8
We zeiden op weg naar Brabant nauwelijks iets tegen elkaar. Noor had voor de gelegenheid de grote Saab van Charles uit de garage gehaald, vanwege de ruimte. Hij was drie dagen eerder voor een paar weken naar Nashville vertrokken, wat Noor bijzonder goed uitkwam.
Toen ik met tegenzin opstond die ochtend, viel de regen met bakken uit de hemel. Nu was het droog, maar voor de grauwe lucht schoven nog grauwere wolken, en het zag ernaar uit dat het elk moment weer kon gaan plenzen. Ideaal weer om een relatie te beëindigen, dat wel.
Ik zat met Woezel naast me op de achterbank en keek naar buiten, terwijl ik aan Pé dacht. Hoe langer ik hem niet zag, hoe intenser ik hem miste. Doorlopend schoten mij gebeurtenissen te binnen die op het moment zelf geen bijzondere betekenis hadden gehad. Samen koken, elkaars gerechten proeven, redetwisten over de hoeveelheid peper, na het eten de borden van ons afschuiven en doorgaan met de wijn, ellebogen op tafel, praten over het onderwerp dat ons op dat moment zo bezighield dat we het gesprek niet wilden onderbreken voor zoiets onbenulligs als het naar de keuken brengen van vuile borden.
Nachten vrijen of praten, ik zou niet kunnen zeggen wat mij achteraf het dierbaarst was. In elk geval was het toen heel gewoon. Net zoals de periodes waarin onze relatie op de rand van de afgrond balanceerde. Het was een vast patroon dat ik eens in de zoveel tijd door het lint ging als ik aan zijn leugens en ontrouw dacht. Ik vond eerlijk gezegd dat ik daar recht op had. Een potje krijsen leek mij heel wat gezonder dan maagzweren als gevolg van opgekropte emoties. Wat ik niet besefte was dat mijn terugkerende verwijten steeds zwaarder gingen drukken op Pé.
Terwijl ik mij van niets bewust was, liep hij na te denken over afstand nemen, een tijdje uit elkaar gaan. Ondertussen denderde ik door met mijn stemmingen en humeuren, die voor mij niet meer waren dan de vertaling van onzekerheid en onbehagen, totdat hij er genoeg van had en opstapte.
Zo simpel liggen die dingen soms.
En het ergste was: er wilde mij werkelijk niets te binnen schieten waarmee ik hem terug zou kunnen krijgen.
∗
We stopten en Veer maakte het grote hek open zodat Noor naar binnen kon rijden. Ze liet het openstaan, handig straks voor Fred, en we reden naar het oude huis dat er ondanks de gesloten diepgroene luiken uitnodigend uitzag, een huis als een illustratie in een kinderboek, met een laag rieten dak en een halfronde erker. De tuin was verwaarloosd sinds de tuinman met pensioen was gegaan, Veer had nog geen andere kunnen vinden.
Terwijl wij onze weekendtassen uit de auto pakten, maakte Veer de voordeur open. Het was de bedoeling dat we de nacht in het huis zouden doorbrengen, omdat Noor dacht dat de confrontatie met Fred lang zou kunnen duren. We hadden biefstuk gekocht, brood en kant-en-klare salades. Drank was er altijd in huis, dus wat kon ons gebeuren.
We gooiden onze tassen in de slaapkamers en gingen naar de keuken, waar we meestal zaten, bij de immens grote open haard met de haken waaraan lang geleden dag en nacht de soepketel bungelde.
Veer was bezig met de luiken, ze verscheen telkens voor een ander raam om ze vast te zetten zodat ze niet in de wind gingen klapperen. Haar blonde haren waaiden naar alle kanten, het zag er surrealistisch uit tegen de achtergrond van loodgrijze wolken.
Grauw licht kwam door de ramen naar binnen. Het liet zich verjagen door het schijnsel van de lampen, maar bleef aan de andere kant van het raam op de loer liggen, klaar om toe te slaan.
Terwijl Veer eieren bakte en ik koffie zette en brood sneed, trok Noor zich terug. Ze had geen honger, zei ze. Als we het niet erg vonden wilde ze graag met rust gelaten worden. Trouwens, als we het wel erg vonden ook.
Haar gezicht leek smaller, ze had zich niet opgemaakt, alleen haar wimpers aangezet, die dramatisch lang waren.
Voor het eerst drong de mogelijkheid tot me door dat ze echt verdriet had. Wat ironisch, eindelijk van een man houden en juist door hem bedrogen worden.
Veer en ik zaten zwijgend tegenover elkaar aan tafel in de geur van gebakken eieren en ham.
Ik nam aan dat zij net zo tegen de confrontatie tussen Noor en Fred opzag als ik. Wat hadden we er tenslotte mee te maken. Eigenlijk had ik allang spijt dat ik was meegegaan.
Ik voerde Woezel kleine stukjes brood en beloofde hem een ommetje.
“Zou hij ons beschermen?” vroeg Veer.
“Wie, Woezel?”
Ze knikte.
“No way! Die likt de hand van onze moordenaar nog.”
Ik verwachtte dat ze zou lachen, maar ze zweeg, een frons tussen haar wenkbrauwen.
∗
We hoorden Noor heen en weer lopen in de gang, haar hakken klikten op de plavuizen, de rook van haar sigaretten was zelfs door de dichte deur van de keuken te ruiken. Noor had ons bevolen daar te wachten en vooral geen geluid te maken totdat ze Fred naar binnen had geloodst. Een soort surpriseparty, maar dan eentje waarop niemand zich verheugde.
Hij was laat. Dat hoorde bij hem, volgens Noor.
Een macho die er geen gat in zag te laat of desnoods helemaal niet op te komen dagen, als dat hem beter uitkwam.
“Waarom bel je hem niet, Noor?” zei ik toen haar ge-ijsbeer me op mijn zenuwen begon te werken en ik tegen haar orders in toch maar even de gang in liep.
Maar Fred had al jaren zijn mobieltje niet meer bij zich, zei Noor. Het was de slechtste aankoop van zijn leven geweest, had hij een keer tegen haar gezegd.
Carolien, die niet op haar achterhoofd was gevallen, vermoedde allang dat Fred niet zo’n brave echtgenoot was. Als hij op reis was belde ze hem op de meest ongelegen momenten, meestal ‘s-avonds laat. “Waar ben je?’ ‘Wat doe je?”
Ze was kwaad als hij niet reageerde op haar voice-mailberichten.
Dan liep ze, wanneer hij terug was, dagenlang met een pestbui door het huis.
Voor een man als Fred was dit een ontzettend hinderlijke situatie, met maar één oplossing: hij liet domweg zijn mobiel thuis als hij een paar dagen voor zijn werk op stap moest.
Hij belde haar iedere dag, maar zonder haar de naam van het hotel of het telefoonnummer te geven, onder het motto dat het geen zin had omdat hij toch op het punt stond te vertrekken. Uit alle moeite die hij nam, bleek hoe belangrijk zijn huwelijk voor hem was. Het waarom was, zoals meestal bij dit soort zaken, voor buitenstaanders niet duidelijk.
∗
Ik ging terug naar de keuken, die op Noors aanwijzingen drastisch veranderd was. De eettafel was tegen de muur geschoven, de stoelen stonden twee aan twee tegenover elkaar in de nu lege middenruimte. Het zag er een beetje griezelig uit, en hoe dan ook begrepen we het nut niet van deze opstelling, maar we durfden niet goed vragen te stellen.
Noor was in zichzelf gekeerd en ontoegankelijk. Ik maakte me steeds meer zorgen, terwijl Vera vreemd genoeg een beetje lacherig werd.
Toen we in de verte grind onder autobanden hoorden knarsen, kreeg ik ineens buikpijn. Ik nam een duik langs Noor, die gespannen als een veer in de gang stond, negeerde haar woedende blikken en schoot de plee in. Vals alarm.
Een autoportier werd dichtgeslagen, Freds voetstappen naderden het huis, het laatste wat ik van Noor zag toen ik de keuken weer in liep, was dat ze diep adem haalde, als een actrice die het toneel op moet, en de voordeur opendeed.
∗
Ze kon verdomd goed toneelspelen, maar misschien meende ze het warme welkom wel. Haar stem liefkoosde Fred en zo te horen deed hij hetzelfde bij haar.
We hadden de indruk dat hij haar rechtstreeks een slaapkamer in wilde trekken, maar ze zei iets wat we niet konden verstaan en hij lachte, hun voetstappen kwamen steeds dichterbij.
Hij bevroor in de deuropening toen hij de vreemde opstellingvan de stoelen zag en daarop Veer en mij braaf rechtop naast elkaar met een zo neutraal mogelijke uitdrukking op ons gezicht.
Ik had werkelijk geen idee hoe ik hem moest verwelkomen, maar Veer begroette hem hartelijk, vroeg wat hij drinken wilde en stond op toen hij ‘koffie’ zei.
“Wat is hier aan de hand?” vroeg hij aan Noor.
“Ga zitten.”
Hij trok zijn wenkbrauwen op, maar deed wat ze zei.
Hij slaagde erin volkomen op z’n gemak te lijken, sloeg een been over het andere. Dure schoenen kwamen onder z’n Armani-jeans uit. Het witte overhemd onder het perfect gesneden zwarte jasje stond hem bijna spectaculair. Ik vroeg me af hoe Noor zich voelde, het leek me niet makkelijk afscheid te nemen van een man die er zo appetijtelijk uitzag.
Veer gaf hem een mok, en hij hief die met een vaag spottende glimlach en vroeg nog een keer wat er aan de hand was, waarom dit welkomstcomité, waren we soms een gangbang van plan?
Niemand lachte.
Noor was naast hem gaan zitten, haar stoel zo geschoven dat ze hem in het gezicht kon kijken.
“De Bezuidenhoutseweg, zegt dat je iets?”
De uitdrukking op zijn gezicht veranderde, hij ging rechtop zitten en zette zijn voeten naast elkaar.
“Ik denk dat het elke Hagenaar iets zegt.”
Noor zweeg, en staarde.
Als iemand zo naar mij zou kijken, zou ik er meteen de hele waarheid uitschreeuwen, in de hoop dat die kille ogen zich van mij af zouden wenden.
Maar Fred had kennelijk voor hetere vuren gestaan.
Hij keek op zijn horloge.
“Sorry Noor, maar hier heb ik geen zin in.”
Hij stond op.
“Zitten!”
Toen hij gehoorzaamde wist ik dat hij geen schijn van kans meer had.
∗
Het werd donker aan de andere kant van het raam, een dunne regen maakte het geluid van speldenknoppen tegen de ruiten en nog steeds bleef Fred ontkennen dat er een andere vrouw in het spel was, al werden zijn ontkenningen steeds minder kleurrijk. Hoe lang zaten we er al?
Dat opstappen er niet in zat, was hem duidelijk geworden toen Noor zijn autosleutels uit de zak van haar jasje haalde en ze nonchalant voor zijn ogen liet bungelen, misschien een uurtje na zijn aankomst.
Hij greep er zelfs niet naar.
Het was toen allang een one-womanshow, met Veer als trouwe aangever. Tot mijn verbazing leek ze een onschuldig plezier in de situatie te hebben.
Ik was afgehaakt toen het mij niet lukte contact met Noor te krijgen, en mijn voorstel om even de gang in te gaan om te overleggen door haar genegeerd werd.
Ik vond dat Fred er slecht uitzag. Zijn gezicht was grauw, zweet parelde op zijn voorhoofd, maar Noor was meedogenloos. Geen eten, geen drinken, de waarheid horen was wat ze wilde. Alsof het een doel op zich was, alsof ze niet na die waarheid een nieuwe keuze zou moeten maken: wat doen we met Fred…nu hij heeft toegegeven dat hij heeft gedaan waarvan ze hem verdacht.
∗
“Ik vraag je voor de laatste keer of het waar is dat je iedere dinsdagavond bij die vrouw was?” Hoe vaak had ze het al gevraagd? Ik had geen idee meer.
“Ik weet van niets.”
Je kon hem een zekere koppigheid niet ontzeggen, al kostte het hem duidelijk steeds meer moeite rechtop te blijven zitten. Hij zag er hondsmoe uit, en ik vroeg me af hoe lang Noor nog verder wilde gaan met deze zinloze vertoning.
“Misschien lijdt hij aan selectief geheugenverlies,” opperde Veer. “Dat kan iedereen overkomen. Heeft met stress te maken. Kun je niks aan doen.”
“Lijd je aan selectief geheugenverlies?” informeerde Noor bedrieglijk vriendelijk.
“Kutwijf!” mompelde Fred.
Ik zag de rode spetters op mijn beige rok verschijnen nog voordat het tot mij doordrong dat Noor vol had uitgehaald naar Fred. Het bloed spoot uit zijn neus.
“Jezus Noor, m’n nieuwe rok!”
De vlekken spreidden zich uit, als inkt op vloeipapier, met de grilligheid van een Rohrschachttest. Ik vroeg me af wat een psycholoog eruit zou afleiden.
“Ik heb Vlekkentovenaar in huis,” zei Veer. “Don’t worry.”
Fred had zijn handen beschermend om zijn neus gevouwen, bloed siepelde tussen zijn vingers door. Hij staarde naar Noor alsof hij zijn ogen niet kon geloven.
“Ook voor bloedvlekken?” informeerde ik.
“Even je kop dicht, graag.” Noor had haar ogen nog geen moment van Fred afgewend.
“Ik vroeg je dus of het waar is,” herhaalde ze.
Freds ogen draaiden een beetje weg. Hij zag er absoluut ongezond uit.
“Ik voel me niet goed,” mompelde hij.
“Dit is nog maar het begin,” beloofde Noor.
Fred maakte een zacht geluid, het leek alsof al zijn spieren tegelijk verslapten, hij zakte scheef, bleef even hangen op de rand van zijn evenwicht en gleed toen in slow motion van zijn stoel. Zijn hoofd raakte de grond met een griezelig doffe klap, zijn lichaam volgde met zacht gestommel.
Stilte.
We staarden naar de man op de grond, die niet meer bewoog, en toen naar elkaar.
“Jezus Noor, wat heb je met hem gedaan?”
“Gewoon, een mep.”
Ik was de eerste die opstond.
Ik boog me over Fred en keek naar zijn ogen, die terugkeken zonder iets te zien.
“Hij is dood, Noor!” zei ik.
Alle kleur verdween uit haar gezicht.
“De klootzak!” zei ze zacht.