Vier dagen na Kerstmis, om één uur ’s nachts stapte ik op Faaa Airport uit het vliegtuig dat me van San Francisco naar Tahiti had gebracht. Ik voelde me verdrietig en gedesoriënteerd. In vierentwintig uur had het vliegtuig zowat dezelfde afstand afgelegd waar de Varuna zes maanden voor nodig had gehad. Ik was nog steeds niet in staat de afgelopen twee weken thuis in het juiste perspectief te plaatsen, en het enige wat ik voelde was een bijna wanhopig verlangen om weer aan boord van de Varuna te gaan.
Vlak bij de douanecontrole stond een groepje jonge, met bloemen versierde Tahitiaanse meisjes te dansen en ik voelde hoe de geur van het eiland me omarmde. Een meisje, gekleed in een pareu omslagdoek, overhandigde als welkomstgroet aan elke vermoeide toerist een krans van Tahiti tiare, de tere witte bloem waar heel het eiland naar geurt. Toen ze er één om mijn nek hing, moest ik denken aan de lei’s die ik mee naar huis had genomen voor mijn moeder en boven haar bed had gehangen. Vechtend tegen de tranen die sinds het telefoongesprek vanuit Hiva Oa rijkelijk vloeiden, deed ik een stap naar voren en overhandigde mijn papieren aan de man achter de balie. Alles was in orde; hij zette een stempel in mijn paspoort en glimlachte. ‘Welkom in Tahiti.’
Bij de lopende band wachtte ik op mijn tassen en de kist met een nieuwe fok, motoronderdelen, beslag voor de spiboom, en onderdelen voor de stuurautomaat, die Jeri had helpen inpakken. Eenmaal voorbij de douane keek ik uit naar Luc. Hij had beloofd me te komen ophalen, waarna we samen naar Papeete zouden gaan, waar de Varuna voor anker lag. Ik bedacht hoe fijn het zou zijn om zijn vertrouwde gezicht weer terug te zien.
Taxi, mademoiselle?’ vroeg een kruier.
‘Nee, dank je. Ik heb eigen vervoer,’ antwoordde ik. Luc was er nog niet, dus liep ik naar een lege bank en ging zitten wachten.
Het was bijna anderhalve maand geleden sinds het gevreesde telefoongesprek met mijn moeder, dat me deed inzien dat het noodlot haar had ingehaald. Denkend aan de schoonheid van de Marquesas, de gehaaste overtocht van die eilanden naar Tahiti, en het allesoverheersende verdriet bij het weerzien met mijn moeder, was het moeilijk in te denken dat ik al een reis naar en van New York achter de rug had.
Na de Marquesas verwachtte ik iedere keer wanneer ik ergens aan land ging wéér zo’n adembenemende schoonheid aan te treffen, maar altijd viel het weer tegen. Nooit weer deed de Varuna een eiland aan waar Moeder Natuur zo haar best op had gedaan. Op 21 november vertrokken Luc en ik uit Hiva Oa en we zeilden naar de twee zuidelijkste eilandjes van de Marquesas, Tahuata en Fatu Hiva, met het voornemen daar een paar dagen te blijven.
Fatu Hiva rees tegen de wolken omhoog als een breedgeschouderde groene reus, en zelfs de grootste cynicus zou onder de indruk zijn geweest van die adembenemende schoonheid. Overal waren de sporen zichtbaar van de vulkanen waaruit deze eilanden waren ontstaan. Vanuit zee waren de oude gestolde lavastromen zichtbaar door de verschillend gekleurde planten die erop groeiden. Overal was een weelderige junglevegetatie aanwezig, poeltjes met helder water en paadjes, overwoekerd door rottende mango’s, de met stenen muurtjes omgeven ruïnes van een oude beschaving, kolossale kokospalmen en overal verspreid liggende rotsblokken. Er was geen enkele orde, geen samenhang. Toen God de Marquesas schiep, moet hij high geweest zijn.
Snorkelend in Tahuata en rondzwemmend tussen de rotsen op zoek naar schelpen, raakte ik betoverd door het majestueuze onderwater gefladder van een zeearend – fafahua op zijn Marquesiaans. Het was een prachtig dier, met zijn enorme flippervleugels en gladde, grijze romp, zodat hij eruitzag als een minidolfijn. In het water hangend zag ik twee roggen in een paringsdans voorbij zwieren, waarbij de enorme spanwijdte van hun vleugels het water aan het rimpelen bracht in een verrukkelijke demonstratie van gesynchroniseerd zwemmen. Ik vroeg me af wat die gracieuze schepsels van míj zouden denken, met mijn slungelige armen en benen en de belletjes die uit mijn mond kwamen.
In Hanavavé raakten we bevriend met een paar inboorlingen en daar ontdekten we dat wij iets van waarde hadden dat wij met hen konden delen. Omdat zij liever een modernere jaagmethode gebruikten dan het aan hun speer rijgen van wilde everzwijnen en geiten, vertelden zij ons dat ze ammunitie nodig hadden. Luc had wat patronen en was blij hen daarmee van dienst te kunnen zijn. Als dank werden onze boten tot de rand toe volgeladen met papaja’s, limoenen, mango’s, sinaasappelen, enorme trossen bananen, tomaten en zoete grapefruits die zo groot als een voetbal waren.
Maar al ons plezier werd overschaduwd door het gevoel haast te hebben. Voor ons lagen nog 750 mijl door een mijnenveld van koraalatollen die ons scheidden van Lues wachtende werk en gezin en mijn vliegtuig naar huis. Met een spijtige terugblik zeilden de Varuna, Dinghy en ik Hanavavé de Maagdenbaai uit. We waren weer alleen.
De Marquesas, de Tuamotu en de Genootschaps Eilanden, alle eilandengroepjes in Frans Polynesië, vertellen de geschiedenis van de tijd. Terwijl de Varuna haar weg zocht door, langs en om de eilanden heen, vertoonden ze met hun verschillende uiterlijk de geografische evolutie van de meeste eilanden in de Stille Zuidzee. Toen de vulkanen op de zeebodem tot uitbarsting kwamen, kwamen de hoogste pieken lava boven het wateroppervlak uit. De jongste van die vulkanische eilanden zijn de Marquesas, die tijdens de meest recente evolutie ontstaan zijn. De Genootschaps Eilanden in het zuidwesten zijn oudere, al enigszins geërodeerde versies van de Marquesas, maar er is één verschil. In miljoenen jaren zijn de sedimenten en koraalriffen toegenomen en hebben drempels en barrièreriffen om de eilanden heen gevormd.
De atollen van de Tuamotu Eilanden liggen heel dicht bij elkaar en ze lagen precies op mijn weg tussen de Marquesas, en Tahiti van de Genootschaps Eilanden. Zij zijn de oudste van de drie eilandengroepen en het erosieproces is daar nog verder gevorderd. De pieken van de eilanden zijn weer helemaal verzwolgen door de zee waaruit ze zijn ontstaan, met achterlating van slechts het omringende rif. Waar eens een vulkaan was, bevindt zich nu een diepe lagune met een ring van koraalriffen eromheen. Deze laatste fase wordt een atol genoemd, en is voor een zeilboot het gevaarlijkste. Het enige wat bij een atol boven het zeeniveau uitsteekt zijn de kokospalmen. Stel dat een palm op zijn hoogst zo’n dertig meter hoog wordt, dan is hij op een heldere dag vanaf het dek van de Varuna pas vanaf 12 mijl te zien. Bij slecht weer wordt het zicht beduidend minder en bij nacht valt het helemaal weg.
Als ik helemaal alleen door de archipel had moeten varen, zonder motor en slechts vertrouwend op mijn berekeningen en astronavigatie, had ik uit veiligheidsoverwegingen de hele eilandengroep links laten liggen. Ik had geen behoefte aan spanning en verlangde er absoluut niet naar om door de vijf tot elf mijl brede vaarwegen tussen de atollen door te moeten varen, zonder iets te zien en wetend dat er enorme golven tegen de riffen aan beide kanten van mij te pletter sloegen. Als mijn navigatie ook maar even afweek, eindigde ik in een positie zoals zoveel zeelieden voor mij: zonder schip, zonder thuis en nat. Het probleem met het bevaren van deze hindernisbaan was dat het 200 mijl aan mijn reis toevoegde terwijl ik op tijd moest zijn voor het vliegtuig dat mij naar huis zou brengen. Ik besloot de kortste route te nemen, dwars door de Tuamotu Archipel naar Tahiti, achter de Thea en haar SatNav aan.
Luc leende me een extra accu, zodat ik genoeg elektriciteit zou hebben voor de radio. De tocht viel mooi samen met de komst van een volle maan en dank zij de toplichten bleven onze boten ook ’s nachts bij elkaar. We spraken af om de drie uur radiocontact op te nemen om gegevens en koersveranderingen uit te wisselen. De omstandigheden waren goed en de boten voeren allebei met ongeveer dezelfde snelheid. Er stond niet voldoende wind voor de zwaardere Thea om snel vooruit te komen, maar net genoeg om de Varuna wat meer snelheid te geven, zodat dat goed uitkwam.
Die acht dagen gingen voorbij met zoveel mogelijk snelheid uit de Varuna te halen door de zeilen te veranderen en te trimmen. Verder las ik veel en at ik zoveel mogelijk om te voorkomen dat het fruit begon te rotten. De ene keer was het windstil, dan weer waren er rukwinden en zo zochten we achter elkaar onze weg om de atollen heen.
Als twee ondeugende kinderen stoven we over het kalme water tussen de atollen Manihi en Takaroa, en een dag later tussen Rangiroa en Arutea. Naarmate we dichter bij Tahiti kwamen, rees er een muur van depressiviteit om Luc en mij omhoog, wat we uiteindelijk op elkaar begonnen af te reageren. Ik kon niet weten hoe hij zich voelde met het vooruitzicht zijn rol als hoofd van het gezin weer op zich te nemen; ik wist alleen maar dat mijn hart was gebroken door de manier hoe alles gelopen was, en naarmate we dichter bij Tahiti kwamen, verliep ons radiocontact meestal op een agressieve en ruzieachtige toon. Ook al wist ik dat hij het zelf ook moeilijk had, toch was ik kwaad op Luc, die zelf weer kwaad op het leven zélf leek te zijn. Op 2 december schreef ik in het logboek: ‘Het begint eindelijk tot me door te dringen. Een grote etappe van mijn reis en een belangrijk hoofdstuk van mijn leven loopt ten einde. Zoals Luc eens zei: “Afscheid nemen is een beetje sterven.” Het is moeilijk te aanvaarden. Ik voel me losgeslagen.’
Toen ik mijn vader, via de telefoon op Hiva Oa, had verteld dat ik naar New York kwam om mijn moeder nog eens te zien, maakte hij het mij alleen maar nóg moeilijker door het me af te raden. ‘Hoor eens, Tania,’ zei hij. ‘Toen je uit New York vertrok wist je dat het voorbij zou zijn. We hebben er over gepraat. Je wist dat deze deur achter je dichtgetrokken was. Als ik jou was, zou ik nu niet toch terugkomen. Zo maak je het alleen maar moeilijker voor jezelf.’
Maar ik was niet in staat het op zijn manier te bekijken, en hij kon het zelf eigenlijk ook niet zo goed aan. Mijn vaders methode om het sterven van mijn moeder onder ogen te zien, was gewoon het land uit te gaan. In zijn brieven en onze telefoongesprekken werd het onderwerp van haar slechter wordende gezondheid zorgvuldig vermeden. In plaats daarvan stonden ze vol over zijn plannen om mee te doen aan de race Parijs-Dakar, een zware autorally van Frankrijk via de Sahara door Algerije, Nigeria, Mali en dan door Guinea en Senegal in Noordwest-Afrika. De rally, plus de voorbereidingen zouden hem wel een paar maanden uit New York weghouden. Ik voelde enige opluchting bij de gedachte dat hij het land uit zou zijn wanneer ik thuiskwam, en het te druk zou hebben met zijn eigen avonturen. Tony en Jade, die met Christian, Jeri en mijn moeder achterbleven, dachten er waarschijnlijk hetzelfde over.
Eigenlijk was ik na mijn verblijf in Panama in het verkeerde seizoen de Stille Oceaan opgegaan, waardoor ik nooit ten volle van de krachtige, uit het zuidoosten waaiende passaatwind kon profiteren. Met de wegvallende wind ging de oversteek naar Tahiti tergend langzaam. Mijn aankomst werd steeds een dag verder geschoven, zodat ik bijna mijn vliegtuig dreigde mis te lopen. Acht dagen lang flapperden de zeilen in een zwakke bries terwijl we vooruit krópen, en ik bad tot God dat ik niet te laat zou zijn om mijn moeder nog te zien. Haar tijd ging veel te snel.
Op 5 december, om acht uur ’s avonds, verschenen er lichtjes aan de horizon. Maar we moesten nog 40 mijl afleggen om Papeete, onze plaats van bestemming op Tahiti, te bereiken. Mijn vliegtuig zou de volgende dag om twaalf uur ’s middags vertrekken en met een hulpeloos gevoel moest ik constateren dat de zwakke wind alweer wegviel. De vuurtoren van Point Venus flitste zijn baken over het olieachtige water, wat mij nog zenuwachtiger maakte. Terwijl die sombere nacht langzaam overging in een grijze dag voeren uit alle windstreken vissersboten voorbij.
Kibbelend via de radio zochten Luc en ik onze weg naar de haven, zo nu en dan geholpen door een zuchtje wind. Tien mijl buiten Papeete viel de wind helemaal weg. Ik schilde een grapefruit en gooide de schillen overboord, maar na een uur lagen ze nog op dezelfde plek. Boven mijn hoofd denderde mijn vliegtuig door de lucht.
Met het gevoel alsof er sindsdien een heel leven aan me voorbij was gegaan, zat ik nu op het vliegveld naar de regen te luisteren die op het dunne dak roffelde en de goten deed overlopen. Voor de honderdste keer keek ik op om te zien of Luc er al aankwam. Behalve een groepje ruziënde taxichauffeurs en zo nu en dan de galmende voetstappen van een verloren ziel, lag het vliegveld er verlaten bij. Als Luc mijn boodschap had ontvangen en van plan was mij op te komen halen, zou hij toch op moeten schieten. Ik zat nu al twee uur te wachten. Ik liep naar de taxichauffeurs en vroeg aan één van hen of hij me naar de stad kon rijden. Maar ik waarschuwde hem wel: ‘Het is mogelijk dat we meteen weer terug moeten.’
‘Pas deproblème,’ zei hij, ‘stap maar in.’ Ik laadde mijn twee tassen, kisten en plastic zakken in de auto en via de door de Fransen aangelegde autoweg reden we naar de stad. Het scheen dat in de tropen het antwoord op alles in elke taal op hetzelfde neerkwam. Geen probleem.
In New York had iedereen er belabberd uitgezien, vergeleken bij de mooie, gebronsde Tahitianen die ik achtergelaten had. De populatie van dit eiland concentreert zich voornamelijk langs de kust, terwijl het woeste binnenland met zij n bergen, kliffen en ravij nen met uitzondering van hier en daar een kluizenaar zo goed als verlaten is. De kosmopolitische hoofdstad van Tahiti, Papeete, is het centrum van de Frans-Polynesische regering en industrie. Het is net zo uitbundig als in zeemansverhalen wordt verteld, een soort mini-Parijs met een tropisch tintje. Voor ik naar huis ging, had ik de Varuna naast de Thea afgemeerd aan de kade in Papeete.
Op dit uur van de dag, bijna vier uur in de ochtend, waren de aan de kustweg gelegen dure juweliers en kledingzaken, de openluchtrestaurantjes, galerieën, supermarkten, kerken en het postkantoor stil en verlaten. Maar binnen een paar uur zouden de straten weer gonzen van de bedrijvigheid. Vrouwen zouden in hun stalletjes, omgeven door vriendenen familieleden, hun van schelpen gemaakte snuisterijen verkopen aan de toeristen die hier kwamen met cruiseschepen. De mensenmassa verspreidde zich dan over de markt, waar de heerlijkste groentes en het sappigste fruit werd verkocht; alles begeleid door het gezoem van de vliegen, en de geluiden van het wegen, schoonmaken en distribueren van een keur aan zeebanket. Rondom de markt bevonden zich Chinese stoffenwinkeltjes, ijzerwinkels en eethuisjes. En om de verwarring nog groter te maken klonken er uit de Tahitiaanse bussen, les trucks, op volle sterkte allerlei Polynesische deuntjes.
Toen ik hier na de rust van de Marquesas voor de eerste keer aankwam, wist ik niet wat ik hoorde. Maar zoals met elke onbekende stad het geval is, je zoekt het belangrijkste plein en gaat van daaruit op verkenning; in Papeete was dat de markt. Boven de stad uit torende de piek van de Mont Orohena, met iets lager een smalle richel, zodat het leek op de tiara van een koningin. De nieuwe ochtend was nog maar vier uur oud, het tijdstip waarop zelfs de nachtbrakers zich aan de slaap overgeven. Al het geroezemoes van de stad en de schoonheid van Mont Orohena sluimerde nog in de laatste minuten van de nacht.
Mijn taxi en ik arriveerden in de duisternis op de kade. Het regende. Ik verlangde naar de beslotenheid van mijn drijvende huisje, en om Dinghy weer te zien. Me omringd te weten door mijn eigen spulletjes en me te verstoppen voor de buitenwereld. Ik zocht naar de vertrouwde vorm van de Thea. In de week vóór mijn vertrek naar New York hadden Luc en ik onze boten naast elkaar afgemeerd voor een wit kerkje, met onze rug naar de haveningang tussen de riffen. Hij had beloofd tijdens mijn afwezigheid op de Varuna te letten en voor Dinghy te zorgen.
De taxichauffeur stopte en wachtte terwijl ik naar de kade liep, waar ik de Varuna tussen twee vreemde boten zag liggen. Hij lag vast aan de achtersteven. Met lange lijnen, die wel vijftien meter over het water hingen, en met de boeg naar het land gekeerd. De Thea was nergens te zien. Iemand had mijn opblaasbare dinghy ondersteboven neergelegd, om te voorkomen dat hij vol zou lopen met regenwater. Ik zou moeten wachten tot het wat later was, eer ik één van mijn buren kon vragen me een lift te geven. Dat zou zeker nog een uur of drie duren en ik kon in die stortregen niet gaan staan wachten tot er eindelijk iemand wakker werd.
Vermoeid draaide ik me om en haalde mijn schouders op naar mijn chauffeur. ‘Het spijt me. Er is niemand. Ik zal terug moeten naar het vliegveld en daar wachten tot het dag wordt.’
‘Pas de problème,’ zei hij en daar gingen we weer. Op het vliegveld sjouwde ik al mijn spullen naar een lege bank. Daar legde ik mijn tassen zó neer dat ik erop kon gaan liggen en liet mijn gedachten teruggaan naar mijn moeder en mijn thuis dat ik weer achtergelaten had.
Toen Christian twee weken geleden de deur van mijn moeders flat voor me had opengedaan was ik geschrokken van de bedompte geur die daar hing. Een geur van ziekte en een huis dat lang niet gelucht is. Maar dat was niets vergeleken bij mijn schrik toen ik zag hoe ze lichamelijk was afgetakeld in het afgelopen half jaar. Ik was diep geschokt en ik hoopte ogenblikkelijk dat ze mijn geschrokken blik niet had gezien. Ze zat half overeind in bed en zag eruit als een skelet.
Haar ingevallen ogen gingen open en er kwam een trage glimlach van herkenning op haar gezicht. Tania, je bent gekomen.’ Ik holde naar haar toe en probeerde mijn tranen te verbergen tegen haar flanellen nachtpon. Het was er een die ik haar nog had gegeven, twee jaar geleden in Zwitserland. Ze zag er uitgemergeld uit met het postuur van een kind. Sinds ik aan alle kanten begon uit te botten was ze altijd al kleiner geweest dan ik, maar het contrast tussen ons was nu bijna grotesk.
In de dagen die volgden, wilde ze alles horen over mijn reis. Ik vertelde haar verhalen over de dieren van de zee, over de toverachtige fluorescentie, over hoe mooi de Varuna was wanneer ze door de passaatwind voortgedreven werd. Ik vertelde haar van mijn vlucht van Tahiti naar Los Angeles, dat ik recht boven de Tuamotu Eilanden had gevlogen en hoe ik, door het raampje, de volmaakt ronde vorm van de atollen goed had kunnen zien. Ze leken net een stel doughnuts, vertelde ik haar, die op een zeeblauwe bakplaat lagen te knisperen. Ze luisterde glimlachend naar mijn verhalen en vroeg me toen kerstinkopen te doen voor Nina, Tony en Jade. Nina kwam thuis van de universiteit, we kochten een kerstboom en tuigden die op in de woonkamer. De verpleegster deed elke dag haar haar, en ze stond erop voor elke gast recht overeind te zitten. Ze moest en zou altijd een dame zijn.
De muren van mijn moeders flat waren behangen met familiefoto’s. Die foto’s waren na de scheiding met haar meeverhuisd van het ene huis naar het andere. Het waren de gelukkige foto’s van haar met mijn vader tijdens hun eerste jaren, en ontelbare andere van Nina, Tony, Jade en mij toen we nog klein waren. Ze had die foto’s laten vergroten tot posterformaat, en ze laten inlijsten. Met als resultaat dat haar flat nu wel een bedevaartplaats leek. Overal hingen de uitvergrote verstilde herinneringen aan mijn moeders zonnige dagen. Ik zat het grootste deel van elke dag bij haar, luisterend naar haar moeizame ademhaling en liet me door de lachende gezichten op de foto’s meevoeren op een reis door mijn herinneringen. Het was moeilijk te geloven dat de knappe vrouw op die foto’s zo’n zware last had moeten meedragen.
Ik wist dat alles wat ze tijdens onze kindertijd had gedaan, een poging was geweest om een verzoening met mijn vader af te dwingen. Hij was de enige man van wie ze ooit had gehouden. Vanaf de dag van het auto-ongeluk tot de dag dat wij bij hem in New York kwamen wonen, had ze om zich heen geslagen tegen alles wat tussen haar en haar man stond. En toen het te laat was voor een verzoening deed ze hetzelfde tegen alles wat tussen haar en haar kinderen stond. Terwijl zij mij steeds weer opnieuw vertelde van haar worstelingen, drukte ik haar op het hart dat ik wist dat zij ons nooit willens en wetens had willen kwetsen.
Nadat mijn moeder een maand in de inrichting in Zwitserland was geweest, gingen we met z’n allen met mijn vader mee terug naar New Jersey. Korte tijd was zij de soort moeder waarvan wij alleen hadden durven dromen. Maar langzaam begon het effect van de behandeling af te nemen en haar ogen kregen weer die troebele blik. Een blik die voor ons de voorbode betekende van een op uitbarsten staande vulkaan vol problemen. Gedurende die periodes smeet ze soms zomaar ineens de voordeur open en schreeuwde ze het uit: ‘Help! HELP!’ En net zo plotseling kalmeerde ze dan en trok ze de deur zachtjes dicht. Dit zou misschien te begrijpen zijn geweest, wanneer ze de buren had willen doen geloven dat mijn vader haar mishandelde, maar ons huis in New Jersey lag volkomen afgelegen. We hadden helemaal geen buren.
Haar periode van rust was te kort geweest om de voorbereidingen voor de scheiding op te schorten, en toen de situatie nog meer verslechterde vertrok mijn vader tegen zijn zin weer naar New York. De bezoeken aan psychiaters begonnen weer, terwijl de scheiding zich via de verschillende rechtbanken voortsleepte.
Op een middag, ik zat in de zevende klas, kwam mijn moeder ons uit school ophalen, weer met een auto vol bagage. Net als de vorige keer gingen we richting New York, maar deze keer kwamen we op Kennedy Airport terecht. Ik had natuurlijk mijn vader moeten bellen, maar we wilden zo graag geloven dat we alleen maar voor twee weken naar Californië gingen, zoals zij zei. IcelandAir bracht ons met al onze bezittingen naar Luxemburg. Mijn moeder huurde een auto en we reden naar Zwitserland, naar het stadje Huemoz, waar een Amerikaanse religieuze groep was gevestigd, L’Abri genaamd.
Hoe lang we daar zouden blijven en waarom was ook weer iets dat mijn moeder ons niet wenste te vertellen. Voor haar waren alle waarheden overtrokken met een dikke laag fantasie, alsof ze in een andere dimensie leefde. Er kon ons allemaal te zamen iets overkomen, maar wanneer we er later over praatten, was het alsof haar iets heel anders overkomen was. Een andere gebeurtenis, op een andere tijd en een andere plek.
Op een dag zat ze bij L’Abri naametiketjes op onze kleren en handdoeken te naaien. ‘Wat zit je te doen?’ vroeg ik. Ze gaf geen antwoord. ‘Mammie, alsjeblieft, vertel het me nou. Wat doe je met al die dingen?’
‘Ik maak alles klaar voor de kostschool,’ antwoordde ze alsof dat iets vanzelfsprekends was. ‘Jullie gaan allemaal naar een kostschool tot ik een huis heb gevonden en een baan en we weer als een gezin bij elkaar kunnen zijn.’
De kostschool, het Chateau de Montcherand, was gevestigd in een oud kasteel in het Franssprekende deel van Zwitserland. Het keek uit over de landerijen en wijngaarden van de vroegere landheer. Het was nu in het bezit van een religieuze liefdadigheidsinstelling en bood onderdak aan een stuk of veertig kinderen, wier ouders niet in staat waren goed voor hen te zorgen. We huilden toen mijn moeder ons bij het Chateau afzette. We smeekten haar ons niet achter te laten, maar ze reed weg met de belofte terug te komen zodra ze kon.
Hoe hartverscheurend deze ervaring ook begon, in feite werd het een rustige periode in de wanorde die ons omringde. Plotseling was er orde en regelmaat in ons dagelijks leven, vanaf het opstaan totdat de lichten uit moesten. We waren in het gezelschap van andere kinderen en we kregen vriendjes en vriendinnetjes. Omdat we in een omgeving waren waar Frans de voertaal was, kregen we bijles van de tantes die de school leidden. Het duurde niet lang of we waren weer net zo luidruchtig als voorheen en al onze Franssprekende vriendjes en vriendinnetjes kenden ten minste twee Engelse woorden: ‘Shut up!’
We hoorden in die maanden niets van mijn vader. Hij moet wel vreselijk over ons ingezeten hebben, en wanhopig op zoek geweest zijn naar zijn kinderen. Ik schreef hem brieven die ik naar de brievenbus hoopte te smokkelen, maar ze werden onderweg steeds weer door een van de tantes onderschept en in plaats daarvan naar mijn moeder gestuurd.
Mijn moeder had geen andere vrienden dan de Intaglia’s, die weigerden mijn vader te helpen, zodat hij zelf achter het geheim van onze verblijfplaats moest zien te komen. Pas toen mijn moeder in Zwitserland een scheiding aanvroeg en hem de papieren daarvoor in New York werden overhandigd, was hij in staat ons op te sporen. Op een dag stond hij weer bij ons op de stoep.
De tantes luisterden naar mijn vaders kant van het verhaal, hij mocht ons zien en toen wij helemaal door het dolle heen waren van blijdschap hem weer te zien, waren ze diep geroerd door de oprechtheid van onze vreugde. Hoe kon dit het monster zijn dat mijn moeder hun had beschreven? Langzamerhand, gaven ze later toe, waren ze wel aan haar verhalen gaan twijfelen, vooral nadat ze zelf hadden gezien hoe vreemd ze zich kon gedragen. Maar voordat mijn vader er was, hadden ze er niets aan kunnen doen.
Volgens het Amerikaanse recht had mijn moeder ons gekidnapt, zodat mijn vader automatisch het voogdijschap over ons kreeg. Maar we waren in Zwitserland en dus buiten Amerikaanse jurisdictie; de handen van mijn vader waren gebonden en hij kon er niets aan doen. Mijn moeder had de scheiding aangevraagd onder ons Zwitserse staatsburgerschap. Dit was haar laatste kans en ze was van plan die ten volle te benutten.
Tenzij er bewezen kan worden dat een moeder absoluut niet in staat is voor haar kinderen te zorgen, of dat ze volkomen krankzinnig is, zal zij in Zwitserland altijd de kinderen toegewezen krijgen. Mijn moeder had een groep zeer gerespecteerde advocaten en religieuze lieden om zich heen verzameld voor haar verdediging. Geen van hen had ons of mijn vader ooit gezien. Mijn moeder had hun echter een pervers monster geschilderd, waar ieder normaal mens van zou rillen. De rechtbanken besloten dat het Chateau tijdelijk het voogdijschap over ons verkreeg, totdat de zaak afgesloten werd.
Op de dag van het proces was mijn vader wel de laatste persoon die mijn moeder verwacht had te zien. En hij kwam de rechtszaal binnen met voldoende bewijzen om zijn vrouw geestelijk gestoord te laten verklaren. Toen de beschuldigingen en de bewijzen op tafel lagen, besloot de rechter in zijn voordeel. Mijn vader was ervan overtuigd geweest dat hij zou winnen, maar hij had ook voorzien dat mijn moeder onmiddellijk tegen het vonnis in beroep zou gaan. Daarmee zou de hele zaak weer voor Joost mag weten hoe lang in het Zwitserse rechtssysteem vastraken. Hij wist ook dat het indienen van een beroep ongeveer drie kwartier in beslag nam. Gedurende die drie kwartier zou hij dus onze officiële voogd zijn en het recht hebben ons van school af te halen.
Die ochtend hing er een gespannen sfeer rond het Chateau. We wisten dat er spannende dingen gebeurden, en vóór hij naar de rechtbank vertrok, had mijn vader ons bezworen niemand te laten weten hoe de dag verder zou verlopen. De tantes hielpen ons onze bezittingen in te pakken, oom Peter arriveerde uit Appenzell om te helpen, en op het afgesproken uur haastten wij ons naar het ontmoetingspunt in het bos en sprongen in de auto van mijn vader. De twee broers omhelsden elkaar ten afscheid en wij gingen er snel vandoor, de grens over, dwars door Frankrijk naar Luxemburg, waar we aan boord gingen van een IcelandAir-vliegtuig, dat ons naar New York en een nieuw leven bracht. Het zou twee jaar duren voor we weer iets van mij n moeder zouden horen of zien. Ze had zelfs niet de kans gekregen afscheid van ons te nemen.
Zeven jaar later zat ik aan het sterfbed van mijn moeder, en afscheid nemen was iets waarmee ik al goed vertrouwd was geraakt. Twee weken lang probeerde ik me aan haar te wijden en haar zoveel mogelijk genegenheid te tonen in de korte tijd die ons nog restte. Voor het grootste deel wilde ze alleen maar dat ik naar haar luisterde. Ik kwam elke dag bij haar op bezoek, hielp haar met eten, bracht lekkere hapjes voor haar mee. De foto’s en de kaarten van mijn tocht met de Varuna schenen haar verbeelding meer dan wat ook te prikkelen, en ik moest ze allemaal op de muren rondom haar bed ophangen. Ze klaagde nooit en schreeuwde het nooit uit, behalve dan tussen de pijnstillers door die de verpleegster haar toediende.
Bij elk bezoek tijdens die kerstvakantie hoopte ik één ding: dat ze ons eindelijk de geheimen van haar verleden zou onthullen. Ik luisterde aandachtig naar al haar verhalen; ik probeerde tussen de regels te lezen wanneer ze het over dingen had waar ik niets van begreep, maar de oplossing van de puzzel bleef verborgen. Het zag ernaar uit dat zij het geheim in haar graf zou meenemen.
Kerstmis zelf was een bitterzoete ervaring die weer gauw voorbij was. Het werd tijd dat ik terug naar Tahiti ging. Ik dacht aan mijn vader in zijn Landrover, ergens in Afrika. Zo probeerde hij de pijnlijke realiteit van thuis te ontlopen, maar ik had medelijden met Tony en Jade. Nina en ik moesten hen alleen achterlaten met mijn moeder en Jeri en Christian, en ze waren nog maar zestien en vijftien.
Ik zag mijn moeder zwakker worden, en op mijn allerlaatste avond samen met haar zat ik bij haar, luisterde en streelde ik haar haar terwijl ik haar mooie gezicht in mijn herinnering probeerde te griffen. Buiten het raam dwarrelde de sneeuw en in de straten van de stad twinkelden de kleurige lichtjes en versieringen van haar laatste kerstfeest. Ik deed het bandje met haar lievelingsnummer in de recorder, ‘Memory’, dat ik haar twee jaar geleden in Zwitserland voor de eerste keer had laten horen. Ik moest het nu elke dag wel een keer voor haar draaien. Terwijl de muziek aanzwol waren haar ogen betraande poelen die vochten tegen de slaap.
‘Mammie,’ zei ik zachtjes. ‘Je moet nu gaan slapen. Ik beloof je dat ik je om de dag zal bellen. En vergeet niet dat ik van je hou, oké?’
‘Vaarwel, dochter van me. Denk eraan, leer op je reis zoveel als je maar kunt.’ Haar stem was nu niet meer dan een fluistering. ‘Tania,’ zei ze en ik boog me naar haar toe, ‘kom niet meer terug. Blijf uit de buurt van degenen die je pijn kunnen doen. Op de oceaan ben je altijd vrij. Je zult zien dat de Natuur de enige is die je eerlijk behandelt. Vergeet nooit dat mammie meer van je houdt dan wie ook ter wereld.’ Ze kon niet langer wakker blijven en ik keek voor de laatste keer op haar neer.
Zittend naast haar bed, haar magere hand in de mijne, zag ik hoe de zachtheid van vroegere, langvervlogen tijden terugkwam in het gezicht van mijn moeder. Ik herinnerde me die tijd in Vernon, toen we nog kinderen waren. Tony, Nina, Jade en ik hadden een kwartelei uitgebroed. Nadat de bonte, bruine vogel uit het ei was gekropen liep zij altijd achter mijn moeder aan. Zij zat op haar schouder en fladderde los rond in het huis. We noemden de vogel Cinderella en een jaar lang bracht haar gezang een zonnetje in huis. Tot we op een dag uit school kwamen en mijn moeder in tranen aantroffen. Ze kwam bij ons zitten en zei dat Cinderella haar nek had gebroken tegen het vensterglas en dood was.
‘Ze was te kwetsbaar voor deze wereld, kinderen. Ze zag de mooie bomen en de lucht en de andere vogels en ze wilde bij hen zijn. Ik weet zeker dat ze nu gelukkig is. Nu vliegt ze vrij rond in de hemel. Daar hoort ze thuis.’
Die momenten van zachtaardigheid van mijn moeder waren uiterst zeldzaam en als ik even nadacht, kon ik ze me allemaal, stuk voor stuk, nog herinneren. Ik weet nog hoe graag ze haakte en breide, en de kleine poppetjes en onderzettertjes die ze voor ons maakte. Hoe ze met veel geduld mijn vingers leidde bij het breien van mijn eerste sjaal. Soms maakte ze zelfs onze kleren.
Toen ze de eerste keer uit de inrichting kwam, had ze uit haar tas een trui te voorschijn gehaald, waar ze negen jaar geleden aan begonnen was. Toen ik hier aan begon waren jullie nog klein. Het wordt dus wel tijd dat hij afkomt, vind je ook niet?’ zei ze wanneer een van ons bij haar kwam zitten terwijl zij de naalden liet tikken. In die dagen had ze ons met hoop vervuld. Ik herinner me de avond dat ze mijn vader verraste met die grote, groene eigengebreide visserstrui. Hij trok hem aan en het leek wel alsof hij hem daarna nooit meer uitdeed. ‘Dit is mijn lievelingstrui,’ placht hij te zeggen. En hij draagt hem nog steeds.
Toen we in Zwitserland op kostschool zaten, schreef ze ons vaak prachtige brieven waarin ze probeerde ons haar motieven uit te leggen en ons eraan herinnerde dat ze alles alleen maar uit liefde deed. Eén brief heb ik nog steeds; achter de woorden schijnt de gestoorde ziel door van degene die ze schreef: ‘Mijn dochter, je moet blijven geloven dat achter de wolken van ons verdriet de zon nog steeds schijnt. Weldra zal de wind opsteken om de wolken voor altijd te verdrijven. Tania, wie gaat er niet gebukt tijdens moeilijke momenten? Wie weent niet in eenzaamheid om een onbeschrijflijk verdriet? Niemand weet van het verdriet dat jouw mammie doormaakt. Op bepaalde momenten geloof ik soms dat God mij verlaten heeft en dan is alles in een vreemde nevel verborgen. Maar ik moet leren verder te kruipen, als een schip in de mist. Soms denk ik wel eens dat het beter zou zijn lawaai te horen dan de vreemde stilte die ik hoor. God is de enige vriend die ons nooit zal verraden. Hij heeft een plan voor ons en niets kan Hem tegenhouden. Mijn lieveling, ga altijd goed met Nina, Tony en Jade om, en vergeet niet, wat er ook gebeurt, niemand kan ooit de liefde van mammie van je afnemen. Ik heb deze brief met mijn hart geschreven, mijn lieve kind en vriendinnetje.’
Terwijl ik op het Tahitiaanse vliegveld op een bank lag te wachten, vrat de heimwee aan mijn ingewanden. Ik had een groot risico genomen door de Varuna twee weken alleen in een drukke haven te laten liggen, maar ik kon toch ook niet aan de andere kant van de wereld blijven terwijl er thuis zoveel gebeurde. Denkend aan de duizend-en-één vragen die ik nog wilde stellen, had ik zo graag nog langer met mijn moeder gepraat, en haar nog eens verteld dat ik van haar hield. De luidspreker kondigde een binnenkomende vlucht aan en ik ging naar de toiletten om mijn gezicht te wassen. Toen ik terugkwam bij mijn bank, stond Luc daar te wachten.
‘Hallo! Fijn dat je weer terug bent. Hoe was het thuis?’ vroeg hij. Ik kon echter zelfs het antwoord op zo’n simpele vraag niet zonder tranen over mijn lippen krijgen en haalde alleen mijn schouders maar op. Ik keek hem vragend en hoopvol aan, maar hij schudde zijn hoofd. ‘Ze zijn hier, en ze weet het,’ zei hij. En voordat ik iets kon zeggen: ‘Het spijt me zo, Tania, maar dit is voor ons allemaal even moeilijk. Wees alsjeblieft niet bang. Je zult zien, Fabienne is echt heel erg aardig en ze heeft zelfs meelij met je dat je tegen zo’n naarling als ik aangelopen bent. Ze wil je erg graag ontmoeten.’
Terwijl Luc me terug naar de kade reed, ontdekten we dat ik hem de verkeerde aankomstdatum had geschreven en dat hij een dag eerder met vriendenen bloemen op me had staan wachten. Hij zette me met zijn dinghy bij de Varuna af en toen mijn spullen allemaal in de kuip lagen, vroeg hij: ‘Gaat het een beetje?’ Hij keek me aan, wachtend op een geruststellende glimlach. Die ik hem met tegenzin gaf. Met de belofte me voor de lunch te komen halen wanneer ik alles had weggeruimd, voer hij terug naar zijn vrouw en kind.
Ik maakte het slot van de kajuitstrap los, trok de luiken weg en daalde af in mijn donkere, vochtige huisje, dat twee weken lang niet gelucht was. Volkomen uitgeput smeet ik alle bagage voor in de punt. Ik kroop in bed en viel in slaap.
Die middag kon ik eindelijk mijn vriendje Dinghy weer in mijn armen sluiten. Hij had zolang op de Thea gelogeerd. Luc stelde me voor aan Tristan en Fabienne en nogal verlegen met de situatie zaten we met z’n allen aan de zo vertrouwde tafel om te gaan eten. Plotseling werd het me te veel, alles wat er de afgelopen twee weken gebeurd was, en nu de ontmoeting met de vrouw en het kind van de foto’s. Ik verontschuldigde me en ging aan dek, want ik wilde niet in hun bijzijn gaan zitten huilen. Fabienne kwam stilletjes achter me aan, en zonder een woord te zeggen, sloeg ze haar armen om me heen en liet me uithuilen.
Een paar dagen later verplaatsten we de boten naar Arué, een rustiger plaats twee lagunes verder. Daar meerden we vlak naast elkaar af. Ik had Jeri het telefoonnummer van Lues kantoor gegeven en elke avond keek ik gespannen naar zijn gezicht wanneer hij thuiskwam op de Thea. Om de dag nam ik le truck naar het postkantoor in Papeete, of Luc nam me mee naar zijn kantoor, waar ik mijn moeder belde. Haar stem was te zwak om de storing in de verbinding te kunnen overbruggen, dus deed ik meestal het woord. Ik vertelde haar van mijn dagelijkse bezigheden en probeerde zo opgewekt mogelijk te klinken en vol van nieuwtjes die ik niet had.
Dag in, dag uit, deed ik wat er gedaan moest worden in een verdovende kringloop van wachten en wanhopen. Ik haatte de eenzaamheid, maar miste de energie om nieuwe vrienden te maken, dus bracht ik de tijd door met de enigen die ik goed kende, Luc en zijn gezin. Fabienne nam me gedurende die vreugdeloze dagen onder haar hoede en ik aanvaardde haar vriendschap. Ze was charmant en heel erg aardig en ik vond het fijn bij haar en kleine Tristan te zijn. We gingen samen naar de markt en maakten samen het eten klaar. Zo nu en dan probeerde ze me te helpen mijn problemen te vergeten door me over die van haarzelf te vertellen.
Dag in, dag uit wervelde het drukke Tahitiaanse leven als een orkaan om me heen, terwijl ik stilletjes in het oog van de storm zat te wachten. Eindelijk kwam Luc op een avond vroeger dan anders thuis. De uitdrukking op zijn gezicht vertelde me genoeg. Er was gebeld.