XVII

Die nacht raakte Bethesda in een koortsdelirium. Ze huiverde onder haar wollen dek en mompelde onsamenhangende woorden. Diana maakte een drankje van gekookte wilgenbast en een licht slaapmiddel dat leek te helpen; de koorts zakte en Bethesda viel in een onrustige slaap. Ik bleef bij haar, hield haar hand vast, depte haar voorhoofd en deed nauwelijks een oog dicht. Koorts was niet eerder een symptoom van haar kwaal geweest. Ik vreesde dat er een nieuw stadium was ingetreden. Ik voelde me onnozel en hulpeloos.

Die dag werd ook Diana ziek. Toen ik de tuin in liep, stond ze voorovergebogen en braakte haar ontbijt uit. Naderhand beweerde ze dat ze zich uitstekend voelde, maar ik vroeg me geschrokken af of haar ziekte verband hield met die van haar moeder. Hoe moest het verder als beiden ten prooi zouden vallen aan dezelfde slepende kwaal? Ik had geen geld meer voor dokters. Dokters waren trouwens toch nutteloos gebleken. Hoe moest het verder met het huishouden als Bethesda en Diana allebei bedlegerig waren? Wat zou er gebeuren als de bankier Volumnius begon aan te dringen op terugbetaling van mijn leningen? Binnenkort zou ik de eerste termijn moeten voldoen. Dagen verstreken. Na die eerste ellendige nacht nam Bethesda's koorts af en verdween. Diana leek gezond, maar er was iets schichtigs in haar optreden. Ik had het gevoel dat ze iets voor me verborgen hield.

Ik had mijn zoektocht naar de waarheid omtrent Cassandra kunnen voortzetten, maar mijn wil leek verlamd. Heel Rome leek in de greep van stagnatie, in afwachting van nieuws uit Hellas over Caesar en Pompejus en nieuws uit het zuiden over de opstand van Caelius en Milo. Er hing een gevoel van dreigend onheil over de stad, over mijn huis, over mezelf. Dat vertroebelde elk moment en vergiftigde elke ademtocht.

Nog iets anders weerhield me ervan verdere stappen te doen om de moordenaar van Cassandra te vinden. Door me te vertellen wat ze wist, door me te belasten met de taak de waarheid aan het licht te brengen en door Caesars rechtspraak te beloven, had Calpurnia me in feite in de arm genomen als een van haar informanten in de stad. Ik had opzettelijk al mijn banden met Caesar verbroken en zelfs Meto verstoten. Maar als ik het zoeken naar de dader van de moord op Cassandra wilde voortzetten, hoe kon ik dat dan anders doen dan door een spion te worden voor Caesar?

Het was Hieronymus die me het nieuws bracht.

Terwijl ik op een ochtend in de tuin zat te piekeren, kwam hij met grote passen aanlopen; zijn ogen hadden een vreemde glans en hij was licht buiten adem. Ik wist direct dat er iets vreselijks was gebeurd - vreselijk voor iemand, niet noodzakelijk voor Hieronymus persoonlijk. Bloedvergieten en het lijden van anderen wonden hem op.

'Het is voorbij!' verklaarde hij.

'Wat is voorbij?'

'Ze zijn dood. Allebei dood, en hun volgelingen ook.'

Even dacht ik dat hij Caesar en Pompejus bedoelde, en probeerde me de omvang van de ramp voor te stellen waardoor beiden met hun legers van de aarde waren weggevaagd. Had Jupiter zelf zijn bliksemschichten gezonden, had Neptunus de zeeën doen rijzen, was de afgrond van de Hades aan hun voeten opengegaan?

Ik voelde een koude plek in mijn hart waar ooit mijn liefde voor Meto was geweest.

Toen wist ik wat hij bedoelde.

'Waar?'vroeg ik.'Hoe?'

'Er doen tegenstrijdige berichten de ronde, maar volgens de beste bronnen op het Forum...'

Davus stormde op ons af. 'Milo en Caelius zijn dood!' riep hij uit. 'Allebei dood! Er is een enorme menigte op het Forum. Sommigen staan te juichen. Anderen huilen en trekken de haren uit hun hoofd. Ze zeggen dat het allemaal voorbij is. De opstand is voorbij, nog voor hij is begonnen.'

Hieronymus keek zuur naar Davus. 'Zoals ik al zei... Het schijnt als volgt te zijn gegaan: Milo en Caelius hebben Rome in zuidelijke richting verlaten, maar daar scheidden zich hun wegen. Milo reed van stad naar stad, zeggend dat hij in opdracht van Pompejus handelde, en probeerde met wilde beloften de stadsbesturen op zijn hand te krijgen. Maar dat haalde niets uit. Dus gebruikte hij zijn gladiatoren om een groot aantal veldslaven te bevrijden, van het slag dat onder de zweep moet werken en met de beesten in stallen wordt gehouden of in kooien: de meest desperaten. Milo's bijeengeraapte legertje ging op rooftocht, plunderde overal tempels en heiligdommen en boerderijen. De oorlogskas vullen noemde Milo dat. Hij moet heel wat slaven hebben verzameld - honderden, misschien wel duizenden - omdat hij het aandurfde de stad Compsa te belegeren, die door een heel legioen werd verdedigd. Maar alles ging mis toen Milo werd getroffen door een steen die van de muren omlaag werd geslingerd. De steen trof hem midden in het voorhoofd en verbrijzelde zijn schedel, zodat hij op slag dood was. Toen er niemand meer was om leiding te geven, zijn de slaven in paniek gevlucht.'

'En Caelius?'

'Caelius probeerde aanvankelijk een opstand onder de gladiatoren in Neapolis uit te lokken. Maar het stadsbestuur kreeg lucht van het complot en sloeg hun leiders in de boeien voordat ze de anderen in beweging konden brengen. De magistraten probeerden ook Caelius aan te houden, maar hij slaagde erin uit hun handen te blijven. Het nieuws dat hij zich buiten de wet had gesteld reisde voor hem uit. Geen stad wilde de poorten voor hem openzetten. Hij reed naar Compsa om zich bij Milo te voegen, en hoorde van slaven die de strijd waren ontvlucht dat Milo dood was. Caelius deed nog een poging om de slaven over te halen terug te gaan, maar zij wilden niet naar hem luisteren en vluchtten alle kanten op. Hoe zei Canininus met zijn ene arm het ook weer?

"Door al die jaren van bukken voor de zweep en schapen neuken waren ze immuun voor de redenaarskunsten van Caelius geworden." Caelius trok verder naar het zuiden, vrijwel alleen - ze zeggen dat hij nog maar een handjevol aanhangers bij zich had, hoogstens vijf of zes man. Hij reed door tot hij de kust bereikte. Er schijnt onder de wreef van Italia een stad te liggen die Thurii heet. Daar heeft Caelius zijn laatste slag geleverd.'

Arme Caelius, dacht ik. IJdele, ambitieuze, rusteloze, kwikzilverachtige Caelius! Na de dood van Milo was hij geen stad meer binnengekomen en zonder leger - zonder zelfs maar een leger van veldslaven - moest hij hebben beseft dat er geen hoop meer voor hem was, dat hij gedoemd was tot de ondergang. Thurii was het einde van de wereld, het eindpunt in de komeetachtige ontwikkeling van de jonge redenaar die Cicero's briljante beschermeling was geweest, die Milo trouw had verdedigd, Caesar had gediend als stoutmoedig bevelhebber, Clodia's trouweloze minnaar was geweest en de laatste desperate hoop van de ontevreden, verarmde massa's in Rome.

'Wat is er met hem gebeurd?' vroeg ik.

'Zoals ik het heb gehoord...' Hieronymus dempte zijn stem. Zijn ogen schitterden van opwinding omdat hij bijzonderheden kon vertellen aan een maagdelijk oor, maar Davus was er te vol van om zich in te houden en viel hem in de rede.

'Hij is verscheurd!' zei Davus. 'Toen Caelius bij Thurii aankwam, kon hij zo door de open poort de stad in gaan; ze waren daar nog niet op de hoogte. Hij liep over de markt naar het forum en ging op het bordes van de stadssenaat staan. Hij klapte in zijn handen en riep een groep soldaten toe dat ze hun kameraden moesten gaan halen, omdat hij die ook wilde toespreken. Er verzamelde zich een menigte. Caelius begon te spreken. Ze zeggen dat zijn stem te luid was voor het kleine forum in Thurii. De mensen konden hem in de hele stad horen en zelfs buiten de muren en op vissersschepen op het water. Er kwamen steeds meer bewoners en soldaten aanlopen tot het hele forum vol stond. De meeste soldaten die in Thurii zijn gelegerd schijnen Iberiërs en Galliërs van Caesars ruiterij te zijn. Caelius probeerde hen op te hitsen door te beginnen over de slachtingen en vernielingen die Caesar heeft aangericht in hun geboortelanden. Maar de soldaten wilden er niet van horen. Ze wilden geen kwaad woord over Caesar horen. Ze begonnen te joelen en te sissen en te stampvoeten, en Caelius sprak nog luider. Hij beweerde dat Caesar het volk van Rome had verraden en dat het niet lang meer zou duren voordat hij ook de anderen zou verraden. De soldaten gooiden stenen naar Caelius, maar hij ging door met spreken, ook toen het bloed over zijn gezicht stroomde. Ten slotte renden ze het bordes op en grepen hem. Hij schreeuwde de soldaten toe dat ze idioten waren die blind gehoorzaamden. Hij hield pas op met praten toen ze hem op de grond hadden gegooid en zijn luchtpijp hadden verbrijzeld door op zijn keel te gaan staan.'

Milo's schedel was verbrijzeld. Caelius was aan stukken gescheurd. Wat was er met hun hoofden gebeurd, die Calpurnia zo graag had willen ontvangen? Alleen hun hoofden konden onweerlegbaar bewijs zijn dat de dreiging was afgewend; pas dan kon ze Caesar het goede nieuws schrijven zonder te hoeven vrezen dat ze verkeerd was ingelicht. Zou ze zich verlustigen als ze die hoofden zag, zich meer overgeven aan haar emoties dan betamelijk was voor een Romeinse matrone?

'... zijn gekruisigd,' hoorde ik Davus zeggen, en ik schrok op uit mijn overpeinzingen.

'Wat?'

'De gladiatoren in Neapolis en de veldslaven die onder Milo hebben gevochten: die zijn gekruisigd. De gladiatoren waren al overmeesterd. De veldslaven zijri door de soldaten van het garnizoen in Compsa opgespoord. Een aantal heeft zich doodgevochten, maar de meesten zijn bijeengedreven en langs de weg gekruisigd. Ze zeggen dat er niet meer zo veel slaven in één keer zijn gekruisigd sinds de dagen van Spartacus, toen Crassus de grote slavenopstand neersloeg en de hele Via Appia aan weerskanten volhing met gekruisigde slaven.'

Het werd stil in de tuin. Hieronymus zag zijn kans schoon, zette een sardonische grijns op en begon iets te zeggen, maar ik stak mijn hand op. 'Ik heb genoeg gehoord,' zei ik. 'Ik wil een poosje alleen zijn. Davus, ga naar Diana toe. Ze is bij haar moeder, meen ik. Hieronymus, ik hoorde zojuist commotie in de keuken. Daar zullen Androcles en Mopsus waarschijnlijk achter zitten. Wil jij even gaan kijken?'

Ze liepen in verschillende richtingen weg en lieten me alleen met mijn gedachten.

Het verbaasde me dat het nieuws me zo diep trof. De heethoofdige bruut Milo was geen vriend van me geweest. Caelius was ofwel een krankzinnige dromer geweest of een grove opportunist. Maakte het nog uit wat de reden was geweest? Samen hadden ze geprobeerd me onder druk zover te krijgen dat ik me bij hen aansloot. Toen ik dat weigerde, hadden ze toegestaan dat ik het er levend afbracht - maar alleen, voorzover ik kon nagaan, omdat Cassandra hen daartoe had gedwongen. Welke band had zij met het tweetal gehad? Nu Milo en Caelius allebei dood waren, leek het achteraf onmogelijk dat hun dolle plannen succes zouden hebben gehad.

Cassandra was vermoord. Waarom? Door wie?

Ik kreeg een inval. Hoe was het mogelijk dat die gedachte niet eerder bij me was opgekomen? Het idee lag zo voor de hand, en toch had ik mezelf misleid door het niet te willen zien. Het ogenblik van inzicht was bijna tastbaar, bijna pijnlijk, alsof een veer in mijn hoofd zich opeens had ontrold. Ik moet een kreet hebben geslaakt, want Davus verscheen weer in de tuin, gevolgd door Hieronymus en de jongens.

'Schoonvader,' zei Davus, 'je huilt!'

'Ik had geen idee dat hij zich het nieuws zo zou aantrekken,' fluisterde Hieronymus.

Androcles en Mopsus keken me ontzet aan. Ze hadden me nog nooit zo ontdaan gezien, zelfs niet bij Cassandra's uitvaart.

'Haal mijn toga,' zei ik. 'Ik moet een formeel bezoek afleggen.'

'Waar ga je naartoe, schoonvader? Dan doe ik ook mijn toga aan...'

'Nee, Davus, ik ga alleen.'

'Toch niet op een dag als vandaag,' hield Davus aan. 'Je weet niet hoe het is op het Forum.'

'De jongeman heeft gelijk,' zei Hieronymus. 'Het is niet veilig op straat. Als de aanhang van Caelius rellen gaat schoppen en Isauricus zijn eigen vechtersbazen inschakelt om de orde te herstellen...'

'Ik ga alleen,' herhaalde ik. 'Het is niet ver.'

Ze zou niet op haar buiten zijn, op een dag als deze, met zoveel onzekerheid en mogelijk geweld in de stad. Ze zou zich veilig hebben verschanst in haar huis op de Palatinus, op een korte wandeling van mijn eigen huis. Ik nam de smalle straten en kwam amper iemand tegen. Af en toe hoorde ik echo's van het Forum: juichkreten, voorzover ik kon bepalen. Isauricus moest alle aanhangers hebben opgeroepen over wie hij kon beschikken om het nieuws uit het zuiden luidruchtig te vieren.

Haar huis stond aan het einde van een stille laan. De laatste jaren was het onder rijke en machtige mensen mode geworden om massieve, protserige huizen te laten bouwen die plompverloren de status van de bezitters verkondigden, maar zij woonde in een oud huis dat al generaties in haar familie was; het stond in de ouderwetse traditie van de grote patriciërsgeslachten en bood een bescheiden aanblik. In de onopvallend geel gesausde voorgevel waren geen ramen. De toegang tot de deur was met geglazuurde rode en zwarte tegels geplaveid. De sauslaag moest vernieuwd worden, merkte ik op, en hier en daar waren tegels gebarsten of verdwenen. Aan weerskanten van de rustieke eiken deur stonden twee hoge cipressen. Ook die zagen er verwaarloosd uit; er zaten veel dode takken in en massa's spinnenwebben. Die bomen waren zichtbaar vanaf het balkon aan de achterkant van mijn huis. Als ik ze zag, moest ik altijd aan Clodia denken. Ik verwachtte dat een knappe jongeman of een mooi meisje aan de deur zou komen - Clodia had zichzelf altijd met schoonheid omringd - maar het was een oude getrouwe die me begroette. Hij verdween enkele ogenblikken om mijn komst aan te kondigen, kwam terug en liep voor me uit het huis in. Het was ooit een van de meest luxueus ingerichte huizen in Rome geweest, maar nu zag ik voetstukken zonder beelden, lege plekken aan de muur waar schilderstukken hoorden te hangen, koude vloeren zonder tapijten. Net als vele anderen in Rome wier positie ooit onaantastbaar had geleken, maakte Clodia nu moeilijke tijden door. Ze lag in haar tuin op een rustbed bij een kleine visvijver, liet broodkruimels in het water vallen en keek naar de toeschietende vissen, met hun schubben die oplichtten in de waterige zon. Dit was de tuin waar ik jaren terug een van haar beruchte ontvangsten had meegemaakt; Catullus had een gedicht over hartstocht en verdriet voorgedragen terwijl paartjes in de schaduwen de liefde bedreven. Nu was de tuin stil en leeg op Clodia en haar vissen na.

Ze keek op van de vijver. Het zonlicht dat door het water werd weerkaatst had een flatterend effect; even zag ik Clodia terug zoals ze was toen ik haar leerde kennen, in de tijd dat haar schoonheid in volle bloei was.

'Zo gauw weer op bezoek?' vroeg ze. 'Jarenlang vergeet je me, dan kom je naar mijn buiten en nu naar mijn huis. Je verwent me met je aandacht, Gordianus.' Ze leek het gedachteloos te zeggen; haar stem had de juiste toon, maar in haar ogen ontbrak het vuur.

'Heb je het nieuws gehoord?' vroeg ik.

'Natuurlijk. Rome is weer eens gered en alle brave Romeinen moeten naar het Forum komen om hoera te roepen. De Senaat zal een resolutie aannemen om de consul te feliciteren. De commandant van het garnizoen in Compsa wordt bevorderd. De soldaten in Thurii...' Ze zweeg abrupt. Ze staarde omlaag naar de hongerige vissen, die elkaar verdrongen en naar haar terugstaarden.

'Maandenlang heb je contact met Marcus Caelius onderhouden,' zei ik, 'sinds hij met Caesar uit Iberia terug is gekomen. Het hele voorjaar en de hele zomer, terwijl hij onrust stookte op het Forum, kwam hij ook hier, naar jouw huis.'

'Hoe weet je dat, Gordianus?'

'Dat heeft Calpurnia me verteld. Ze heeft spionnen in de hele stad.'

'Denkt ze dat ik me verbonden had met Caelius?'

'Was dat zo?'

Clodia's gezicht verstrakte. Het flatterende effect was weg; ze leek weer zo oud als ze was. 'Voor mensen als Calpurnia moet de wereld zo eenvoudig lijken. Anderen spannen samen of niet; het zijn bondgenoten of vijanden; ze zijn te vertrouwen of niet. Ze heeft het verstand van een man. Ze zou net zogoed geen vrouw kunnen zijn.'

'Merkwaardig,' zei ik.

'Wat?'

'Calpurnia heeft net zo'n geringe dunk van jou, maar om tegenovergestelde redenen. Volgens haar word jij gedreven door grillen en gevoelens. Ze zegt dat je zwak bent en je niet kunt beheersen.'

Clodia lachte vreugdeloos. 'We zullen zien hoe lang een vrouw als Calpurnia Caesars belangstelling kan vasthouden, als en wanneer hij het tot heer over de wereld brengt. Kun je je voorstellen dat je met zo'n blok hout de liefde bedrijft?'

'Je hebt geen antwoord op mijn vraag gegeven. Spande je samen met Caelius?'

'Samenspannen met Caelius? Nee. Verliefd op hem...' Haar stem brak. Ze deed haar ogen dicht. 'Ja.'

Ik schudde mijn hoofd. 'Ik geloof je niet. Jullie hebben wel een verhouding gehad, maar dat is jaren geleden. Je hebt hem wegens moord voor de rechtbank gesleept. Je hebt je best gedaan om hem kapot te maken en uit Rome te verdrijven. In plaats daarvan heeft hij jou voor de rechtbank beledigd. Na de moord op je broer heeft hij het opgenomen voor Milo. Je kunt toch onmogelijk daarna...'

'Hoe zou jij weten waartoe ik in staat ben, Gordianus?'

Ik voelde opeens een kille woede in mijn borst. 'Ik ben bang dat ik precies weet waartoe jij in staat bent.'

'Wat bedoel je daarmee?'

'Ik denk geen moment dat je opnieuw verliefd bent geworden op Caelius. Dan zou je net zo frivool en onnozel zijn als Calpurnia je afschildert. En je bent niet dom. Je bent hard en sluw en altijd berekenend. Ik denk dat je Marcus Caelius meer haatte dan ooit toen hij met Caesar terugkwam. Daar stond de man die je het meest verachtte in de hele wereld trots naast Caesar, hij werd beloond met een magistraatsfunctie, nam nog altijd deel aan het grote spel, ondanks al je pogingen hem ten val te brengen - terwijl jij wegkwijnde in de schaduw, je fortuin verkwist, je naam door het slijk gehaald, je geliefde broer dood en vergeten. Je moet onophoudelijk over wraak hebben nagedacht. Waar kun je anders nog aan denken nu alles wat je ooit prettig vond weg is, met inbegrip van je schoonheid?'

Ze staarde me neutraal aan. 'Je hoeft niet zulke wrede woorden te gebruiken, Gordianus.'

'Jij durft mij wreed te noemen, terwijl je zelf welbewust Marcus Caelius een tweede keer in je netten hebt verstrikt, met de bedoeling hem ditmaal definitief te vernietigen? Ik zei dat je schoonheid verdwenen is, en dat is waar. Maar Caelius kende je al toen je die nog bezat. Hij is ooit in de ban ervan geweest en dat is hij nooit vergeten. Hij herinnerde zich jou zoals je was - zoals ik me je herinner. Je hebt toenadering tot hem gezocht. Je hebt hem een tweede keer verleid; je hebt hem zover gekregen dat hij een tweede keer verliefd op je werd. Je hebt zijn vertrouwen gewonnen. En toen? Hoe heb je het zaad van de onvrede in zijn hart geplant?

Heel subtiel, stel ik me voor, met een weloverwogen woordje hier en daar. Je hebt Caesar belasterd - eerst voorzichtig, daarna vinniger. Je hebt hem gewezen op de macht van het gewone volk van Rome en het feit dat er na je broer niemand meer is geweest die hun krachten met succes heeft gebundeld. Ik hoor het je zeggen:

"Caesar beseft je waarde niet, Marcus. Hij verspilt je talenten!

Waarom beloont hij een middelmatige man als Trebonius royaler dan jou? Omdat hij jaloers op je is, daarom! Omdat hij in het geheim bang voor je is! Leefde mijn lieve broer nog maar. Wat zou hij de situatie dan hebben uitgebuit! Het volk is ongelukkig en heeft geen vertrouwen meer in Caesar, het kijkt op hem neer; het heeft iemand nodig die zijn wrok kan vertolken, een man met de gave van het woord en de moed zich te weer te stellen tegen de schoothondjes waaraan Caesar de stad heeft toevertrouwd. Zo'n man zou heerser over Rome kunnen worden!'"

Clodia staarde me aan, met vlammende ogen, maar ze zei niets.

'Zal ik doorgaan? Goed dan! Je hebt hem aangezet tot steeds wildere beloften aan het volk, tot het tarten van zijn collega-magistraten, tot het beledigen van de Senaat, tot het stoken tegen Caesar zelf. Toen hij uiteindelijk te ver ging en Isauricus hem wilde laten aanhouden, moet je verrukt zijn geweest! Maar Caelius glipte door de mazen van het net. Hij dook onder. Toen spande hij samen met Milo - de man die veroordeeld was wegens moord op je broer - en dat moet je vreselijk hebben gevonden! Intussen bleef je werken aan Caelius' ondergang. Ik denk dat je voldoende contact met hem had om hem naar zijn ondergang te kunnen leiden. Misschien deinsde hij terug toen zijn vooruitzichten hopeloos leken. Heb je hem geprikkeld om door te zetten, door te zeggen dat de goden aan zijn kant stonden? Heb je zijn mannelijkheid in twijfel getrokken? Heb je tegen hem gezegd dat alleen een lafaard er halverwege het bijltje bij zou neergooien? En toen Milo - de bijgelovige, voortekenen vrezende Milo - een zieneres wilde inschakelen om hem de toekomst te voorspellen, wat heb je toen gedaan, Clodia?'

Ik wachtte tot ze antwoord zou geven, ik wilde de waarheid uit haar eigen mond horen, maar ze bleef me alleen aanstaren met een wilde blik in haar ogen.

'Cassandra was een spionne van Calpurnia,' zei ik. 'Wist je dat?'

Ze fronste haar voorhoofd en zei ten slotte: 'Nee. Maar het verbaast me niet.'

'Milo wilde haar om een voorspelling vragen. Wist je dat?'

'Ja.'

'Dus je had ook toen nog contact met Caelius, nadat hij was ondergedoken?'

'Ja. Nadat hij aan Isauricus was ontkomen, is hij een paar keer hier geweest, altijd vermomd. Met een valse baard. Of een valse boezem!' Een glimlach plooide, ongewild naar het leek, haar lippen. 'Dat deed hij graag, zich vermommen. Hij was gek, stapelgek, van de eerste dag dat ik hem leerde kennen tot de laatste. Je zou denken dat hij bezig was een kwajongensstreek uit te halen in plaats van de staat aan het wankelen te brengen. Hij vertelde dat hij contact had met Milo en dat Milo bijna bereid was zijn krachten met de zijne te bundelen. "Ik weet hoe erg je hem haat," zei hij tegen me, "maar het kan niet anders. Samen kunnen we het voor elkaar krijgen!" Er was alleen één probleem. Van Fausta had Milo gehoord van "een halfdwaze zieneres, een vrouw die ze Cassandra noemden", en hij wilde absoluut weten wat Cassandra te zeggen had. Milo had zichzelf wijsgemaakt dat Cassandra, en niemand anders, zijn toekomst kon voorspellen. Hij was er volkomen van overtuigd. Hij weigerde nog een stap te zetten tot hij uit Cassandra's eigen mond had gehoord dat de onderneming zou slagen.'

Ik schudde mijn hoofd. 'Maar Cassandra had uitdrukkelijke instructies van Calpurnia dat juist niet tegen Milo te zeggen. Ze moest voorspellen dat een opstand gedoemd was te mislukken. Ze moest zorgen dat Milo en Caelius uit angst Caesar om vergiffenis zouden vragen. Uit wat je me nu vertelt, maak ik op dat als Cassandra de instructies van Calpurnia met succes had opgevolgd, Milo die dag niet met Caelius naar het zuiden was gereden. Iemand moet haar hebben belet die voorspelling uit te spreken, iemand die wilde dat de opstand doorgang zou vinden, in het besef dat die alleen kon uitlopen op de ondergang van Milo en Caelius. En dat was immers je hoogste streven, Clodia?' Ik schudde mijn hoofd. 'Ik begrijp je haat jegens die twee mannen. Ik twijfel er niet aan dat je uit was op hun vernedering en hun dood, dat hun nagedachtenis een vloek moest worden, hun hoofden trofeeën voor Calpurnia. Maar waarom moest Cassandra dood? Was er geen andere manier?'

Er blonken tranen in Clodia's ogen. 'Is dat wat je denkt? Dat ik wilde dat Caelius zou sterven? Dat ik Cassandra heb vermoord? Je denkt dat je alles weet, Gordianus, maar je weet niets!'