XVI

Davus en ik lieten Clodia achter met haar herinneringen, alleen aan de oever van de Tiber, starend naar het zonlicht op het water. Langs de tuinen van de welgestelden aan de rivier liepen we terug naar de stad.

Davus voelde zich opgefrist door zijn bad, maar de hitte van de middag drukte op me. Ik was lichamelijk en geestelijk uitgeput. Terwijl we de helling van de Palatinus bestegen op weg naar mijn huis wilde ik alleen nog maar een paar rustige uren doorbrengen in de schaduw in mijn tuin.

Ik had ze nu allemaal gesproken - alle vrouwen die waren komen kijken hoe Cassandra werd verbrand - op één na. Zou Caesars echtgenote zich verwaardigen mij te ontvangen?

Hoe langer ik daarover nadacht, des te onwaarschijnlijker leek het me. Calpurnia werd waarschijnlijk omringd door een leger raadgevers en assistenten en lijfwachten die haar moesten beschermen tegen degenen die gunsten van haar man wilden en degenen die uit waren op zijn ondergang. Een complicatie was nog dat ze me als een vijand zou kunnen beschouwen omdat ik met Meto ook Caesar in Massilia de rug had toegekeerd. Uit wat ik over Calpurnia wist maakte ik op dat ze geen vrouw was die in een opwelling handelde, vanuit een sentimentele impuls of uit lage nieuwsgierigheid. Ze was verstandig, discreet en buitengewoon respectabel: juist om die eigenschappen had Caesar haar getrouwd. Iedereen kende zijn beroemde uitspraak over zijn vorige vrouw, van wie hij vlot was gescheiden nadat ze het onderwerp van geroddel was geworden: 'Caesars vrouw moet boven verdenking staan.' Van Calpurnia werd gezegd dat ze zo vrij van zonde was dat ze nooit het middelpunt van een schandaal zou kunnen worden; ze leek me geen vrouw die iemand als de Vinder in haar aanwezigheid zou dulden, zelfs niet voor een formeel onderhoud. De mensen zouden er iets van kunnen zeggen. Toch was ze gekomen om Cassandra te zien branden. Ik zat op mijn klapstoel in de schaduw en leunde tegen een zuil. Ik kneep mijn ogen bijna dicht en keek naar een puttertje dat van bloem tot bloem ging. Ik deed mijn ogen dicht en luisterde naar zijn putputgeluidjes terwijl hij zijn ronde door de tuin deed en over mijn hoofd vloog. Ik moet ingedommeld zijn, want opeens hield Androcles mijn arm vast en schudde me wakker.

'Heer, er is een man aan de deur die naar u vraagt, en een grote draagstoel op straat, en lijfwachten, een heleboel lijfwachten, en...'

'Wat? Waar heb je het over?'

'Bezoek voor u, heer.'

Ik knipperde met mijn ogen, schraapte mijn keel en haalde mijn vingers door mijn haar. 'Goed, laat maar binnen.'

'Nee, hij zegt dat u naar de deur moet komen.'

Ik voelde een rilling over mijn rug. Een grote draagstoel, een legertje lijfwachten, een hooghartig bevel naar mijn eigen voordeur te komen - wie kon dat zijn? Er was maar één man die zo vrijpostig optrad, dacht ik: de man die binnenkort waarschijnlijk toch al de eigenaar van dit huis zou zijn, wanneer ik mijn schulden moest terugbetalen en bankroet zou worden verklaard. Waarom kwam Volumnius me op deze dag lastigvallen?

'Waar is Davus?' vroeg ik.

'Bij Diana, in hun kamer,' zei Androcles.

'Slapen ze?'

'Volgens mij niet. De deur is dicht, maar ik weet vrij zeker dat ze niet slapen.'

'Hoe weet je dat dan?'

'Al die geluiden die ze maken! Het verbaast me dat je ze hier niet hoort. Hij bromt en knort als een everzwijn met een speer in zijn zij, terwijl Diana...'

'Genoeg, Androcles! Je hoeft Davus niet te halen. Zelfs Volumnius zal toch niet een Romeins burger op zijn eigen drempel laten mishandelen,' verklaarde ik, maar terwijl ik met stramme knieën overeind kwam, had ik mijn twijfels.

Ik liep de tuin en het atrium door terwijl Androcles met me meehuppelde. De man in de hal zag er niet uit als een deurwaarder; daar was hij te oud en te klein voor. Hij had het zelfverzekerde, uiterst verzorgde voorkomen van slaven die fungeren als privé-secretaris van een vermogende burger met smaak. Opgelucht concludeerde ik dat het niet Volumnius was die bij me op bezoek was gekomen. Wie dan wel? Iets in het optreden van de slaaf suggereerde dat hij een vrouw diende, niet een heer. Een vrouw in een luxueuze draagstoel, omringd door lijfwachten... Het is mijn ervaring dat de goden in hun grilligheid de wereld zodanig sturen dat soms wat het onwaarschijnlijkst lijkt juist gebeurt. Ik wist onmiddellijk en met absolute zekerheid wie de gebiedster van de slaaf was.

'Zal je vrouwe me de eer bewijzen binnen te komen?' vroeg ik. De slaaf trok een wenkbrauw op. 'Helaas; hoewel het haar zou behagen uw huishouden met haar aanwezigheid te vereren, laten haar bezigheden dat vandaag niet toe. Maar ze wil u graag spreken. Als u mij wilt volgen, er wacht een draagstoel. Het lijkt ons beter als u alleen komt.'

'Natuurlijk. Androcles, wanneer Davus en Diana... weer verschijnen, zeg dan dat ik in het gezelschap van Caesars vrouw ben vertrokken. En wanneer kom ik terug?' Ik keek de slaaf aan.

'Het zal hoogstens een uur duren,' verzekerde hij me. 'Meer tijd heeft de vrouwe niet. Mag ik?' Hij strekte zijn handen naar me uit en raakte me bijna aan, en ik besefte dat hij me op wapens wilde controleren. Ik knikte en stond hem toe zijn handen over mijn tunica te laten glijden. Nadat hij zich ervan had vergewist dat ik ongewapend was, deed hij een stap achteruit en stond me toe als eerste naar buiten te gaan.

Er stonden twee identieke draagstoelen op straat, allebei voorzien van een schitterende hemel van ivoorwitte hoekpalen en witte draperieën waarin gouddraden glinsterden, afgezet met een purperen bies. De draperieën van de eerste draagstoel waren dicht, zodat niet te zien was wie erin zat. Ik werd naar de tweede draagstoel geleid. De slaaf voegde zich bij me, sloot het gordijn en installeerde zich op de stapel kussens tegenover me. Met een bewonderenswaardig soepele beweging werd de stoel opgetild en weggedragen.

'Waar gaan we naartoe?' vroeg ik.

De slaaf glimlachte. 'Het duurt niet lang.'

Ik voelde de beweging van de draagstoel elke keer als we een scherpe bocht maakten, maar we leken niet heuvelaf te gaan. Dat betekende dat we nog ergens op de Palatinus waren toen de draagstoel tot stilstand kwam. Ik hoorde dat er een zware balk werd opgetild en een hek opengezwaaid. We werden over een voorhof met grind gedragen; ik hoorde de steentjes knerpen onder de voeten van de dragers. De draagstoel kwam tot stilstand. De hekken zwaaiden dicht en de balk werd weer op zijn plaats getild. De slaaf scheidde de draperieën met zijn wijsvinger en tuurde naar buiten, in afwachting van een teken. Ten slotte schoof hij het gordijn open en gebaarde dat ik moest uitstappen. Zodra mijn voeten het grind raakten, werd ik geflankeerd door twee lijfwachten die me meevoerden over een kleine voorhof, een bordes op en een kleine, maar elegant uitgevoerde hal in. De witte muren waren voorzien van sierstrepen in blauw en goud. Een klein bronzen beeld van Venus stond in een geschulpte nis. De vloer was versierd met een mozaïek van Venus die naakt uit zee oprees. Ik herinnerde me dat Caesar beweerde van Venus af te stammen. Het was Venus die zijn soldaten aanriepen in de hoop op victorie.

De lijfwachten liepen met me mee over een atrium waar goudvissen in de verzonken vijver boven het wateroppervlak uit sprongen. Voor me uit zag ik door de zon beschenen bosschages, een tuin omringd door een zuilengang, maar de lijfwachten voerden me de andere kant op, door een korte gang naar een kleine bibliotheek. Tegen de achtermuur stond een hoge boekenkast; de vakjes waren gevuld met boekrollen. Schilderijen van een veldslag hingen aan weerskanten aan de muur. Op de rechtermuur was het leger van de oude Grieken afgebeeld, onder aanvoering van Alexander de Grote, direct herkenbaar aan zijn gebeeldhouwde trekken en gouden lokken. Op de linkermuur was het leger van de Perzische koning Darius afgebeeld die door Alexander was verslagen, waardoor hij heer en meester over de wereld was geworden.

Voor de boekenkast, dominant aanwezig ondanks de grote, dramatische schilderingen, zat Calpurnia. Ze was niet onknap, maar geen grote schoonheid. Ze leek niet gevoelig voor de laatste modegrillen, met hun oosterse en Egyptische inslag. Te oordelen naar haar kapsel, sieraden en kleding had ze een strenge Romeinse matrone uit de vorige eeuw kunnen zijn. Haar blik was even streng als haar kledij; ze leek een meesteres die een ondeugende slaaf ging terechtwijzen en ik zette me schrap. Maar voordat ze het woord nam, schonk ze me een glimlach om me op mijn gemak te stellen - of om me een vals gevoel van veiligheid te geven? - en ik zag dat ze iets innemends had dat me aan haar man deed denken. Had ze dat al toen ze Caesar leerde kennen, of was het van hem overgenomen?

'Ga zitten,' zei ze en toen ik omkeek, zag ik dat er een stoel voor me was neergezet. De lijfwachten hadden zich discreet teruggetrokken net voorbij de deur. Ze wachtte tot ik was gaan zitten en liet enkele ogenblikken verstrijken voordat ze weer het woord nam. Dat was ook een tactiek van Caesar: nooit gehaast lijken. 'We hebben elkaar nooit ontmoet, Gordianus, maar ik ken je reputatie en ik weet dat mijn man een hoge dunk van je heeft. Je hebt een lange en interessante loopbaan in deze stad achter de rug. Ik dacht dat je je had teruggetrokken uit de zaken, maar ik begrijp dat je de afgelopen dagen kriskras door Rome bent getrokken met die forse schoonzoon van je.'

'Je hebt ons laten schaduwen?'

De botheid van de vraag liet haar onberoerd. 'Laten we zeggen dat je bent opgemerkt. Een voor een heb je de vrouwen bezocht die naar Cassandra's uitvaart zijn gekomen. Ik was daar ook. Je moet mijn draagstoel hebben gezien. Toch heb je mij nog niet bezocht.'

'Dat voornemen had ik wel.'

'Waarom ben je niet eerst bij mij gekomen?'

Ik schraapte mijn keel. 'Uit ontzag, denk ik. De vrouw van de grote Caesar moet drukke bezigheden hebben en weinig tijd om antwoord te geven op vragen van een nederige burger zoals ik. Dat dacht ik althans. Mag ik vragen waar we zijn?'

'In een huis aan een doodlopend straatje op de Palatinus. Je hoeft niet te weten waar precies. Mijn man heeft dit huis al jaren, maar weinig uitverkorenen zijn hier ooit binnen geweest. Zelfs zijn raadgevers zijn niet allemaal van het bestaan ervan op de hoogte. Het leek een passende omgeving voor onze ontmoeting, omdat Cassandra hier woonde.'

Ik fronste. 'Hier? Maar ik dacht...'

'Dat armoedige kamertje in de Subura? Dat ze daar woonde was schijn, een onderdeel van de rol die ze speelde. Dit was het huis waar ze haar bezittingen bewaarde. Hier trok ze zich terug als ze gevaar bespeurde, of wanneer haar rol als pauper haar tegenstond en ze behoefte voelde aan luxe. Ik vermoed dat ze je graag in dit huis had ontvangen, Gordianus, maar dat was niet mogelijk. Haar kamer was aan de andere kant van de tuin. In deze kamer sprak ik met haar. Ik zat dan hier en zij zat waar jij nu zit, in dezelfde stoel.'

'Je sprak met Cassandra?'

'Regelmatig, om haar instructies te geven en om te vragen of ze na ons laatste gesprek nog waardevolle informatie had verkregen.'

Ik liet het op me inwerken. 'Dus Cassandra was een spionne?'

'In dienst van mijn man, om precies te zijn. Het was Caesar die haar inschakelde, Caesar die haar liet weten wat hij van haar verwachtte, en Caesar die haar opleidde - tot spionne, bedoel ik. Cassandra was natuurlijk al een bekwame toneelspeelster, maar de kunst van het spioneren vergt een verdere specialisatie.' Ze keek aandachtig naar me. 'Hoor ik je tandenknarsen, Vinder?'

'Altijd Caesar!' zei ik en staarde naar de afbeelding van Alexander, en naar die van Darius aan de andere muur. Op wie zou Caesar meer lijken wanneer zijn levensverhaal ten einde liep? De veroveraar voor wie goden en verhalenvertellers een voorliefde hadden, of de arrogante keizer die heerser over de wereld was geweest en die had verloren? Op zijn reis naar zijn definitieve lotsbestemming had Caesar de hele wereld meegesleept. Hij torende boven alles uit en wierp zijn schaduw niet alleen over legers en vorsten, maar ook over alles en iedereen waar ik van hield. Nu moest ik aanvaarden dat zijn schaduw ook over Cassandra was gevallen. Calpurnia bekeek me koel. 'Ik heb begrepen dat je een grief tegen mijn man koestert omdat hij de trouw en liefde van je zoon heeft opgeëist...'

'Meto is mijn zoon niet meer!'

Ze knikte. 'Toch voelt Caesar geen wrok jegens jou, Gordianus. Mettertijd hoopt hij je weer tot zijn vrienden te kunnen rekenen.'

Zo was Caesar: conflicten bijleggen, vijanden bekeren, iedereen binnen zijn kring trekken, zelfs als het later noodzakelijk werd iemand te vernietigen.

'Maar we spraken over Cassandra,' zei ze. 'Ik weet dat haar dood je erg heeft aangegrepen. Ik denk dat Caesar zou willen dat ik je onthul wie Cassandra was, en hoe en waarom ze naar Rome is gekomen. Wat weet je al van haar?'

Dat ze mooi en tragisch en gedoemd was, dacht ik. Dat ik verliefd op haar was of dacht dat ik dat was, zonder iets van haar te weten.

'Dat ze uit Alexandria kwam,' zei ik. 'Dat ze daar in maskerspelen optrad en Cytheris kende. Dat ze aan toevallen en vallende ziekte leed - tenzij dat geveinsd was. Dat ze al dan niet over profetische gaven beschikte. Dat ze haar reputatie als zieneres gebruikte om een wrede grap uit te halen met Antonia, op aandringen van Cytheris. Dat ze hetzelfde kan hebben gedaan met een aantal andere machtige vrouwen in Rome die toenadering tot haar zochten - of misschien werden die vrouwen door haar afgeperst. Of bespioneerd.'

Calpurnia knikte. 'Als ik je vertel dat mijn man beschikt over een aantal mensen die inlichtingen voor hem verzamelen, zal dat geen verrassing voor je zijn. Al erlei agenten, van hoog tot laag - van straatboefjes en herbergiers tot centurio's en senatoren. Je weet nooit wie iets belangrijks ter ore kan komen. Er is bekwaamheid, geduld en ervaring voor nodig om de binnenkomende informatie te schiften, de bronnen te beoordelen, opzettelijke leugens van de vijand te doorzien en te bepalen wat de waarheid is bij tegenstrijdige berichten. Al die brokjes informatie zijn als tegeltjes in een mozaïek; afzonderlijk betekenen ze niets, maar samen vormen ze, onder de juiste hoek bezien, een bepaald beeld. Het luistert nauw en het is des te gecompliceerder doordat het in de schaduw gebeurt. Zo noemt mijn man het: de schaduwoorlog tussen hemzelf en zijn vijanden. De veldslagen waar iedereen weet van heeft vinden in het volle daglicht plaats tussen soldaten met zwaarden en speren. Er zijn andere veldslagen die in de schaduw worden uitgevochten, die niemand ziet en waar niemand weet van heeft; maar ook in die veldslagen sneuvelen mensen. Ik denk dat Cassandra kan worden gezien als een Amazone, een vrouwelijke krijger. Het is de enige manier waarop een vrouw krijger kan zijn, denk ik, combattant in de schaduwoorlog.'

'Waarom vocht ze voor Caesar?'

'Waarom vechten andere soldaten voor hem? Omdat hij haar betaalde, natuurlijk. Als onderdeel van de overeenkomst werd ze vrijgesteld en ze kreeg heel ruim betaald, in vaste termijnbedragen die ik voor haar reserveerde. Het werk dat Cassandra deed was gevaarlijk, maar ze ontving er een aanzienlijke beloning voor. Ze had als vermogende vrouw naar Alexandria terug kunnen gaan... als ze was blijven leven.'

'Hoe heeft Caesar haar aangeworven?'

'Zodra Pompejus uit Italia was verdreven, heeft Caesar hier in Rome de Senaat georganiseerd en besloten wie hem in zijn afwezigheid moest vertegenwoordigen: dat werd Marcus Antonius. Zodra Pompejus weg was, werd iedereen meteen Caesariaan - maar wie kon Caesar werkelijk vertrouwen, en wat voor complotten werden er tegen hem gesmeed? Het was van het grootste belang om een netwerk van agenten te organiseren om inlichtingen in te winnen. Sommige agenten functioneerden al. Anderen moesten worden aangeworven. Ikzelf heb hem erop gewezen dat zijn zwakste punt zou zijn als hij geen inlichtingen verzamelde onder de vrouwen in Rome - de echtgenotes en moeders en dochters en zusters die zijn bondgenoten en zijn vijanden achterlieten. Zulke vrouwen weten altijd meer dan wordt gedacht, vaak ook meer dan ze zelf beseffen. Zij zijn op de hoogte van de geheimste verlangens en vurigste verbondenheden van hun man. Een achteloze opmerking in een brief van een echtgenoot kan uitsluitsel geven over een geheime plaats of wapenvoorraad of begraven goudschat. Maar wie krijgt toegang tot zoveel verschillende vrouwen en kan de waardevolste inlichtingen aan die vrouwen ontlokken?

Het was Caesar die de ingeving kreeg om een toneelspeelster in te schakelen om de rol van waanzinnige profetes te spelen. Ik zei dat geen Romeinse matrone zo goedgelovig zou zijn en geen toneelspeelster zo bekwaam. Op beide punten bewees hij mijn ongelijk. Hij stuurde een agent naar Alexandria om de juiste toneelspeelster te zoeken. Waarom Alexandria? Omdat de leiders van maskerspelgezelschappen daar grote faam genieten, aangezien zij hun mensen zo goed opleiden, en omdat de stad zo ver van Rome vandaan is dat de agent daar een geschikte toneelspeelster zou kunnen vinden die hier onbekend zou zijn. Het duurde enkele maanden voordat de agent terugkwam uit Alexandria, met Cassandra. Ze kwamen de stad binnen in een gesloten draagstoel en de agent installeerde haar in het geheim in dit huis. Enkele dagen later kwam Caesar terug naar Rome nadat hij Iberia en Massilia veilig had gesteld. Zodra hij na de verkiezingen waarop hij moest toezien de tijd kon vrijmaken, had hij een ontmoeting met Cassandra. Die vond in deze kamer plaats. Ik was erbij. Hij zei dat hij mijn mening over haar wilde horen, maar ik weet zeker dat hij zijn besluit al had genomen voordat ik een woord had kunnen zeggen.'

'Ze heeft auditie gedaan voor Caesar, zoals een toneelspeelster auditie moet doen voor een plaats in een gezelschap?'

'Als je het zo wilt noemen. Ze was een schoonheid; ik zag dat Caesar onder de indruk was, maar schoonheid was niet waar we op uit waren. Ze sprak uitstekend Latijn met een heel licht accent; ze had een talent voor talen. Maar ze leek nogal zenuwachtig. Dat was misschien begrijpelijk voor een jonge vrouw die Caesar voor het eerst van dichtbij zag, maar ik vond het zorgelijk; dit was degene die het hoofd koel moest houden terwijl ze de intelligentste vrouwen in Rome moest misleiden. Caesar begon uit te leggen wat hij van haar verwachtte. Ze leek met haar gedachten elders en ze raakte steeds meer van streek. Opeens viel ze op de vloer, waar ze kronkelend en met schuim op de lippen bleef liggen. De agent had ons gewaarschuwd dat ze aan vallende ziekte leed. Caesar kwam haar direct te hulp. Hij vond een leren bijtstokje op haar lichaam, duwde het tussen haar tanden en hield haar vast tot de toeval voorbij was. Ik zag dat haar lijden hem ontroerde - Caesar heeft zelf in het verleden zulke toevallen ervaren - maar ik vroeg me af of zo'n toestand haar van haar verstand zou kunnen beroven en het haar onmogelijk zou kunnen maken om haar opdracht uit te voeren. Ik wilde dat net zeggen toen Cassandra opeens lachend overeind sprong. Het was namelijk gespeeld. Ze had een nummer opgevoerd: het zenuwachtige gedrag, haar afwezigheid, de aanval. Aanvankelijk was ik woedend. Caesar was verrukt. Ze had hem meteen overtuigd. Als ze ons allebei kon misleiden, dan kon ze iedereen in de waan brengen.'

'Ik begrijp het niet. Had ze nu wel of niet vallende ziekte?'

'Zeker, ze kreeg toevallen. Dat is hier in huis meer dan eens gebeurd. Maar ze had ook geleerd die toevallen zo overtuigend uit te beelden dat niemand het verschil kon zien. Die vaardigheid en haar intelligentie - want ik denk niet dat ik ooit een vrouw heb gekend die haar in schranderheid overtrof - maakten Cassandra ideaal voor de rol die Caesar in gedachten had.

Voordat hij naar Hellas vertrok, gaf Caesar haar uitvoerige instructies; hij ruimde veel meer tijd voor haar in dan voor zijn andere agenten. Ze leerde de namen en familiegeschiedenis van alle belangrijke vrouwen in Rome. Bovendien verdiepte ze zich in alles wat we te weten konden komen over de persoonlijke gewoonten van die vrouwen, hun excentriciteiten en bijgelovigheden, hun dromen en angsten. Ze maakte uitvoerig aantekeningen op wastafeltjes, maar die bewaarde ze alleen zolang ze de inhoud nog niet uit haar hoofd kende. Zodra ze alle bijzonderheden in haar geheugen had geprent, wiste ze het tafeltje. Ze bewaarde alle gegevens in haar hoofd. Toen Caesar tevreden was, verliet ze dit huis om zich in de stad te gaan vertonen. Het duurde niet lang voordat de mensen begonnen te spreken over de waanzinnige vrouw op het Forum. Ik herinner me dat ik me op een banket moest bedwingen om niet te glimlachen toen ik hoorde dat het gesprek op haar kwam. Van de ene dag op de andere leek iedereen te weten van de mysterieuze vrouw die in de toekomst kon kijken, hoewel niemand enig idee had wie ze was of waar ze vandaan kwam. Er werd gezegd dat ze, door in een vlam te staren, zulke visioenen kon oproepen. Haar aanpak was eenvoudig. Ze wachtte tot een vrouw haar bij zich thuis uitnodigde, of in sommige gevallen bijna ontvoerde. Dan werd haar iets aangeboden om haar over te halen: geld, voedsel, onderdak. Al spoedig werd de lamp neergezet. Gehoorzaam staarde Cassandra naar de vlam, kreeg een toeval en leek in een schemertoestand te verkeren, waarin ze cryptische maar doorzichtige voorspellingen uitte, gebaseerd op wat ze van haar gastvrouw wist. Cassandra vertelde elke vrouw wat die vrouw wilde horen. Er is geen betere manier om iemands vertrouwen te winnen. Tegenover Cassandra stortten ze hun hart uit. Ze toonden zich naakt aan haar - kwetsbaar, angstig, ambitieus, arrogant. Tegen haar zeiden ze dingen die ze tegen niemand anders zouden zeggen. Veel meer vrouwen hebben haar geraadpleegd dan het handjevol dat naar haar verbranding is komen kijken. De helft van de senatorenvrouwen in Rome heeft Cassandra over de vloer gehad.'

Ik dacht aan de vrouwen met wie ik had gesproken: Terentia, Tullia, en de Vestaalse Fabia hadden onvoorwaardelijk in Cassandra's profetische gaven geloofd. Welke brokjes informatie over Cicero en Dolabella, om nog maar te zwijgen over de Vestaalse maagden, hadden zij zich tegenover Cassandra laten ontvallen?

'En Fulvia?' vroeg ik. 'Cassandra heeft Fulvia specifieke bijzonderheden verteld over de dood van Curio: de veldslag in de woestijn, het feit dat hij is onthoofd. Dat was nog voordat iemand in Rome ook maar wist dat Curio dood was.'

'Alleen Caesar was op de hoogte.'

' Wat bedoel je?'

'Toen de boodschapper uit Africa in Rome aankwam, ging hij direct naar Caesar en niemand anders. Caesar was natuurlijk diep getroffen door het nieuws. Curio was als een zoon voor hem. Caesar had zulke hoge verwachtingen gehad van Curio; daarom had hij hem het commando in Africa gegeven. Maar zoals Caesar zegt, informatie is als goud: die moet je verstandig gebruiken. In het geheim had hij een ontmoeting met Cassandra in deze kamer om haar de bijzonderheden te vertellen. De volgende ochtend hoorden we van informanten in Fulvia's huishouden dat Fulvia die dag bezoeken wilde afleggen, en wij bepaalden welke weg ze zou kiezen. Als Fulvia in haar draagstoel voorbijkwam, moest Cassandra met een fluisterstem iets zeggen, net luid genoeg om Fulvia's oren te bereiken. Ze zei...'

Ik herinnerde me wat Fulvia tegen mij had gezegd en herhaalde dat voor Calpurnia: 'Nu is hij dood. Hij is strijdend ten onder gegaan. Het was de dood van een dapper man.'

Calpurnia knikte. 'Precies. Dat waren de woorden die Caesar haar had voorgezegd. Fulvia hield natuurlijk halt. Ze nam Cassandra mee naar huis. En toen Cassandra vertelde hoe Curio was gesneuveld, een versie die naderhand werd bevestigd, leek het een echt visioen van de goden. Zo won Cassandra Fulvia's vertrouwen en dat van haar moeder, Sempronia.'

'En intussen hield Caesar het nieuws van Curio's dood geheim?'

'Hij eiste dat de boodschapper onder ede verklaarde dat hij zou zwijgen en het twee dagen lang aan niemand zou vertellen, zelfs niet aan Marcus Antonius - zelfs niet aan mij. Inlichtingen zijn goud waard. Door dat brokje informatie heel gedisciplineerd te gebruiken, kocht Caesar Fulvia's vertrouwen in Cassandra.'

'Maar Curio is in dienst van Caesar gesneuveld. Waarom moest er dan een spionne op zijn weduwe worden afgestuurd?'

'Waarom niet? We wilden weten hoe de stemming in dat huis was en of die twee vrouwen iets in hun schild voerden. Laatje niet misleiden door haar uitingen van verdriet, Gordianus. Fulvia is razend ambitieus. Net als Sempronia. Vaak genoeg heb ik tegen Caesar gezegd: "Die twee moeten we in de gaten houden, vooral de dochter. Het maakt niet uit dat ze met Curio getrouwd is, het maakt niet uit dat Marcus Antonius met zijn nicht is getrouwd: let op mijn woorden, Fulvia heeft haar zinnen op onze Antonius gezet, en als die twee ooit hun krachten bundelen... pas dan op!'" Ik schudde mijn hoofd. 'Maar voorlopig is Antonius nog met Antonia getrouwd. Zij heeft Cassandra doorzien.'

'Ja. Tegenover Antonia heeft Cassandra zich ernstig vergist. Ze handelde op eigen initiatief buiten haar opdracht van Caesar om.'

'Niet helemaal haar eigen initiatief. Het was Cytheris die haar heeft aangezet om Antonia met een voorspelling angst aan te jagen.'

'Dat weet ik. Cassandra heeft me dat ook bekend toen ik aandrong. Ze zei dat Cytheris haar in Alexandria had gekend en dreigde haar te ontmaskeren als ze haar niet een gunst bewees. Cassandra voerde aan dat haar profetie voor Antonia een kleinigheid was. Ik was het niet met haar eens en maakte haar hevige verwijten omdat ze de kans had verspeeld om een vertrouwensband met Antonia op te bouwen. Het was dom van Cassandra en het vormde zeker geen onderdeel van Caesars plan. Het was voor mij ook de eerste aanwijzing dat ik mijn greep op Cassandra dreigde te verliezen.'

'De eerste aanwijzing?'

'Haar verhouding met jou was er ook een. Dat had nooit mogen gebeuren. Ze wist van meet af aan dat ze geen banden mocht aanknopen met een man die niet in dienst stond van Caesar.'

'Haar ontmoetingen met mij maakten geen deel uit van Caesars plan?'

Calpurnia keek me scherpzinnig aan. 'Vraag je je bezorgd af of het anders kan zijn geweest? Dat Cassandra toenadering kan hebben gezocht om je vertrouwen te winnen? Nee. Niet in haar rol als agent van Caesar. Ze handelde op eigen initiatief toen ze jou benaderde.'

'Hoe komt het dan dat je ervan weet?'

Ze glimlachte. 'Het is maar een veronderstelling. Waarom zou je na Cassandra's dood zoveel belangstelling voor haar aan de dag hebben gelegd als je niet haar minnaar was?'

Ik zei niets.

Ze haalde haar schouders op. 'Wie zal de mysteriën van Venus ontrafelen? Cassandra heeft haar verhouding met jou zelfs voor mij verborgen gehouden; daarom kon ze je niet hierheen meenemen, waar jullie meer comfort zouden hebben gekend dan in die woonkazerne in de Subura. Jij was haar geheimpje zoals zij het jouwe was.' Calpurnia keek me peinzend aan. 'Natuurlijk wist Cassandra al wie je was omdat ze uitvoerig door Caesar was ingelicht. En natuurlijk kende ze je zoon - Meto, bedoel ik. Meto was soms aanwezig bij die instructiegesprekken. Die jongeman heeft aanleg voor dit werk: toneelspelen, geheime codes, complotten onder de roos.'

'Cassandra kende Meto? Dat heeft ze me nooit verteld.'

'Dat kon ze toch niet zeggen, zonder te verraden dat ze Caesars agente was? Als ze jou dat had verteld, had je dezelfde gevaren gelopen als zijzelf. Dan was het je misschien net zo vergaan als haar.'

'Net zo vergaan.' Ik had een bittere smaak in mijn mond. 'Weet jij wie haar heeft vermoord?' vroeg ik, half vermoedend dat het Calpurnia zelf was geweest.

Ze zag de uitdrukking op mijn gezicht. 'Met haar dood heb ik niets te maken gehad. Ik weet niet wie haar heeft vermoord of waarom. Het kan een van de vrouwen zijn geweest die naar haar uitvaart zijn gekomen. Het kan ook iemand anders zijn geweest. Maar...'

'Ja?'

Ze stond op, liep naar de figuur van Alexander in het schilderij en tuurde er gespannen naar, hoewel ze hem al vele malen moest hebben gezien. 'Toen Caesar Cassandra inlichtte over verschil ende vrouwen in Rome, stelde hij zelf specifieke profetieën of visioenen voor die ze kon gebruiken om het vertrouwen van een bepaalde vrouw te winnen of haar bang te maken of op een andere manier zover te krijgen dat ze haar hart uitstortte. Dat deed hij ook in het geval van Fulvia, zoals ik heb verteld. Maar Caesar kon niet alle eventualiteiten voorzien. Na zijn vertrek uit Rome moest Cassandra, als een vrouw haar aansprak op haar gaven, in de meeste gevallen improviseren, gebruikmaken van haar eigen vaardigheden en van wat ze al van die vrouw wist. Maar omstandigheden veranderen. Cassandra moest op de hoogte worden gehouden van de ontwikkelingen. Die taak viel mij toe als ik haar in dit huis sprak. Eén zo'n ontwikkeling was die toestand met Marcus Caelius en Milo. Zelfs Caesar had niet voorzien dat Caelius zich tegen hem zou keren of dat Milo het zou wagen naar Italia terug te gaan; en niemand had zich kunnen voorstellen dat die twee hun krachten zouden bundelen. Trebonius en Isauricus: wat een knoeiers! Ze hadden Caelius moeten tegenhouden zodra hij zijn stoel neerzette op het Forum en het volk begon op te hitsen. Nu is de situatie uit de hand gelopen.' Ze keek me scherp aan. 'Wist je dat Caelius en Milo op de dag dat Cassandra stierf in de stad waren?'

Ik gaf weloverwogen antwoord. 'Ik heb een gerucht op het Forum gehoord dat die twee samen zijn gezien toen ze te paard naar het zuiden trokken.'

'Dat gerucht was juist. Die dag was onze laatste kans om Caelius en Milo te weerhouden van hun poging in het zuiden een revolutie op gang te brengen. Ik had gehoopt dat te kunnen doen door Cassandra in te zetten.'

'Hoe had Cassandra die twee kunnen tegenhouden?'

'Door haar gaven te gebruiken, natuurlijk.'

'Waarom zouden ze naar Cassandra hebben geluisterd?'

'Caelius had haar wellicht niet serieus genomen, maar volgens mijn bronnen zou Milo mogelijk wel oren naar haar hebben gehad. Ik heb vernomen dat hij de laatste jaren steeds bijgeloviger is geworden. Hij ziet overal voortekenen in. Als Cassandra Milo had kunnen overhalen af te zien van die krankzinnige onderneming, was Caelius hem misschien gevolgd.'

'Maar zelfs al waren Caelius en Milo enige tijd in het geheim in de stad, hoe kon Cassandra hen dan benaderen?'

'De woonkazerne in de Subura waar ze logeerde was een bastion van Caelius in de stad. Daarom heb ik haar daar ondergebracht, met het idee dat ze zo misschien kans zou zien Caelius te bespioneren. In ieder geval kon hij naar haar toe als hij haar ooit wilde raadplegen. En Cassandra had Milo of Caelius ook kunnen benaderen via de twee vrouwen die het dichtst bij hen staan: Fausta en Clodia.'

Ik schudde mijn hoofd. 'Fausta mag dan nog Milo's echtgenote zijn, ze kijkt op hem neer. Ze wenst zijn dood. Dat heeft ze me zelf verteld. Zou Milo zelfs maar de moeite nemen Fausta op te zoeken als hij in de stad was? Wat Clodia betreft: zij haat niemand zo erg als Caelius - of misschien Milo! Clodia en Caelius hebben ooit een verhouding gehad, maar ik denk niet dat ze ook maar een woord met hem heeft gewisseld na het proces dat ze tegen hem heeft aangespannen.'

'Dat kun je wel denken, Gordianus, maar dan heb je het mis. Volgens mijn bronnen heeft Milo vrijwel zeker contact gehad met Fausta toen hij in Rome was. Wat Clodia betreft: die ontvangt Caelius in haar huis op de Palatinus en op haar buitenplaats aan de Tiber sinds hij met Caesar uit Iberia is teruggekomen.'

'Daar geloof ik niets van!'

'Je kunt het maar beter wel geloven, Gordianus. Mijn bronnen zijn heel betrouwbaar in dit geval.'

'Wil je zeggen dat Clodia en Caelius hun verhouding na al die jaren hebben hervat, ondanks de wederzijdse bittere gevoelens?

Onmogelijk!'

'O ja? Het lijkt me dat je niet anders kunt verwachten van een zwakke vrouw als Clodia, die zich door grillen en gevoelens laat leiden. Wij Romeinen zijn van mening dat een man zijn lusten de baas moest blijven, omdat hij anders geen man is, maar zo'n zwakte vergeven we een vrouw. In de dagen van onze voorouders was dat anders. Een vrouw als Clodia, slavin van haar behoeften, zou door iedereen zijn veracht. Tegenwoordig noemen de mensen zo iemand fascinerend, en mannen die net zo slap zijn als zij schrijven gedichten over haar.' Ze maakte een geluid waaruit haar afkeer bleek. De gedachte kwam bij me op dat niemand ooit een gedicht over Calpurnia zou maken.

'Wat Caelius betreft,' zei ze, 'die is misschien altijd van Clodia blijven houden, ondanks hun conflict en haar poging hem kapot te maken. Of misschien zag hij, als de pragmaticus die hij is, een manier om haar te gebruiken in zijn streven het gespuis aan zich te binden en zo de macht te grijpen. Wie zal zeggen wat de drijfveren zijn van zo'n man? Hij is als kwikzilver.'

Ik schudde mijn hoofd en probeerde er wijs uit te worden. 'Als Cassandra op jouw verzoek een poging moest doen om Caelius en Milo van hun plan voor een gewapende opstand af te houden, is ze daar kennelijk niet in geslaagd,' zei ik.

'Ik weet niet precies wat er is gebeurd. De laatste keer dat ik Cassandra heb gesproken, enkele dagen voor haar dood, vertelde ze me dat ze zowel Clodia als Fausta had ontmoet. Fausta had haar verteld dat Milo op de hoogte was van haar bestaan - het was niet duidelijk of hij op dat moment in Rome was of niet - en dat hij haar om een voorspelling wilde vragen. Zoals ik al zei, wist ik dat Cassandra in een gebouw woonde dat een van Caelius' bolwerken in de stad was. Ik zei dat ze daar moest blijven, waar Caelius en Milo haar desgewenst konden vinden. Als dat gebeurde, moest ze proberen de twee tot zoveel mogelijk uitstel te bewegen.

"Scheep hen af, houd hen in de stad en stuur direct Rupa naar me toe," zei ik tegen haar. "Als je niet onder een voorspelling uit kunt komen, moet je zeggen dat hun plannen voor een revolutie tot mislukken gedoemd zijn en dat ze nog maar één hoop hebben: zichzelf aangeven en een beroep doen op de mateloze barmhartigheid van Caesar." Dat was de laatste keer dat ik Cassandra heb gezien. Een paar dagen later hoorde ik dat Caelius en Milo waren vertrokken en dat Cassandra dood was. Voorzover ik de gebeurtenissen kan reconstrueren is ze gestorven enkele uren nadat ze Rome te paard hadden verlaten.'

'En Rupa?'

'Die was bij Cassandra, de laatste keer dat ik haar sprak. Daarna heb ik hem niet meer gezien. Ik weet niet of hij nog leeft of dood is.'

'Maar je gelooft wel in een verband tussen Caelius en Milo en de dood van Cassandra?'

'Het lijkt heel waarschijnlijk. Welk verband precies weet ik niet. Op dit ogenblik zijn al mijn inspanningen gericht op het voorkomen van de revolutie die Milo en Caelius in het zuiden proberen te ontketenen en te zorgen dat ze Rome alleen nog binnenkomen met hun hoofd op een spies. Cassandra is dood. Zij kan niets meer voor me doen. Ik kan me niet bezighouden met wie haar heeft vermoord of waarom. Dat laat ik aan jou over. Ik begrijp dat je een goede neus hebt voor zulke zaken. En als je de waarheid hebt gevonden, kom die mij dan vertellen. Als ze in dienst van Caesar is gestorven, zal degene die haar heeft vermoord zich voor Caesars rechtbank moeten verantwoorden.'