er verder in te verdiepen, want op dat moment besloot Carolien dat het ogenblik was aangebroken om over haar eigen zorgen te praten.
Terwijl ze vertelde over Fred, die zo ziek was en nu van de aardbodem verdwenen leek, keek ik naar de vrouwen die tot voor kort warmte en veiligheid voor mij betekend hadden.
Hier in deze zelfde ruimte hadden wij op een avond plechtig aan elkaar verklaard dat heren komen en gaan maar onze vriendschap eeuwig zou bestaan. Goed, we hadden toen al het een en ander op, maar dat nam niet weg dat wij het echt zo voelden.
Nu was er van dat prettige saamhorigheidsgevoel niets over. Het was ieder voor zich geworden, en ik vroeg me af hoe het verder met ons zou gaan. Dat we nog maar aan het begin van de verwikkelingen stonden was duidelijk.
∗
Minka, de enige voor wie elk woord dat Carolien vertelde nieuw was, luisterde ademloos en met stijgende bezorgdheid.
Vera zag er met de minuut zieker uit. Terwijl ik het verhaal voor de tweede keer deze middag hoorde, kwam het opnieuw hard aan. Er was geen twijfel mogelijk, Carolien was kapot van ongerustheid.
De enige die geen spier vertrok was Noor.
Pas toen Carolien zich naar Vera over boog en haar vroeg of ze alsjeblieft mee wilde gaan naar de politie omdat ze er zo tegenop zag, kwam ze in actie.
“Ik denk dat je meer aan mij zult hebben, Caro, het zou me niets verbazen als Veer een paar dagen in bed moet blijven, met die griep van haar.”
Carolien aarzelde. Noor was niet haar grootste vriendin. Aan de andere kant was Veer op dit moment duidelijk niet iemand van wie je veel steun kon verwachten.
“Graag Noor,” zei ze met tegenzin in haar stem.
Natuurlijk ontging Noor dat niet, maar voor haar telde alleen dat ze een punt had gescoord.
De zwakste schakel, van wie je moest vrezen dat ze er in het politiebureau het hele verhaal uit zou gooien, was in elk geval voorlopig uit de gevarenzone gehaald.
∗
Coen begon er genoeg van te krijgen dat hij nog steeds geen nieuwe tekst van me ontvangen had. Van onze joviale verhouding was weinig over. Hij mailde dat hij de volgende ochtend om negen uur bruikbare kopij op zijn mail wilde hebben, en sloot af zonder groet.
Gelukkig was er ook goed nieuws, de redactrice van een van de huis-aan-huisbladen waarvoor ik schreef, wilde een afspraak maken over een serie die ze in de planning hadden.
Interviewtjes met shoppende moeders om het reclameblaadje van de grootste super in de stad wat op te leuken. Wanneer kon ik langskomen?
Dat was een pak van mijn hart, niets is zo fijn voor een freelancer als vaste rubrieken. Iedere maand vanaf het nulpunt beginnen je inkomen bij elkaar te schrijven, is zenuwslopend. En ik had al griezelig lang niets verdiend.
Natuurlijk wilde ik ook proberen Coen als klant te houden, en omdat mij niets anders te binnen wilde schieten, paste ik het advies toe dat Pé me had gegeven toen ik vastzat met de serviezen.
Tenslotte horen servies en bestekken bij elkaar, geen mens eet met z’n handen van een mooi bord. Licht in mijn hoofd door het slaapgebrek van de afgelopen nachten – ik had geen oog dichtgedaan sinds ik thuis was – schreef ik dat dit bestek de Zonnekoning waardig was. Elegant en verfijnd, je waande je in Versailles.
Ik vroeg me af wat Pé ervan zou hebben gevonden en besloot dat het mij eigenlijk niets kon schelen.
Ik mailde de tekst en ging op de bank liggen. Straks nog even met Woezel de straat op en dan naar bed. Er moet toch een moment komen dat je niet meer wakker kunt blijven, al zou je willen.
Maar het liep natuurlijk anders. Aan het einde van de avond stond Noor ineens voor mijn neus.
“Hij is weg!” meldde ze triomfantelijk.
Ik was er even niet met mijn gedachten bij.
“Wie is weg?”
“Ik ben er net langsgereden. Er staat nu een Volkswagenbusje.”
“O, dat!”
Ze had Veer en mij op het hart gedrukt niet over ‘de zaak’ te spreken door de telefoon. Met dat terrorismegedoe wist je maar nooit of iemand je afluisterde, of dat je gesprekken automatisch werden opgenomen om later, als er een reden voor bleek te zijn, alsnog afgeluisterd te worden. Als we elkaar iets wilden zeggen dat van belang was, moesten we naar elkaar toe, er zat niets anders op.
“Gek idee, dat Fred nu echt spoorloos is.”
Ze haalde haar schouders op.
“Ik ben vanmiddag met Carolien bij de politie geweest. Het werd heel serieus genomen wat ze vertelde. Maar ze konden natuurlijk niet veel op dit moment, vooral omdat Carolien niet weet of Fred in België of in Nederland verdwenen is. En dat ze geen idee heeft in welke hotels hij overnachtte, maakt het er niet makkelijker op. Ik sterf van de dorst!”
Ze ging in Pé’s clubfauteuil zitten, dat grote leren bakbeest scheen een onweerstaanbare aantrekkingskracht op mijn vriendinnen uit te oefenen. Zelf raakte ik er ook steeds meer aan gehecht. Zo lang Pé dat monster hier liet staan, was hij in elk geval niet definitief vertrokken.
“Hoe was het met haar?” vroeg ik, terwijl ik een witte wijn inschonk.
“Gek van ongerustheid natuurlijk. Maar ze denkt geen moment aan een misdrijf, dat zei ze ook tegen de politie. Ze denkt dat Fred misschien ergens onderweg, op een stille plek, uit de auto is gestapt omdat hij zich niet goed voelde, en daar een hartaanval heeft gekregen. Een onwaarschijnlijk verhaal eigenlijk. Die rechercheur vond dat volgens mij ook. Hij vroeg waar Freds auto dan gebleven kon zijn, maar daar ging Carolien niet op in. Ze stond op instorten, dus hij heeft het er voor het moment maar bij gelaten. Voor ons is het alleen maar gunstig dat het allemaal zo raadselachtig is.”
Haar onverschilligheid maakte me razend.
Het kon nu wel zijn dat we van Fred af waren, maar dat maakte het niet minder erg. Mijn schuldgevoel groeide met de dag, zeker nu ik had gezien hoe Carolien eraan toe was. Maar Noor scheen het werkelijk niets te kunnen schelen.
Ze zat tegenover mij, dronk in rap tempo haar wijn en bekeek mij met een beetje toegeknepen ogen.
“Interessanter dan die hele Fred is hoe jullie er verder mee omgaan, Veer en jij. Het is niet terug te draaien wat er gebeurd is, en daar moet je tegen kunnen. Jij kunt dat uiteindelijk wel, denk ik. Maar Veer is een ander verhaal. Ik moet er niet aan denken dat zij ooit door de politie ondervraagd wordt.”
Dat had ik zelf ook allang bedacht, maar wat konden we doen? Er het beste van hopen, meer zat er niet in.
Maar Noor dacht daar anders over.
“We kunnen ons niet veroorloven dat ze doorslaat. Jij ook niet, Tess! Je denkt toch niet dat je ooit nog werk krijgt als in alle kranten heeft gestaan dat je aan de dood van Fred hebt meegewerkt.”
Ik voelde kippenvel op mijn armen. Waar stuurde ze op aan?
“Ik denk dat ze beter een tijdje een flink eind uit de buurt kan blijven, en dat zal jij aan haar moeten verkopen, Tess, want mij vertrouwt ze niet. Zit er niet een of ander familielid pot te verteren op Curacao? Een paar maanden vakantie zal haar goed doen.”
“En jij denkt dat ze het eerstvolgende vliegtuig neemt omdat het ons beter uitkomt?”
Noor haalde haar schouders op.
“Waarom niet? Ze is doodongelukkig hier. Ze kan er alleen maar van opknappen.”
“Zo simpel liggen die dingen niet, Noor.”
Ze zette haar glas neer en stond op.
“Ik heb geknokt om te komen waar ik nu ben. En ik ben niet van plan alles kwijt te raken doordat iemand z’n mond niet kan houden. Dus Tess, bewerk haar een beetje. Zorg dat ze met vakantie gaat, voor haar eigen bestwil.”
Voor de tweede keer die avond kroop er een golf van kippenvel over mijn armen en rug.
Maar Noor leek volstrekt onverschillig voor het effect van haar woorden.
Ze deed de kamerdeur open en wuifde even naar me, zo’n lullig wuifje waarbij alleen de vingers van je hand bewegen. Geen glimlach. Maar waarom zou ze ook, zo lollig was het niet wat ze had gezegd.