11

Kipling noemde het ‘één grote berg ellende’, maar mijn idee over andere schepen op de oceaan werd bepaald door percentages. Ontelbare malen had ik mijzelf afgevraagd: Hoeveel kans is er dat de Varuna op een oceaanoppervlak van duizenden mijlen gelijktijdig met een ander schip op één bepaalde plek is?

In de goede oude tijd, vóór die bijna rampzalige gebeurtenis even buiten Suez, had de gedachte dat die kans maar héél klein was me een vredige nachtrust bezorgd. Maar dat was nu voorbij doordat de herinnering aan die aanvaring zich aan mij opdrong zodra mijn hoofd het kussen raakte. Dat ene moment had de duisternis een totaal andere dimensie gegeven.

In de nauwe begrenzing van de Rode Zee ging al het scheepvaartverkeer zo ongeveer in dezelfde richting, óf naar het noorden óf naar het zuiden, terwijl alles toch binnen een redelijk gezichtsveld bleef. Het enige wat ik hoefde te doen bij het oversteken van die verkeersweg was: uitkijken. Hetzelfde was ook het geval geweest op alle andere scheepvaartroutes in de Atlantische, de Stille en de Indische Oceaan. Op de loodskaarten staan naast de waarschijnlijkste weerpatronen ook lijnen die de meest gebruikte scheepvaartroutes aangeven, dus ik was gewaarschuwd als het ergens druk was.

Met de Middellandse Zee ligt het echter heel anders. Allerlei soorten scheepvaart doorklieven het water van Malta tot de enige natuurlijke doorgang bij de Straat van Gibraltar. Tussen die doorgang en mijn huidige positie, bevond de Varuna zich in het gezelschap van talrijke vissersboten, plezierjachten, tankers, marineschepen op manoeuvre, vrachtschepen en containerschepen die in alle richtingen van het kompas voeren. Allemaal met andere bestemmingen in de vele havens van Noord-Afrika, Europa en het Midden-Oosten.

Ondanks al het scheepvaartverkeer werd de Varuna de eerste dag na Malta en elke dag daarna ook nog eens opgehouden door ontelbare stukken hout, tonnen en ander gevaarlijk drijfhout, aangevuld met duizenden plastic spullen in iedere denkbare vorm. Ik had gelezen dat de Middellandse Zee langzaam stierf door de vervuiling, maar ik had nooit gedacht dat ik zo’n massief oppervlak aan afval zou aantreffen.

De eerste paar dagen zat Tarzoon in zijn hoekje naar me te kijken terwijl ik zat te huilen, een bandje insprak voor Olivier, een spelletje patience speelde of iets aan de zeilen veranderde. Voor we thuis waren hadden we nog iets meer dan 4.000 mijl te gaan, en die 4.000 mijl leken mij moeilijker dan de hele reis tot nu toe.

Dag in, dag uit moest ik denken aan wat er allemaal nog gedaan moest worden, en hoe weinig tijd ik daar maar voor had. Die eerste paar dagen na Malta probeerde ik een zo groot mogelijke snelheid uit de boot te halen. Tussen het wachtlopen door kwam ik nauwelijks nog aan slaap toe en ik maakte me zoveel zorgen dat ik bij het minste geringste in tranen uitbarstte.

De spelletjes patience hielpen me wakker te blijven wanneer mijn ogen door gebrek aan slaap dicht dreigden te vallen. Terwijl ik de rode vrouwen op de zwarte heren legde, ploegden wij langzaam door de afzichtelijke waterplas die eens, vanwege zijn ligging tussen de Europese olijfbomen en de Noordafrikaanse dadelpalmen, de zee in het midden van de aarde werd genoemd. Ik miste Olivier, maar probeerde door me op de kaarten te concentreren niet te veel aan hem te denken.

Het werd heel gewoon dat ik wanneer ik aan dek kwam zó dichtbij een schip zag, dat ik er een paar maanden eerder een brief over naar huis geschreven zou hebben. Nu kwam het zo vaak voor, dat ik er al helemaal niet meer van opkeek.

De Middellandse Zee heeft de reputatie vaak onbestendig weer te hebben, en dat kwam wel uit. Elke dag voeren we wel een tijdje op motorkracht over een spiegelende zee en wanneer er dan weer even wat wind stond, hees ik een combinatie van zeilen om in elk geval eventjes zonder het lawaai van de motor vooruit te komen. Na het passeren van de Straat van Sicilië koersten we westwaarts naar het zuiden van Sardinië. Mijn handpalmen waren door het veranderen en bijstellen van de zeilen veranderd in rauw vlees. De wispelturige wind bleef nog geen uur aanhoudend uit dezelfde hoek komen. Hij kwam óf schuin van voren, óf, wat vaker het geval was, van achteren. En steeds weer was ik genoodzaakt de stand van de spiboom te veranderen om op de goede koers te blijven.

Het gijpen bij een koersverandering op een voor de windse koers was nog ingewikkelder. De giek was vastgezet met bulletalies en ook de spiboom was volledig gefixeerd om te voorkomen dat deze heen en weer zou zwiepen. Alle op-, neer en achterhouders moesten losgemaakt worden, het zeil naar de andere kant gebracht, de boom opnieuw in positie gebracht en daarna moesten alle lijnen weer opnieuw vastgezet worden. Juist wanneer ik dacht dat we een nachtje rustig met de wind meezeilen voor de boeg hadden, sloeg de wind weer 180 graden om naar het westen, zodat de spiboom helemaal neergehaald moest worden en ik me kon voorbereiden op een nacht laveren. Op dat moment nam de wind steevast toe tot het weer nodig was dat ik de zeilen iets reefde. Was dat gedaan, dan nam de wind weer af. Uiteindelijk gaf ik de verantwoording voor het varen maar over aan de motor en de Autohelm, waarop de wind weer toenam vanuit het oosten en de mast weer opgezet moest worden.

Die vicieuze cirkel van tegenstrijdige winden was als een omvermoeibare slavendrijver die me meedogenloos voortdreef, zodat ik niet veel tijd overhad om te eten of te drinken. Mijn rooster werd helemaal overhoop gegooid, en hing nu niet alleen af van de dagelijkse vooruitgang van de zon, maar ook van de grillen van de wind. Het was een schrale troost dat we tenminste wind hadden, ook al was het onregelmatig, en ik deed een schietgebedje dat het zo zou blijven en ik niet voor de één of andere vervelende verrassing zou komen te staan.

Vrienden die we op de Rode Zee hadden leren kennen, hadden ook de Middellandse Zee bevaren en zij hadden de totale afwezigheid van wind meegemaakt, zowel als regelrechte windhozen. Ze hadden ons menig verhaal verteld over de stormen in die afgesloten waterplas. Die moesten vreselijk zijn. Ze doken uit het niets op en joegen dan met windvlagen op orkaansterkte de deining hoog op totdat ze, even plotseling als ze verschenen waren, ook weer wegdreven. Hoewel de zee een oppervlak heeft van meer dan een miljoen vierkante mijlen, ligt het diepste punt slechts op 1400 meter; ter vergelijking, de Stille Oceaan is bijna drie keer zo diep. De deining op de Middellandse Zee is veel meer vatbaar voor wanorde dan die van de open oceaan, vanwege de regionale winden zoals de beruchte mistral, die door het Rhônedal blaast, en de sirocco die afkomstig is van de Saharawoestijn.

De Varuna ploeterde voort over de hobbelige deining, achtervolgd door de winden die aan kwamen jagen vanaf onzichtbare Europese bergketens. Intussen vergeleek ik de omstandigheden van de Middellandse Zee met die van andere oceanen. De Stille Oceaan bijvoorbeeld, deed me denken aan het blazen over een volle badkuip, waar de rimpeling van het water doorgaat tot het in de verte verdwijnt. Maar bij deze zee leek het meer alsof er in een vingerhoed vol water werd geblazen.

Zo nu en dan luisterde ik naar de weerberichten en gesprekken op de radio. Aan de verschillende talen kon ik merken dat we de kust van Italië, Tunesië, Sardinië en Algerije passeerden. Dat we in de buurt van Frankrijk kwamen, en dat we er alweer voorbij waren met Marokko en Spanje nét voorbij de westelijke horizon.

In mijn eigen wereldje zat ik met gekruiste benen dagenlang ontelbare spelletjes patience te spelen. Ik geloofde vast en zeker dat de uitkomst van elk spel mijn lot kon bepalen – of ik veilig thuis zou komen, of onderweg zou omkomen. Raakte het spel vast vóór alle kaarten vanaf het aas in de juiste volgorde op elkaar lagen, dan was ik ervan overtuigd dat ik ten dode was opgeschreven. Dat leidde er alleen maar toe dat ik de kaarten met nog méér vuur uitlegde, totdat ze allemaal door mijn handen gegaan waren en ik eindelijk een spelletje won. Dan, en alléén dan, kon ik me weer met het zeilen bezighouden. Als ik met een spelletje bezig was, maakte het niets uit dat we van de goede koers afdreven; het deed er niet toe of de wind wegviel of juist opstak, zolang er maar kaarten omgekeerd konden worden. Hoe vermoeider ik werd, hoe verbetener ik de kaarten uitlegde, en zo nu en dan bekroop me de gedachte dat ik een beetje gek aan het worden was.

Op een dag, net voorbij de Straat van Sicilië, klonk er een licht gespetter op het dek. Ik vloog de kajuitstrap op en ja hoor, wat een heerlijkheid, het motregende! Dat was het eerste hemelwater dat de Varuna over zich heen kreeg sinds zeven maanden geleden, in Sri Lanka. Het was bepaald geen stortbui, maar het was regen, en ik stond daar in de kuip gelukkig te zijn alsof het dubbeltjes regende.

Ik ging weer naar beneden en pakte Oliviers cadeautje uit. Zoals ik al vermoedde, bleek het een boek te zijn. Olivier wist dat ik op de oceaan, na een trage start, de boeken van James Michener was gaan waarderen. Dit was Caravan, een roman over een Amerikaans ambassadelid in Afghanistan, dat de veiligheid van de ambassade verlaat en zich bij een karavaan naar het binnenland aansluit. Dank zij Olivier was ik een paar dagen in een andere wereld, een wereld die veel weg had van wat we nog niet zo lang geleden aan de Rode Zee hadden gezien.

De wind bleef grillig, maar wel van achteren komen, wat volgens de loodskaarten heel normaal was. Volgens diezelfde kaarten was de kans op zware stormen hier zo goed als nihil, dus maakte ik me geen zorgen. Een paar dagen deed ik als een robot alles wat er gedaan moest worden, om dan weer terug te keren naar de hoofdstukken in mijn boek en de spelletjes patience. Maar toen veranderde de hemel boven mij van halfbewolkt tot donkergrijze wolkenformaties, vergezeld van een stevige wind. Op de ochtend van de 28ste augustus begon de wind toe te nemen. Ik had Caravan uit en maakte me niet echt bezorgd. In de loop van de volgende vierentwintig uur hoopte ik, met alleen het dubbelgereefde grootzeil, de adembenemende afstand van 140 mijl af te leggen. Toen de wind veel sterker werd dan op de kaarten was aangegeven en een snelheid ontwikkelde van 40 knopen, dacht ik met een sterke passaatwind te maken te hebben. In mijn boeken stond immers niets aangegeven over dit soort weersomstandigheden in de Middellandse Zee, en de barometer was niet veranderd.

Het was mijn gewoonte, hoewel dat gevaarlijk kon zijn, het weer te beoordelen naar aanleiding van wat ik eerder had meegemaakt. De barometer kón het niet verkeerd hebben, redeneerde ik. We kwamen in elk geval lekker vooruit, terwijl het naar Gibraltar nog maar 350 mijl was. Diep weggedoken in mijn kooi probeerde ik wat uit te rusten en mijn gedachten van het slechter wordende weer af te houden door aan een nieuw boek te beginnen.

Op de middag van de 29ste augustus viel er een donker gordijn over de westelijke horizon, dus in de richting waar wij naar toe moesten. In de afgelopen week waren er al vaker dat soort weerfronten geweest waarbij de wind onder die dreigende hemel was aangewakkerd of juist helemaal weggevallen. Het enige wat ik kon doen was alles vastsjorren en verder varen. Dichterbij komend zag ik bliksemschichten uit het laaghangende wolkendek schieten.

Bij het aanbreken van de nacht zeilden we de storm binnen, en de wind zwol gierend aan. Zelfs met drie keer gereefd grootzeil en zonder fok droeg de Varuna nog te veel zeil en de boot begon met de wind mee te draaien. De woelige golven sloegen opzij over ons heen en vulden de kuip terwijl elektrische lichtflitsen in het water om ons heen neerschoten. Te moe om goed na te denken, had ik geen energie meer om de zeilen nóg eens te gaan veranderen, dus ik besloot de Varuna maar zolang met kale masten te laten ronddobberen. Ik haalde het grootzeil neer en bond dat vast langs de giek – een vervelend en nat karwei in die wind. Daarna kroop ik weer naar beneden in de hoop dat het niet veel erger zou worden. Om de open kajuitstrap te beschermen tegen overkomend water trok ik een stuk zeildoek, dat ik aan de buiskap had vastgemaakt, achter me naar beneden. Had ik beter nagedacht, dan had ik de kajuitstrap misschien helemaal afgesloten met de plexiglas stormluiken.

Het zeildoek woei naar binnen door de open trap en ik pakte mijn wekker en zette hem op de tijd van het eerstkomende weerbericht. Eindelijk waren we binnen de straalcirkel van een Engelstalig station gekomen – hiervóór was alles in het Italiaans geweest – en ik moest weten wat er aan de hand was. Ik begreep niets van dit weer, het sloeg nergens op, en het leek op geen enkel weerbeeld waaraan ik op andere oceanen gewend was geraakt. Ik kroop weer terug in mijn kooi met Tarzoon naast me onder een katoenen deken. Heel melodramatisch vergeleek ik het moeilijke afscheid van Olivier en de voor mij liggende reis met de moeilijkheden van Tess, de heldin uit mijn boek. Als Tess het overleefde, kon ik dat ook.

Plotseling werd het gejank van de wind overstemd door een enorme donderklap en mijn wereld verging. Het was of de hel losgebroken was. Alles aan stuurboordzijde van de Varuna viel boven op mij terwijl honderden liters water naar binnen stroomden. De Varuna steigerde en rolde dwaas opzij en ik weet nog dat ik in mijn paniek dacht dat er deze keer een schip dwars over ons heen gevaren was.

De adrenaline joeg door mijn bloed en hoestend en proestend spuwde ik het zoute water uit dat ik via mijn neus had binnengekregen. Ik hees mezelf onder de helft van het interieur van de Varuna vandaan en klauterde naar buiten. Er was geen schip te zien, maar de storm woedde nog in alle hevigheid en bliksemstralen verlichtten de schuimende zee. Iedere onweersstorm die ik in het verleden had meegemaakt verbleekte bij het vuurwerk dat zich nu rondom de Varuna afspeelde. Ik kreeg bijna een hartverlamming toen ik de schade aan de boot zag in het licht van die spookachtige elektrische ontladingen.

De buiskap was door het water helemaal uit zijn aluminium frame gescheurd en hing ergens aan de reling. De onopgeblazen dinghy die aan het dek vastgesjord had gezeten, hing nu nog maar aan één lijntje vast aan de handreling. De slechtweerflappen, die ik met zoveel moeite had gemaakt, waren losgescheurd en verdwenen. Veertig liter brandstof in jerrycans die in de kuip vastgesjord hadden gezeten, waren weg. Het zonnepaneel dat mij sinds Tahiti zo trouw van elektriciteit had voorzien was verdwenen, evenals mijn oliegoed dat in de beschutting van de buiskap klaar had gelegen voor wanneer ik het opeens nodig had. Een zak met zand voor de kattebak die zo ongeveer 15 kilo woog, was van de kuipvloer opgetild en hing nu als een zak nat cement half overboord. De boot rolde als een gek en de wind joeg over het dek, maar ik hield me goed vast en haalde die zak gauw binnen, tegelijk met de buiskap en de dinghy.

Dat was buiten, maar de chaos die me beneden te wachten stond was een nog veel grotere nachtmerrie. Alles van de stuurboordzij van de boot lag nu aan bakboord, waar mijn kooi was. En alles was onder water gebroken, gemorst en rondgestrooid alsof iemand er met een mixer doorheen gegaan was. Het water klotste zo’n dertig centimeter boven de vloerplanken. Er dreven cassettes in, papieren, camera’s, etenswaren, waterflessen, tupperwareschaaltjes en bekers en boeken. De inhoud van de gereedschapskist was in de koelkast en de kast boven de gootsteen terechtgekomen. Naar de rommel te oordelen had het maar weinig gescheeld of we hadden een koprol van 360 graden gemaakt.

Na één blik op de chaos en met trillende benen vloog ik weer naar buiten om de kim leeg te pompen met behulp van het afgebroken handvat van een vijl. Geen beweging in te krijgen! O, wat moest ik nu doen? De elektrische lenspomp had het lang geleden al begeven. Het weerlichtte nog steeds, maar ik veegde het haar uit mijn gezicht en probeerde helder na te denken. We zaten midden in een storm van een duivelse kracht, en de Varuna slingerde heen en weer, met een buik vol zeewater en in levensgevaar. Ik stond opeens van top tot teen te trillen als een rietje.

Plotseling verschenen er uit het niets de twinkelende lichtjes van een schip aan de donkere horizon. Helemaal in paniek sprong ik naar beneden, greep mijn noodbaken en zette dat aan. En nu maar hopen en bidden dat dat schip op die frequentie zat en mijn positiebepaling zou opvangen. Terwijl ik het baken aanzette bedacht ik me, dat iedereen die het signaal opving ervan uit zou gaan dat ik alle hoop om mezelf te redden had opgegeven en redding zocht.

Er gingen een paar seconden voorbij. Ik stopte en ging op de stuurboordkooi zitten, waar nu niets meer op lag, en probeerde te kalmeren. Er dreef een pakje sigaretten langs, en dank zij het cellofaan was de inhoud nog onverwacht droog. Ik stak er eentje aan met de aansteker die droog was gebleven in de hangmat boven mijn hoofd en graaide tussen de rommel naar het platte flesje met whisky dat ik had bewaard voor een speciale gelegenheid. De brandende vloeistof bracht mijn maag tot rust en een warme gloed trok door me heen.

Ik staarde naar de druipende souvenirs aan de wand vóór me, de tapatekening van de Marquesas en de rollen Balinese stof. Ze keken woedend terug; mijn fotoalbums schreeuwden het uit; mijn drijfnatte kleren huilden; mijn natte boeken jankten en Tarzoon, druipend van het water, miauwde. Mr. T was het belangrijkste. Als ik de Varuna opgaf zou ik alles achter moeten laten, misschien zelfs hem. Dat kon ik niet. We dreven nog steeds en ik was te ver gekomen om het nú nog op te geven.

Vijf minuten nadat ik het aangezet had – dat schip voer trouwens toch gewoon verder in westelijke richting – zette ik het noodbaken weer uit en bad tot God dat alsjeblieft niemand het had opgevangen. Zolang ik nog een greintje kracht in mijn lijf heb, dacht ik, zal ik alles om de Varuna te redden en levend in de volgende haven aan te komen. Terwijl ik met een emmer begon te hozen, verdween de vermoeidheid die me eerder in zijn greep had gehad. Mijn gedachten waren zo helder als glas en ik bedacht wat er allemaal gebeurd zou zijn als iemand mij te hulp was gekomen. En ik had die hulp dan wel moeten aannemen, want ik had er immers zelf om gevraagd.

Een uur lang schepte ik met mijn emmer water uit de kuip. Toen het water eindelijk onder de vlonder stond, pakte ik mijn natte spullen bijeen en haalde in de kuip de lenspomp uit elkaar. Een paar uur later kwam die sputterend tot leven, nadat ik een vouw in de slang had ontdekt die de afzuiging onmogelijk had gemaakt. Ik haalde de petroleumkachel te voorschijn die ik in Port Said van Morris en Ursula had gekregen en zette die op de hoogste stand om alles een beetje te drogen.

Bij het aanbreken van de dag was de crisis voorbij. Alles was weer een beetje opgeruimd en de activiteit had me over mijn angst heen geholpen. Mijn zenuwen waren tot het uiterste gespannen geweest, en nu de spanning van me afgleed, voelde ik dat elke spier in mijn lichaam pijn deed. De wind nam af en ik hees het grootzeil, maar ontdekte dat ook dat gescheurd was.

‘Wat komt er nog meer?’ schreeuwde ik terwijl ik mijn spullen pakte om het zeil te naaien. ‘Vooruit! Geef het me maar meteen! Zo’n kans krijg je nooit meer. Zodra ik aan land stap hou ik het voor gezien. Het zit me tot HIER!’

Nadat ik het opgelapte grootzeil had gehesen, zetten we weer koers naar Gibraltar en ik begon noodvoorzieningen te maken voor de onderdelen die het tijdens de storm het zwaarst te verduren hadden gehad. Het was erger dan ik dacht; alle nieuwe elektrische bedradingen die Olivier had aangebracht, plus de oude, waren doorgebrand. De cassettespeler en het toplicht knipperden aan en uit tot ik de schaar in de bedrading zette. De RDF, VHF, de kortegolfradio en bandrecorder deden niets meer. Binnen was elke elektrische aansluiting groen uitgeslagen. Ik kon alleen nog maar navigeren met mijn natte HO 249-tabellen, een doorweekte Nautische Almanak, mijn sextant, en voor mijn ontspanning had ik nog de doordrenkte avonturen van Tess of the D’Urbervilles.

Ik moest wel lachen om die toestand met de navigatie. Nu had de Varuna net als de Akka geen voorzieningen meer en net als Olivier zou ik het land nu moeten zien te vinden met behulp van de zon en de sterren – en zonder richtingzoeker via de radio of de VHF.

Terwijl we verder ploeterden haalde ik mijn boeken en de matrassen te voorschijn om in de zon te drogen en ik schroefde de aansluitingen van de RDF los. Die elektronika zag er enorm ingewikkeld uit, maar ik moest toch weten wat er verkeerd gegaan was. Ik had de fout gemaakt met kale masten verder te varen.

Als ik goed had nagedacht, had ik de fok opgezet om ons wat stabiliteit te geven, terwijl we voor de wind lagen. En toen de omstandigheden verslechterden, had ik de fok neer moeten halen en het trisail moeten hijsen, zodat de Varuna tegen de wind in kwam te liggen en de golven op de boeg afgebogen waren. Vermoeidheid is de grootste vijand van een zeezeiler. Ik wist het. Maar je denkt altijd dat je het goed doet, totdat het te laat is.

Na een blik op de kaarten besloot ik mijn laatste beetje brandstof te gebruiken om op motorkracht de zuidkust van Spanje te bereiken. De wind was verdwenen, ik had nog steeds niets geslapen en de Varuna had méér diesel nodig om Gibraltar te kunnen halen. Om kracht op te doen kookte ik een paar pannen rijst met tomatenpuree die ik samen met Tarzoon van ons laatste bord at. Ik maakte een lange lijst van wat er allemaal gedaan moest worden, niet wetend of ik er ooit de energie voor zou kunnen opbrengen. Ik bleef op mijn hoede voor andere schepen, zorgde ervoor goed op koers te blijven en verrichtte de weinige reparaties die op zee konden gebeuren. Tussen dat alles door droogde ik zorgvuldig elke natte pagina van Tess, alleen maar om tot de ontdekking te komen dat zij óók droevig aan haar eind gekomen was.

Almería was de dichtstbijzijnde stad op mijn kaart van de Middellandse Zee, dus koerste ik in mijn wanhoop daar maar op aan. Na drie dagen varen scheen het licht van een vuurtoren over het spiegelgladde water, en kreeg ik de Costa del Sol in zicht. Binnen een paar uur probeerde ik de weinige Spaanse woorden uit die ik kende om erachter te komen waar en hoe ik kon afmeren in de jachthaven van Almeria, om met de beheerder over de kosten te onderhandelen en om te vragen waar ik met het buitenland kon telefoneren.

Tevergeefs probeerde ik de instructies te volgen in een openbare telefooncel. Intussen moest ik ook nog de klusjesman van de jachthaven die me zijn hulp aanbood, van mijn lijf af zien te houden, want zijn handen gleden steeds weer langs mijn borsten. Ik hield het niet uit en haastte me naar de stad. Dan moest ik maar een postkantoor opzoeken om van daaruit te bellen. Als ik mijn vader niet snel aan de telefoon had, zou ik een zenuwinstorting krijgen. Ik wilde hem vertellen wat er was gebeurd en hem vragen om alsjeblieft naar Gibraltar te komen om me te helpen met de reparaties en nieuwe benodigdheden voor mij mee te nemen. De seizoenen wachtten heus niet op mij en ik had maar één week om al het werk alleen te doen.

Het postkantoor was gesloten voor de drie uur durende siësta die in Zuid-Europa gebruikelijk is, dus ging ik terug naar de stinkende, vochtige kajuit op de Varuna en sloeg de bijbel open. Terwijl ik weer van top tot teen begon te trillen, las ik de Dertiende Psalm op hetzelfde ogenblik dat Olivier dat deed, waar hij ook was, om twaalf uur precies. Davids klacht kalmeerde mij: ‘Hoe lang, Here? Zult Gij mij voorgoed vergeten?’ De ironie van die tekst bracht tranen in mijn ogen en denkend aan Olivier liet ik mij achterover zakken en viel in slaap.

Toen de zon die middag begon onder te gaan was ik weer terug in het Offica de Telefono om een gesprek aan te vragen met de Verenigde Staten. Ik zat op één van de bankjes en wreef mijn armen, want het was daarbinnen steenkoud door de airconditioning. Een uur en tien sigaretten later was mijn verbinding er nog steeds niet en ik begon in te storten. De taalbarrière, vermoeidheid en de storm, het werd me allemaal opeens te veel. Ik probeerde de tranen nog tegen te houden, maar er was geen stoppen meer aan.

Er kwam een groepje jonge mensen het kantoor binnen en gegeneerd wendde ik mijn betraande gezicht af. Maar ik hief mijn hoofd weer op bij het horen van Engels en kreeg nieuwe hoop. Aan één van de meisjes vroeg ik of zij alsjeblieft in het Spaans aan de dame achter het loket wilde vragen waarom het zo lang duurde. Ze keek me vriendelijk aan en nadat ze antwoord had gekregen, vertelde ze me dat de telefonisten bleken te staken. Ze heette Christine en ze was mijn reddende engel. Na een tijdje kreeg ik een seintje en ik rende de telefooncel in voor mijn gesprek.

‘O, pap, ik ben zo bang,’ jammerde ik en ik vertelde hem wat er was gebeurd. ‘Je hebt absoluut geen idee hoe erg het was. Ik ben zo veel belangrijke spullen kwijtgeraakt. Ik heb zoveel nodig en ik heb er niet genoeg geld voor. Ik beloof je dat ik het terug zal betalen.’

‘Blijf daar in Almeria,’ zei hij vastberaden, ‘en ga slapen. Vertrek pas naar Gibraltar als je er klaar voor bent. Maak je maar geen zorgen, Schibelpuff, ik kom eraan.’ Bij het horen van zijn stem en wetend dat hij naar Gibraltar kwam, kreeg ik het gevoel dat het toch nog allemaal goed zou komen.

Vanaf Australië had ik, dank zij Olivier, een heel strak schema kunnen aanhouden dat me in staat zou stellen vroeg genoeg in New York aan te komen om het record te kunnen breken. Na het oponthoud op Malta telde iedere dag mee wat betrof de oversteek van de Atlantische Oceaan. Niet zozeer om dat record te breken, maar wel om de winter vóór te zijn. Nu, met al die reparaties in zo’n korte tijd, had ik hulp nodig.

Terug op de boot draaide het allemaal voor mijn ogen. In gedachten zag ik de kwellende beelden van opgeven en gevonden worden. Nu ik weer veilig afgemeerd lag, leek me dat lang zo aantrekkelijk niet meer als het visioen van mijn aankomst met de Varuna in New York. Ik was nu zó dicht bij de voltooiing van het grootste wat ik ooit had gedaan. Als ik nü opgaf, zou ik me de rest van mijn leven afvragen of ik er verkeerd aan had gedaan om de weg van de minste weerstand te kiezen. Ik wist dat ik daarmee niet verder zou kunnen leven.

Almería, mijn eerste en voorlaatste contact met het Europese vasteland, was een goede plek om weer op verhaal te komen. Twee dagen lang rustte ik uit terwijl Tarzoon van boord sprong om de grond te kussen en zijn eigen verhaal te vertellen aan de Spaanse katten die in de jachthaven rondzwierven. Ik probeerde wat vlees op mijn botten te krijgen met geroosterde calamares en pepertjes, paella, biefstuk, salades en vruchtenijs op de drukke terrasjes van die moderne kustplaats. Toen ik het gevoel kreeg dat het weer kon, vulde ik de brandstofvoorraad bij, tilde Tarzoon weer aan boord, gooide de touwen los en koerste langs de kust naar Gibraltar.

De motor tufte trouw de hele dag door, en de nacht, tot het ochtendgloren van de volgende dag. Toen voeren we langs het uiterste puntje van Spanje naar de Zuilen van Hercules. Na zesendertig uur verscheen de beroemde rotspunt, als een schildwacht oprijzend bij de acht mijl brede toegangsweg naar de Atlantische Oceaan, aan de horizon.

De avond viel vóór de Varuna arriveerde, maar de lichtjes van Gibraltar verlichtten de haven en we tuften zachtjes door een smalle branding naar rustiger water. Bij het zien van een paar masten in de verte stuurde ik op een groep zeilboten aan die aan de voet van een vliegveld voor anker lagen en liet daar ook het mijne zakken. Terwijl ik later die avond in slaap viel, bedacht ik dat de volgende keer dat ik ergens afmeerde, dat in New York zou zijn.

Ik meldde me de volgende ochtend bij de douane en terwijl ik daar stond, schoot er een klein roeibootje over het water van de jachthaven. Daar was mijn vader. Hij gaf me een knuffel en daarmee begon de korte pitstop van de Varuna in de race tegen de klok van Moeder Natuur. Eindelijk was het einddoel zó dichtbij dat ik het bijna aan kon raken, en vanaf dat moment viel alles op z’n plaats.

Een nauwe zeestraat scheidt Gibraltar, aan de meest zuidelijke punt van Spanje, van Marokko in Noord-Afrika. Het waait er altijd – óf uit het westen, óf uit het oosten – en dat dagen achter elkaar. De oostelijke levantwind was de wind die de Varuna door de zeestraat zou blazen. Wanneer er cirruswolken verschenen boven de Rots van Gibraltar, betekende dat dat de westelijke Poniente-wind een onbekend aantal dagen zou waaien. En er was geen enkele kans dat de Varuna zich tegen de wind en de stroom in door de straat zou weten te vechten. Een week lang luisterde ik elke ochtend of ik de oostenwind nog over de kuip hoorde blazen met de gefluisterde boodschap dat we nog tijd over hadden.

Op de eerste dag hielp mijn vader me de Varuna naast de Lone Rival te manoeuvreren. De Lone Rival was de boot van een vriend van onze familie, een zekere Mark, die ook uit New York kwam. Samen met Mark en Doug, een Canadees die in zijn eentje een zusterschip van de Varuna naar Gibraltar had gezeild, had mijn vader ongeduldig op mij zitten wachten met een nieuwe VHF, RDF, kortegolfradio, bandrecorder en allerlei andere spullen die hij bij elkaar gehaald had vóór hij op het vliegtuig was gestapt.

Na de ontmoeting met de tanker even buiten Suez, wilde ik de Atlantische Oceaan absoluut niet oversteken zonder de zekerheid dat ik mezelf zou kunnen redden wanneer er onverwachts weer zoiets gebeurde. Dus had ik op Malta een reddingsvlot besteld, en dat lag nu op me te wachten. Cruising World had een ARGOS satellietzender meegestuurd die het tijdschrift en mijn vader in staat stelde mijn dagelijkse vorderingen over de Atlantische Oceaan te volgen. Dat er bij mijn aankomst hordes persmensen en belangstellenden op me zouden staan wachten, verhoogde de druk alleen nog maar. Nu mocht ik geen fouten meer maken.

Met Mark, Doug en mijn vader was ik gezegend met een stel goede helpers. We werkten iedere dag van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat. We zwoegden en sjouwden, we repareerden en herbouwden de Varuna en we brachten nieuwe bedradingen aan totdat ze gereed was om het tegen haar volgende tegenstander op te nemen. Gezien het enorme karwei en de korte tijd die we ervoor hadden, vroeg ik me af hoe ik in ’s hemelsnaam had kunnen denken dat ik het wel alleen zou kunnen.

Doug, een expert op het gebied van elektronika, haalde de oude, kapotte marifoon weg en verving hem door de nieuwe die mijn vader uit New York had meegenomen. Intussen haalde ik alles wat los zat uit de Varuna om het in de zon te laten drogen. Alles was bij die laatste storm kletsnat geworden en gedurende een paar dagen lag er in de kuip een uitstalling van wat er allemaal aan boord was aan matrassen, gereedschap, reserve-onderdelen voor de stuurautomaat, zeilboeken en -kaarten, motoronderdelen, tubes met kit, etenswaren, borden, potten en pannen. Ik veegde alles schoon, smeerde wat gesmeerd moest worden alvorens het vast te schroeven, en gooide een hoop spullen weg die ik bij me had voor het geval dat, terwijl ze nooit van pas waren gekomen.

De Teflon-steunen van de stuurautomaat waren door het constante gebruik in de afgelopen twee jaar helemaal versleten. Mark en mijn vader maakten de Monitor los van de achtersteven en namen hem mee aan de kant om alle zwakke onderdelen te vervangen door nieuwe. Daarna zorgde mijn vader ervoor dat het boeghek gelast werd; de resterende fragmenten van mijn aanvaring met de Kreiz begonnen uit elkaar te vallen.

In Gibraltar was alles te koop wat een zeilboot nodig kon hebben voor reparaties en onderdelen, en de buiskapsteunen werden ook opnieuw gelast. Ik kocht een nieuw stel slechtweerflappen voor de kuip en liet een kleinere stormfok maken. Verder ging ik door met het uitzoeken van mijn spullen, terwijl ik nieuwe bestellingen plaatste om onverwacht opduikende problemen het hoofd te kunnen bieden. Teneinde het gewicht aan boord te verminderen, gaf ik links en rechts dingen weg die ik niet meer nodig had, zoals het reserveanker en de dinghy die ook tekenen van slijtage begon te vertonen. Ik kocht zes lange onderbroeken om de plaats in te nemen van mijn zomerkleren die samen met mijn souvenirs ingepakt werden. Mijn vader kon dat allemaal meenemen naar New York. Hij had een paar extra sweaters meegenomen en ik had de truien van Olivier ook nog. Het zou een koude reis worden over de Atlantische Oceaan, vooral voor iemand die zo lang aan warmere temperaturen gewend geraakt was.

Ik gooide de tupperware-emmers met peulvruchten leeg. Die had ik sinds New York niet open gehad, want op het kookplaatje in de kajuit duurde het veel te lang voor ze gaar waren. Daar was ik in de tropen maar niet eens aan begonnen. Ik gaf Mark wat ik overhad en vulde die waterdichte kuipen nu met reserve-onderdelen, moeren en bouten.

Terwijl we bezig waren de Varuna binnenstebuiten te keren, kwam Maurice, een Ierse kennis van de boodschappendienst uit New York, langs. Hij was in Gibraltar blijven hangen om wat geld te verdienen vóór hij op zijn motor verder reisde. Het was heerlijk weer één van mijn oude vrienden te zien. Hij was de eerste die me nieuws bracht over mijn andere vriendenen me weer in contact bracht met een verleden dat ik achter me had gelaten. Ik liet hem via foto’s en verhalen meegenieten van mijn eigen reis. Net als vroeger vertelden we elkaar moppen en roddels en we scheurden met zijn motor over de enclave van Gibraltar op zoek naar spullen die ik nog nodig had.

Terwijl ik beneden rondkroop om polyester spaanders en stof op te vangen boorde mijn vader met een drilboor een paar gaten in het dek vlak vóór de mast. Daar kwam een stel nieuwe U-bouten, waaraan ik de huls met het reddingsvlot zou kunnen vastjorren. Daarna bevestigden we de ARGOS op een houten platform in de kuip. We sloten de operatie af met het aanbrengen van een polyurethaan onderlaag, en ik greep de kitspuit om die kleverige witte rommel langs de onderkant van de stormluiken te smeren, want daarlangs lekte altijd zout water op de accu’s. De lassers van de plaatselijke scheepswerf zetten een nieuw handvat aan het bovenste stormluik, zodat ik het van binnenuit gemakkelijk achter me dicht kon trekken. En zelf fabriceerde ik een paar houten wiggen om de luiken nóg steviger vast te zetten voor het geval het werkelijk beestenweer was.

We bestelden een nieuw kleiner zonnepaneel, monteerden dat op een plank en bevestigden die zó op de hekstoel, dat ik het in de loop van de dag met de zon mee kon draaien. Daarna kocht ik een nieuw schakelpaneel, waarop de draden van de Autohelm, het zonnepaneel en een nieuwe fluorescerende lamp voor de achtersteven gemonteerd werden. De nieuwe stormfok was klaar en met de gelaste preekstoel en de slechtweerflappen, leek de reling van de Varuna me voldoende stevig en afgesloten om de zwaarste storm van de Atlantische Oceaan te kunnen doorstaan.

Op de vijfde dag reden Maurice en ik op de motor naar het naburige Spaanse stadje Algeciras om schuimrubber te halen voor de matrassen. Vanaf die nacht kreeg het slapen op de Varuna er een extra dimensie bij. De oude matrassen waren zo doordrenkt geraakt met zeewater en kattepis, dat ze tot een kwart van hun oorspronkelijke dikte gekrompen waren en altijd voelde ik het houten frame van de kooi in mijn rug. Het zout trok ’s nachts allemaal vocht aan, zodat het ’s morgens natte sponsen waren. Het nieuwe schuimrubber was een hele verbetering en ik verlangde er gewoon naar om het op zee uit te proberen.

Gibraltar is een Britse kolonie, met alle voorzieningen en gemakken van een middelgrote Engelse stad, maar met genoeg Marokkaanse en Spaanse invloeden om het interessant te maken. In het enorme Lipton’s warenhuis sloeg ik een grote voorraad blikken met soep, hartige taarten, instant macaroni, rijstschotels, chocola en gedroogd vlees in; zowel Amerikaanse als Engelse merken. Ik kocht een paar dozen gebotteld water en het lukte Mark de hand te leggen op een hoeveelheid kerosine, dat moeilijk te krijgen was, voor de verwarming en het kooktoestel.

Zelfs Tarzoon probeerde me te helpen door me voor de voeten te lopen en één keer viel hij tijdens de jacht op een vlieg overboord. Tot plezier van iedereen die het zag, zwom mijn maatje rustig naar de stuurautomaat van een andere boot, klauterde aan boord en schudde het water uit zijn vacht.

Zes dagen lang blies de levant en wij waren druk bezig zolang het nog licht genoeg was. Zodra het donker werd, gingen we in gezelschap van Maurice naar een restaurantje aan de haven, waar we enorme maaltijden verorberden. Maria, de opgewekte, dikke Spaanse eigenaresse, vond het haar plicht om mij een paar kilo zwaarder te laten worden. Bij elke maaltijd kreeg ik twee voorafjes, één hoofdgerecht, een salade en twee toetjes, en ze glom van plezier terwijl ik alles tot de laatste kruimel opat.

Aan het einde van de zesde dag was alles klaar. Ik controleerde de motor en keek in de buitenkastjes om te zien of de jerrycans met alcohol, diesel, kerosine en motorolie goed op hun plaats vastgesjord zaten. De buiskap was weer net zo stevig als eerst en het zwarte huis van de marifoon en de kortegolfradio straalden me tegemoet vanaf hun plaats boven mijn kooi.

Trots nodigde ik iedereen uit beneden te komen kijken, één voor één, en ze moesten hun schoenen uitdoen voor ze op mijn nieuwe, schone bed stapten. Blij opende ik het pannenkastje, vol nieuwe borden, koekepan en keukenspullen, en daarna het voorraadkastje vol opgestapelde blikken en emmers vol losse etenswaren. In de voorpiek stond een extra watertank met een afschroefbare opening die groot genoeg was om mijn arm doorheen te steken. Ik had die tank nog nooit voor water gebruikt, maar wel voor het waterdicht opbergen van levensmiddelen. Nu zat hij ook weer vol bederfelijke spullen: koekjes, kaakjes, snoep, gedroogde vruchten en kattesnoepjes.

Gewoon even voor de lol maakte ik het gereedschapskastje open, om te kijken hoe opgeruimd het er nu uitzag vergeleken bij de chaos van de afgelopen week; alles was netjes ingevet en opgeborgen. Met alle voorraden aan boord zou ik het zeker twee maanden uit kunnen houden. Ik had zelfs een plunjezak vol houtspaanders uit de plaatselijke zagerij voor de kattebak. Gezeten op mijn nieuwe kooi keek ik de knusse kajuit in het rond. Alles was klaar.

Op de laatste avond bogen mijn vader en ik ons nogmaals over de kaarten om mijn route nog eens door te nemen. Het water op de zeekaart van de Atlantische Oceaan was voor elke maand verdeeld in vierkantjes van vijf graden. In elk van die vierkantjes stonden symbolen en cijfers die informatie gaven over de wind, de stromingen en andere omstandigheden. In de hoek van de kaart stond een grafiek, ook onderverdeeld in vierkanten van vijf graden, waar in percentages werd aangegeven hoe vaak er in dat gebied melding was gemaakt van windkracht acht of hoger.

Ik had vaak gebruik gemaakt van zeekaarten, maar nog nooit was ik in zo’n vierkantje geweest met méér dan één procent kans op windkracht acht. De weinige keren dat de Varuna over zo’n één was gevaren – één keer in de Stille Oceaan en één keer in de Indische Oceaan – had ik van de zenuwen mijn vingernagels tot op het vlees toe afgebeten, tot we veilig uit de gevarenzone waren.

De oktoberkaart voor de tocht van 3.000 mijl over de Atlantische Oceaan vertoonde tot mijn schrik een aantal vierkantjes met een percentage van 1, 2, 3, 4, en twee keer zelfs 5. Ook liepen er vanuit het noordelijk deel van de oceaan dikke rode lijnen, die inhielden dat ik, welke route ik ook koos, onderweg ergens toch door een gebied zou komen waar de gemiddelde hoogte van de golven boven de drieëneenhalve meter uitkwam.

De sterke oostelijke stroming van de Warme Golfstroom zou ons flink afremmen en kon ons behoorlijk ruw weer bezorgen, tenzij we hem ontweken door een meer zuidelijke route beneden langs de Azoren te varen. Maar dan liep ik wel het risico dat ik te ver naar het zuiden uit zou komen, in het gebied tussen de 30ste en 35ste breedtegraad, waar helemaal geen wind staat.

Mijn angst voor de komende reis groeide bij het zien van de afstand en de verwachte slechte weersomstandigheden die mij nog van thuis scheidden. Terwijl iedere dag ons dichter bij de winter bracht, waren de voorspellingen op de novemberkaart nóg slechter. Omdat ik dus moest kiezen tussen twee kwaden, besloot ik de Warme Golfstroom en eventuele stormen te vermijden en in zuidelijke richting langs de Azoren te varen, om van daaruit koers te zetten naar New York.

‘Ja, maar dan krijg je wel met windstilte te maken,’ waarschuwde mijn vader.

‘Nou, ik heb liever met windstiltes dan met storm te maken,’ hield ik vol. Het enige voordeel van het nemen van de route ten noorden van de Azoren was dat die route 400 mijl korter was, maar de snelheid kon me niet zoveel schelen.

‘Nou ja, dan moet je het zelf maar weten,’ zei hij.

‘Trouwens, pap,’ merkte ik op terwijl we de kaarten opruimden, ‘jij moet nog verzinnen wat je me moet geven voor mijn eenentwintigste verjaardag. Ik verheug me er al op een pakje van jou open te maken terwijl ik midden op de oceaan zit.’

‘Ha!’ zei hij lachend en we vertrokken naar Mark en Doug voor een laatste feestmaal bij Maria.

De volgende ochtend bij het wakker worden stak ik mijn hoofd boven de kajuitstrap uit. De hemel was stralend blauw. Er hingen wat schapewolkjes boven de beroemde rots die boven onze aanlegplaats uittorende. De oostelijke levant blies er levendig op los, alsof hij me vooruit wilde helpen. Dit was de grote dag. Het was nu of nooit.

Na op de Lone Rival een ontbijt naar binnen gewerkt te hebben, waren Mark, Doug en mijn vader zover dat ze mij naar de ingang van de Straat konden volgen, zodat ze de Varuna konden filmen op video voordat ik koers naar het westen zette, de zee op. Vóór ik de trossen losgooide, gaf iedereen me pakjes mee en kaarten voor mijn verjaardag, en mijn vader gaf me nog een brief mee die ik pas mocht openen op de tiende zag dat ik op zee was.

Ik klom weer op de Varuna, schoof Tarzoon naar beneden in de beschutting van de kajuit en gooide voor de laatste keer de meertouwen los. Daar gingen we. Hoe het ten slotte ook af zou lopen, mijn laatste spelletje patience was bijna uitgespeeld.