6
In totaal woonde ik vijf dagen in Minka’s huis, en in die tijd raakte ik verslingerd aan die twee jongetjes. Ik begreep niet meer waarom ik ze niet meteen uit elkaar had kunnen houden. Als je goed op ze lette, hun manier van praten, hun oogopslag, hun motoriek, waren er verschillen genoeg.
Ik had een bed opgemaakt in een rommelkamertje waarin ik bij nadere inspectie een bed ontdekt had onder stapels ongestreken wasgoed, en ik had nieuwe lakens op het tweepersoons bed van Minka gelegd.
Ze was een paar keer thuis geweest, om de jochies even te zien en schone kleren te halen. Haar schoonmoeder was niet meer in levensgevaar, maar als er niemand naast haar bed zat, werd ze onrustig en dat kon ze er in deze toestand niet bij hebben. Dus bleef Minka tot het einde van de week in het ziekenhuis.
Dat haar schoonmoeder nooit meer in haar eigen huis terug zou komen was nu al duidelijk, maar wonderbaarlijk genoeg was er een plek voor haar gevonden in een verpleeghuis, waar ze na een revalidatie-periode kon worden opgenomen. En wie anders dan Minka zou de verhuizing regelen.
Ze vroeg of ik de dagen dat ze daarmee bezig zou zijn weer bij de kinderen wilde komen, en het kostte me moeite niet al te uitbundig te reageren.
Maar voor het moment had ik geen rol meer in haar huis. Ik voelde me rot toen ik mijn weekendtas inpakte en naar mijn eigen huis vertrok. Dat Menno en Sander in tranen uitbarstten toen ik afscheid van ze nam, deed me intens goed. Zelf had ik trouwens ook moeite het brok in mijn keel weg te slikken. Ik hurkte, omhelsde ze allebei en beloofde dat ik gauw terug zou komen, en dat we dan leuke dingen gingen doen.
Op de achtergrond keek Minka toe, een vertederde glimlach om haar mond. Toen ik overeind kwam, liepen de jongetjes naar haar toe, ze gingen ieder aan een kant van haar staan, als kleine boekensteunen. Minka legde om elk van de tengere schoudertjes een arm en haar zoontjes vlijden gelijktijdig hun hoofd tegen haar middel.
Afgunst flitste als een steekvlam door me heen.
Ik pakte mijn weekendtas op, riep Woezel en draaide me om. Minka liep mee naar de voordeur, en daar vond de onvermijdelijke afscheidsscène plaats.
Haar handen op mijn schouders, haar vochtige ogen te dicht bij de mijne.
“God Tess, dat je het op kon brengen, ik vind het zo groot van je!”
Ze sloot me in haar armen en zoende me drie keer.
Ik zei maar niet dat ik tijdens slapeloze nachten gefantaseerd had dat er met haar en Roel iets zou gebeuren, zodat ik haar twee kinderen onder mijn hoede zou krijgen.
“Je weet dat je altijd op mij kunt rekenen.”
“Je bent een kanjer!” zei ze ontroerd en omhelsde mij nog eens.
∗
We hebben in dezelfde periode gedeeltelijk hetzelfde traject doorlopen. De onderzoeken. De constatering van verkleefde eierstokken. De reparatie daarvan. De hoop dat het nu goed zou komen. We hebben elkaar wat keren gebeld, Minka en ik. Jankend als we weer eens ongesteld waren geworden terwijl we na vier dagen overtijd al terloops bij Prenatal waren binnengelopen. Vervolgens onderging ik drie in-vitro’s die mijn leven volkomen ontregelden en niets opleverden, en zij één, die meteen aansloeg en eindigde in een miskraam.
We vielen allebei in de categorie ‘uitgesteld moederschap’, een term die in feite ‘eigen schuld, dikke bult’ betekent en een forse kans op vruchtbaarheidsproblemen met zich meebrengt.
Ik was mij daar trouwens niet van bewust toen ik het beginnen aan kinderen steeds weer uitstelde, maar ik durf niet te beweren dat ik er eerder aan begonnen zou zijn als ik het wél geweten had.
We hadden het zo heerlijk, Pé en ik. We hebben eindeloos rondgezworven, met rugzakken en een tentje. Maandenlang leven van drie keer niks in landen waar we nooit toeristen tegenkwamen omdat die in de luxehotels met airco en zwembad zaten.
Ik had die jaren voor geen goud willen missen, maar soms is er dat vage gevoel van spijt, omdat ik misschien een gezin had kunnen hebben als we andere keuzes gemaakt hadden.
Na de in-vitro’s spraken Pé en ik af dat het uit was met dokteren. Zwanger worden was van Big Item veranderd in Only Item, en onze relatie begon onder druk te staan door verplicht neuken voor hem en evengoed ongesteld worden van mij.
Natuurlijk koesterden we de hoop dat ik alsnog zwanger zou worden. Je hoort het zo vaak: vrouwen die de moed opgegeven hebben, zich er niet meer mee bezighouden, en bingo, daar klopt het kindje aan de deur. Maar het gebeurde niet, en omdat ik nog steeds die gespannenheid had als de datum naderde waarop ik moest menstrueren, maakte ik een afspraak voor een sterilisatie.
Het gaf mij het ferme gevoel dat ik op dit gebied eindelijk de touwtjes weer eens in handen had. In dezelfde week dat ik opgenomen werd en een dag later onvruchtbaar thuiskwam, vertelde Minka stralend dat ze zwanger was. Acht maanden later wierp ze zonder noemenswaardige problemen een jongenstweeling. We hebben elkaar daarna niet zo vaak meer opgezocht als eerst, zonder dat ooit uit te praten. Maar natuurlijk was dat niet nodig.
Zij begreep beter dan wie ook dat ik het niet kon aanzien, die overdaad van tweemaal één baby. En ik begreep hoeveel moeite het haar kostte om niet te tonen hoe blij ze was.
Ik liet Woezel voor de derde keer deze dag uit, en het was nog steeds pas middag. Hij wist niet wat hem overkwam. Zoveel geduld, zulke lange wandelingetjes, zoveel aandacht, dat was lang niet gebeurd.
Maar hij was dan ook het enige wat ik nog had, dacht ik sentimenteel toen ik met hem langs de eenden liep, het enige wat nog aan de goeie ouwe tijd met Pé herinnerde.
Ik vroeg me af of hij Pé miste. Als dat al zo was, liet hij er niets van merken. Net zomin als ikzelf trouwens.
Ik ben niet het type dat met roodbehuilde ogen rondloopt. Bij mij zet verdriet zich om in een soort stilte in mijn lijf, een gevoelloosheid, alsof ik in een koelcel terecht ben gekomen.
Ik had het de hele dag koud. Rillerig van verdriet, zodat ik met een warme kruik naar bed ging, die ik in mijn armen geklemd hield totdat ik in slaap viel.
∗
Aan de overkant van de met groen kroos bedekte vijver stond een reiger zo roerloos dat hij me pas opviel toen ik dichterbij kwam. Hij straalde een kille hooghartigheid uit, en het onbewegelijke wachten had iets onheilspellends.
Plotseling schoot zijn snavel een eind onder water, om even later tevoorschijn te komen met een spartelende vis die de reiger met een onwaarschijnlijke snelheid naar binnen werkte. Het gemorste kroos gaf een scherp accent aan het grijs van z’n veren.
Altijd alleen, altijd alert. Nooit eens gezellig een deuntje meetsjilpen met de andere vogels.
Misschien irriteerde het hem dat er zo naar hem gekeken werd. Hij spreidde zijn vleugels en zeilde laag over het groene water naar de andere kant van de vijver. Zelfs vogels ontvluchten mijn gezelschap, dacht ik vol zelfmedelijden.
Dicht bij huis kwam ik de buurvrouw van een paar deuren verderop tegen.
“Is je man op reis? Ik zie hem nooit meer,” zei ze.
Ik kon het niet bewijzen, maar ik was ervan overtuigd dat ze verdomd goed wist dat Pé niet meer bij mij woonde. Die dingen spreken zich rond. Ze keek ook net iets te vals toen ze haar vraag stelde. Maar wat de lol was, ontging me. Ik mompelde iets en liep langs haar heen.
∗
Toen ik Woezel en mijzelf eten had gegeven, mijn cassoulet uit blik rook precies als zijn Pedigree, ging ik achter mijn computer zitten.
Aan het begin van de week had ik eindelijk een paar maffe slogans naar Coen gemaild voor het bestek dat ze aan de man moesten brengen.
Vijf minuten later hing hij aan de telefoon. Hij had meer van me verwacht, zei hij.
Ik ook van mijzelf, zei ik zo opgewekt mogelijk, in de hoop de stemming ten goede te keren. Maar hij trapte er niet in.
“Waarom heb je ze dan gemaild?”
Daar wist ik zo snel geen antwoord op.
Hij gaf me nog drie dagen, zei hij, en legde na een koele groet neer, mij met een pesthumeur achterlatend.
Ik heb nooit geloofd in vriendschappelijke verhoudingen met een opdrachtgever. Die hele joviale voornamencultus hoeft wat mij betreft niet, het suggereert een gelijkheid die er niet is.
Vroeger waren de werkverhoudingen een stuk duidelijker.
De man die met ‘meneer’ werd aangesproken had de macht om mannen die met hun voornaam werden aangesproken te ontslaan. Op die manier wist iedereen waar ie aan toe was.
Maar ik was straks mijn voornaamste bron van inkomsten kwijt door een man die ik Coen noemde, en die mij uitgebreid over zijn vakanties en de baarmoederoperatie van zijn vrouw verteld had.
Ik maakte me zorgen. Als het niet goed afliep met deze opdracht, zou mijn leven er financieel gezien niet makkelijker op worden. Goddank had ik nog een paar vaste opdrachten bij huis-aan-huisbladen, dus omkomen van de honger zou ik niet. Maar ik zou meer keuzes moeten maken dan ik tot nu toe gewend was. Tussen bij De Maegd eten of thuis een blik opentrekken, bijvoorbeeld.
∗
Ik had me net geïnstalleerd voor de televisie.
Thee in een thermoskan op het tafeltje, een megazak handgemaakte Belgische bonbons geleegd in een Chinese kom.
Tom Cruise over zeven minuten op Canvas.
Toen werd er gebeld.
Ik was op slag uit mijn humeur, en de enige reden dat ik toch naar de voordeur liep was dat het Pé zou kunnen zijn, die zijn huissleutel bij zijn vertrek zo demonstratief op de keukentafel had achtergelaten.
De teleurstelling hakte er diep in.
“God Veer, wat een verrassing!” zei ik mat.
Ze schoof langs me heen de gang in.
Ze was hier vaker geweest en als vanzelfsprekend liet ze zich in de stoel van Pé vallen, een versleten leren clubfauteuil die nog in zijn studentenkamer had gestaan. Ik kon het eigenlijk niet hebben daar iemand anders in te zien, maar ik kon haar er moeilijk uit sleuren.
“Wil je iets drinken?”
“Water graag.”
Ze streelde afwezig de kop van Woezel, terwijl ze met haar ogen mijn bewegingen volgde.
“Pé nog steeds weg?”
Ik knikte, ik bleef het moeilijk vinden erover te praten, bovendien had ik de bijgelovige angst dat ik hem door het uit te spreken voorgoed van mij weg zou jagen.
“Als je eraan gewend bent, is alleen wonen zo gek nog niet.”
Ze droeg een wijde trui over een grijze Armani-jeans. Daaronder was een stukje wit T-shirt zichtbaar, het stiksel aan de hals was losgeraakt.
Ik zette een glas Spa voor haar neer en ze begon er meteen van te drinken, waarna ze met zorg de dikste bonbon uitkoos en eraan begon te knabbelen.
Ik ging tegenover haar zitten en stak een sigaret op.
Pé’s schuld, ik was er net zo mooi vanaf, maar tijdens die eenzame avonden waarin ik het naar bed gaan zo lang mogelijk uitstelde, was ik weer voor de bijl gegaan.
Na het eerste trekje en de hoestbui die erop volgde, viel een stilte die zo lang duurde dat er niets anders op zat dan te informeren naar het doel van haar komst.
“Fred,” zei ze.
“O.”
Ze leunde voorover, op haar wijsvinger zat een plekje gesmolten chocola, op haar sweater een diepbruine veeg.
“Ik ben iets te weten gekomen. Iets rots. En ik weet eigenlijk niet wat ik ermee aan moet. Misschien dat jij een idee hebt.”
“Dan moet ik toch eerst weten waar het over gaat.”
Haar glas was leeg, maar ze bleef het vasthouden.
“Fred heeft iets met een andere vrouw!”
Ik moest het even laten bezinken.
“Je bedoelt behalve met Noor met nog iemand?”
Ze knikte en strekte haar hand met het lege glas erin naar me uit. Ik vulde het en zette de fles naast haar stoel.
Woezel stond op, liep zich uitrekkend de halve kamer door om zich vervolgens met een plof weer op dezelfde plek te laten vallen.
“Wat moeten we nou?” zei Veer hulpeloos.
“Hoe ben je erachter gekomen?”
“Stom toevallig. Ik stond voor een stoplicht op de Bezuidenhoutseweg en ik keek een beetje om me heen. Toen zag ik hem uit een huis komen, de manier waarop hij afscheid nam van die vrouw…”
“En dat is alles? Eén keer? Ik vind het niet erg overtuigend, Veer.”
“Ik ben daar een beetje gaan rondkijken.” Ze kreeg blosjes op haar wangen, het was duidelijk dat ze zich geneerde. Liep je als volwassen vrouw door een straat in de hoop iemand met z’n minnares te betrappen.
“Maar de keren dat ik langs het huis liep, heb ik hem niet gezien. Toen kwam ik op het idee om op dezelfde dag en dezelfde tijd langs te rijden als die eerste keer dat ik hem had gespot. Hij zit toch bij de Rotary of zoiets? Die clubavond was het. En bingo. Zelfde tijd, zelfde vrouw. De week erop was het weer raak. Afgelopen dinsdag was dat. Als je me niet gelooft, ga dan zelf dinsdagavond kijken.”
Maar ik geloofde haar zo ook wel.