20

Op de verjaardag van Veer neem ik vrij.

Het is een prachtige dag, en ik herinner mij dat het vorig jaar ook zulk weer was. Een blauwe hemel en de wind die de belofte met zich meedroeg van zoele avonden. Veer had al een beetje te veel gedronken toen ze opendeed, met haar rode koontjes leek ze op een Pools boerinnetje, vanuit de zitkamer klonken de stemmen van Carolien, Minka en Noor.

Meisjes waren we, maar aardige meisjes, als we bij elkaar waren. Als je de flauwekul van ons af pelde, die mallotige preoccupatie met trends en traiteurs, dan bleef er behoorlijk wat leuks over.

Dat vonden wij ook, van onszelf en van de anderen.

Op een avond in De Maegd beloofden we elkaar dat we voor altijd vriendinnen zouden blijven.

“Heren komen en gaan, maar onze vriendschap blijft altijd bestaan.”

Met een brok in onze keel zeiden we dat, want tijdens de glazen witte wijn werd de een na de ander sentimenteel.

We lachten er een beetje bij, omdat het anders te serieus zou klinken, wat het op dat moment wel was.

En toch is het misgegaan.

En er is niet ene timmerman die de brokken lijmen kan.

Ik heb witte rozen gekocht en ik loop tussen de graven, zoekend naar de plek waar we Veer die middag hebben achtergelaten en waar ik nooit meer terug ben geweest.

Als ik dichterbij kom zie ik dat er iemand over het graf gebukt staat en bloemen neerlegt, een vrouw, tenger in een nauwsluitende zwarte jas.

Ze komt overeind en draait zich om.

Ze is niet veranderd, wat je van mij niet kunt zeggen.

Wat er gebeurd is heeft sporen op mijn gezicht achtergelaten, dat is een van de redenen waardoor ik er iedere dag aan herinnerd word.

Maar Pé vindt dat wel mooi, zegt hij. Hij houdt van doorleefde gezichten, en hij meent het, want soms als ik wakker word ligt hij op zijn elleboog geleund naar mij te kijken.

We staan tegenover elkaar, en zoals ik gewend ben, neemt ze de leiding van het gesprek.

“Wat fijn dat ik je toch nog een keer zie, Tess. Ik had je willen bellen, maar ik denk niet dat je het op prijs had gesteld.”

Ik zwijg.

Ze strekt haar hand uit, alsof ze hem op mijn arm wil leggen, maar ze trekt hem terug op hetzelfde moment dat ik een stap achteruit doe.

“We gaan op de Antillen wonen. Charles is daar al, ik heb hier de verhuizing geregeld. Aan het einde van de week vlieg ik ook. Nederland exit!”

“Hoe in godsnaam kun je met Veer op je geweten verder leven?” zeg ik.

Ze schudt haar hoofd, en ik herinner mij dat ze dat vaker deed als ik iets zei wat dom op haar overkwam. Alsof ze met een onnozel kind aan tafel zat.

“Arme Tess. Jij geeft ook niet gauw op.”

“Nooit!” zeg ik.

En ik draai me om voordat zij het doet, zodat ik niet hoef te zien hoe ze op haar stiletto’s mijn leven uit wandelt.