IV

De dag na Cassandra's uitvaart bracht ik de ochtend alleen in de tuin door. Het was een warme, wolkeloze dag. Ik zat op mijn klapstoel, droeg een hoed met brede rand en keek naar mijn schaduw die steeds kleiner werd, tot de zon recht boven me stond. Bethesda voelde zich niet goed en bracht de ochtend in bed door. Af en toe hoorde ik haar zachte gesnurk door het openstaande raam van de slaapkamer, dat uitzag op de tuin. Diana en Davus waren naar de markt. Ze hadden de jacht op radijs opgegeven en waren uit op venkel; Bethesda was er nu van overtuigd dat ze daarvan zou genezen. Hieronymus was naar de Tiber gegaan om te vissen en had Mopsus en Androcles meegenomen. Niemand had gevraagd of ik zin had om mee te gaan; ze hadden allemaal aangevoeld dat ik alleen wilde zijn.

Ten slotte hoorde ik Diana's stem. Zij en Davus waren terug. Ik zag haar haastig door de zuilengang naar achteren lopen en bij de slaapkamer naar haar moeder kijken. Even later kwam ze in de tuin bij me zitten.

'Moeder slaapt. We moeten zachtjes praten. Ik kon geen venkel krijgen, maar of je het gelooft of niet: er was overal radijs! Zoveel dat het bijna gratis was. Bij Juno, wat is het hier warm! Papa, je kunt beter niet in de zon blijven zitten.'

'Waarom niet? Ik heb een hoed op.'

'Waardoor je hersenen niet zijn gaan koken?'

'Wat bedoel je daarmee?'

Ze zweeg en trok een gezicht dat ik van haar moeder kende, een blik die zowel medelijdend als hooghartig was. Ze had net zogoed hardop kunnen zeggen: ik weet precies hoe je trage, kronkelige denkprocessen verlopen, lieve papa, ik ben al veel verder dan jij, maar ik heb me voorgenomen geduld te hebben. Ik wacht wel tot je je eigen onvermijdelijke besluit hebt genomen. In plaats daarvan zei ze: 'Volgens mij heb je de hele ochtend aan haar gedacht.'

Ik zuchtte en verschoof mijn achterste op de klapstoel, die opeens heel hard aanvoelde. 'Je moeder is ziek. Natuurlijk is ze in mijn gedachten...'

'Niet veinzen, papa.' De stem van mijn dochter kreeg een scherpe klank. 'Je weet heel goed wat ik bedoel. Je hebt over haar nagedacht. Over die vrouw, Cassandra.'

Ik haalde diep adem. Ik staarde naar een zonnebloem achter haar. 'Misschien.'

'Je zit te piekeren.'

'Ja.'

'Daar moet je mee ophouden. We hebben je nodig, papa. Het wordt elke dag moeilijker vol te houden, en moeder is ziek, Davus doet echt zijn best om te helpen, maar soms weet ik niet wat we moeten doen...' Haar stem werd ernstig, maar er klonk geen medelijden met zichzelf in door. Altijd moedig, altijd praktisch, altijd vindingrijk, altijd vooruitdenken en nooit wanhopen: zo was Diana. Ze was echt ons kind en had de beste eigenschappen van Bethesda en mijzelf geërfd.

'Wat wil je tegen me zeggen, dochter?'

'Ik vind dat je haar achter je moet laten. Ze is dood. Je moet niet meer aan haar denken. Je gezin heeft je nu nodig.' Het klonk niet verwijtend, maar nuchter. Hoeveel wist ze precies van Cassandra en mij? Wat wist ze zeker, en wat veronderstelde ze, terecht of niet terecht?

'Haar achterlaten, zeg je. Stel dat je gelijk hebt en dat ik hier zit te piekeren over... die vrouw... hoe moet ik volgens jou dan ophouden met piekeren, dochter?'

'Dat weet je toch zelf wel, papa! Er is maar één manier. Je moet te weten zien te komen wie haar heeft vermoord.'

Ik staarde strak naar de zonnebloem. 'Wat schieten we daarmee op?'

'O papa, je klinkt zo moedeloos. Ik vind het vreselijk om je zo te zien. Het is al erg genoeg dat moeder ziek is, maar als jij ook ziek bent - ziek van verdriet, bedoel ik - en dat ben je al sinds je uit Massilia terug bent. We weten allemaal waarom. Het komt door wat er is voorgevallen tussen jou en...'

Ik stak mijn hand op om haar het zwijgen op te leggen. Als Romeinse pater familias met macht over leven en dood van al mijn huisgenoten was ik meestal lankmoedig; ze mochten allemaal vrijuit spreken. Maar wat één onderwerp betrof was ik onverbiddelijk: over mijn breuk met Meto verbood ik elk gesprek.

'Goed, papa, ik zeg er niets over. Maar ik vind het akelig je zo te zien. Je lijkt een man van wie de goden zich hebben afgewend.'

Is dat dan soms niet zo? wilde ik zeggen, maar zoveel medelijden met mezelf zou een te krasse tegenstelling zijn geweest met de stoïcijnse houding van mijn dochter en me niet hebben gesierd. Bovendien had ik geen reden om aan te nemen dat de goden mij hadden uitgekozen om hun ongenoegen op bot te vieren. Ik had de laatste tijd het gevoel dat de goden zich van de hele mensheid hadden afgewend. Of misschien hadden ze ons gewoon de rug toegekeerd waardoor de meest meedogenlozen, zoals Caesar en Pompejus, onbelemmerd ellende konden uitstorten over de anderen.

'Honderden, duizenden, tienduizenden mannen - en vrouwen zullen sterven voordat deze oorlog voorbij is, Diana. Niemand van die rusteloze lemuren van de doden zal waarschijnlijk in deze wereld of de wereld na deze rust vinden. Als Cassandra is vermoord...'

'Je weet dat ze is vermoord, papa. Ze is vergiftigd. Dat heeft ze je zelf verteld.'

'Als ze is vermoord, wat heeft het dan voor zin uit te zoeken wie het heeft gedaan? Geen Romeinse rechtbank - gesteld dat er ooit weer een normale justitie komt - zou een vervolging willen instellen vanwege een misdaad tegen een vrouw die niemand kende en om wie niemand iets gaf.'

'Jij gaf genoeg om haar om te zorgen dat ze een fatsoenlijke uitvaart kreeg.'

'Daar gaat het niet om.'

'En de machtigste vrouwen in Rome hebben de moeite genomen haar uitvaart bij te wonen. Je hebt hen zelf gezien, al bleven ze onopvallend op afstand, zo ver van het vuur alsof ze zich aan de vlammen zouden branden, of alsof de vlammen het schuldbesef op hun gezicht zouden belichten. Ze is toch door een van die vrouwen vermoord?'

'Dat moet haast wel.' Voor haar dood had Cassandra toegang gehad tot de hoogste kringen in de stad en was ontboden in de huizen van rijke en machtige mensen die over haar gave hadden gehoord. Had ze beseft hoe gevaarlijk het kon zijn zich met zulke vrouwen in te laten? Welke ontrafelde geheimen uit het verleden - of de toekomst - konden een van die vrouwen ertoe hebben gebracht Cassandra voorgoed het zwijgen op te leggen?

'Zal ik het voor je doen, papa?'

'Wat?'

'Zal ik het doen, in plaats van jij? De waarheid aan het licht brengen omtrent haar dood?'

'Wat een belachelijk idee!'

'Helemaal niet belachelijk. Ik heb je als kind al aan het werk gezien. Ik heb naar al je verhalen geluisterd over spioneren voor Cicer.o, corruptie bij de wagenrennen, over reizen naar Iberia of Syracuse om in opdracht van een rijke man een moordenaar op te sporen. Denk je dat ik dat zelf niet zou kunnen?'

'Je praat erover alsof het zoiets is als brood bakken, Diana. Maak een deeg van de volgende ingrediënten, laat dat een bepaalde tijd rijzen...'

'Bakken is moeilijker dan jij voorgeeft, papa. Je moet er verstand van hebben en er is ervaring voor nodig.'

'Precies. En daaraan ontbreekt het jou als het erom gaat om... het soort werk waar je het over hebt.'

'Zeker omdat ik een vrouw ben. Je denkt dat ik het niet kan omdat ik een vrouw ben. Denk je echt dat ik minder intelligent ben dan een man?'

'Het gaat niet om intelligentie. Er zijn plaatsen waar een vrouw niet kan komen. Er zijn vragen die een vrouw niet kan stellen. En vergeet het gevaar niet, Diana.'

'Maar daar heb ik Davus allemaal voor! Hij is groot en sterk. Hij kan overal komen. Hij kan armen verdraaien en deuren intrappen...'

'Diana, doe niet zo absurd!' Ik zette mijn hoed af en wuifde mezelf koelte toe, terwijl ik mijn ogen bijna dichtkneep tegen het felle zonlicht. 'Je hebt er echt over nagedacht, merk ik.'

'Misschien.'

'Daar moest je dan maar gauw mee ophouden, en alle ambities vergeten die je in die richting zou kunnen hebben: Diana de Vindster, toe maar!'

'Nee, Diana en Davus de Vinders, meervoud.'

'Dubbel belachelijk! Ik verbied het je. Neem een voorbeeld aan je moeder. Ze begon haar leven met een dubbele achterstand en moet je haar nu zien: het toonbeeld van een Romeinse matrone, bescheiden, eerbiedwaardig, zich bewust van haar verantwoordelijkheden, zoals het leiding geven aan het huishouden en het opvoeden van kinderen...'

'Zou je zo ook die voorbeeldige Romeinse matrones beschrijven die op de uitvaart zijn geweest?'

Ik dacht aan die vrouwen en de schandalen waarin ze verwikkeld waren geraakt, en ik moest Diana toegeven dat ze gelijk had. Bestond er nog wel een echte fatsoensnorm voor Romeinse vrouwen? Het gold evenzeer voor mannen als voor vrouwen dat deugden in ondeugden waren veranderd en ondeugden in deugden. Ik zette mijn hoed weer op en kwam overeind, met krakende knieën. 'Als het je bedoeling was me tot actie aan te zetten, Diana, dan is het je gelukt. Wil je Davus naar me toe sturen? Ik neem hem mee, voor het geval ik iemands arm op zijn rug moet draaien of een deur intrappen. Intussen blijf jij thuis om voor je zieke moeder te zorgen. Ik verwacht een borrelende radijssoep op het vuur wanneer ik thuiskom!'

De gemakkelijkste plaats om te beginnen was de dichtstbijzijnde: het huis van Cicero, even verderop in onze straat. Met hulp van Mopsus en Androcles trokken Davus en ik onze beste toga's aan. Samen liepen we over de hoge weg om de Palatinus, met uitzicht op het Forum in de diepte en de Capitolinus, waarop de tempel van Jupiter is gebouwd, in de verte. Bij Cicero's huis klopte Davus beleefd op de deur met zijn voet. Een oog tuurde door een luikje in de deur. Ik noemde mijn naam en vroeg de vrouw des huizes te spreken. Het luikje werd dichtgeschoven. Even later ging de deur open.

Door de jaren heen had ik Cicero's huis vele malen bezocht. Op het hoogtepunt van zijn roem, in het jaar dat hij als consul diende en de zogenaamde samenzwering van Catilina neersloeg, was dit huis misschien wel het middelpunt geweest van Rome, waar de belangrijkste politieke bijeenkomsten werden belegd en de schitterendste culturele gala's werden gehouden. Letterkundigen en zakenlieden waren hier naar binnen gegaan; ze hadden er wijn gedronken en in de tuin naar elkaars gedichten en monografieën geluisterd; in Cicero's studeerkamer hadden ze de toekomst van de republiek bepaald.

Op het dieptepunt van Cicero's loopbaan was het huis door Clodius en zijn horde in brand gestoken en de heer des huizes was verbannen. Maar na verloop van tijd was Cicero naar Rome teruggekeerd, had zijn burgerrechten en plaats in de Senaat heroverd en had zijn huis op de Palatinus weer opgebouwd. Nu was de heer des huizes in zekere zin opnieuw in ballingschap gegaan, ver weg in Hellas bij Pompejus. Toen Caesar de Rubicon was overgestoken had Cicero maandenlang geaarzeld, gewikt en gewogen alvorens een besluit te nemen. Beide partijen hadden geprobeerd hem aan te trekken, niet vanwege zijn krijgskundige inzichten maar om zijn politieke gewicht; Cicero's bondgenootschap met een van beiden zou van invloed zijn op de ideeën van degenen die zich als de trouwe voorvechters van de republiek beschouwden. In principe had Cicero altijd aan de kant van Pompejus gestaan, omdat hij in hem de enige beschermer van de status-quo zag; maar zolang als hij kon had Cicero een neutrale positie ingenomen en zowel Pompejus als Caesar bestookt met brieven waarin hij wanhopige pogingen deed een middenweg aan te geven. Maar er was geen middenweg mogelijk, en toen er in de maand Junius van het voorgaande jaar overdreven berichten kwamen over tijdelijke tegenspoed voor Caesar in Iberia, had Cicero de grote sprong gewaagd en was met zijn zoon Marcus, die nauwelijks oud genoeg was om de manstoga te mogen dragen, afgereisd om zich bij Pompejus te voegen. Sindsdien was er een jaar verstreken. Ik moest me wel afvragen of Cicero inmiddels spijt had van zijn besluit. Ik kende Cicero al ruim dertig jaar. Mijn assistentie bij de moordzaak waarmee hij - als jongeman - zijn reputatie had gevestigd, had mij geen windeieren gelegd. Niet lang nadat ik hem had leren kennen was hij getrouwd. Zijn vrouw Terentia was tien jaar jonger dan hij, een telg uit een aanzienlijke familie die een niet geringe bruidsschat had meegebracht. Ze scheen het huishouden uitstekend te bestieren en een innig vrome vrouw te zijn. In tegenstelling tot de echtgenotes van veel machtige mannen had ze geen belangstelling voor juridische kwesties of staatszaken. Terwijl het lot van de republiek in Cicero's huis zijn golfbewegingen kende, en het leven van de beschuldigden voor wie hij als advocaat optrad in de waagschaal lag, vervulde zij haar plichten: eerbewijzen aan de voorouders, offers aan de huisgoden en inspanningen om het maatschappelijk aanzien van haar kinderen te bevorderen. Bij al mijn bezoeken aan Cicero had ik amper een paar woorden met Terentia gewisseld. De zeldzame gelegenheden dat ze met mij had gesproken, was ze beleefd maar uit de hoogte geweest en had me heel goed laten merken dat mijn maatschappelijke positie te gering was om meer dan een minimum aan conversatie aan me te besteden. Ik denk dat ze het onaangenaam vond dat haar man zich moest afgeven met zo'n dubieuze figuur als ik. De laatste keer dat ik in dit huis was geweest was Caesar net de Rubicon overgestoken en waren Cicero en Terentia geheel in beslag genomen door de voorbereidingen voor hun vertrek uit Rome; secretarissen moesten in de bibliotheek boekrollen inpakken en slaven kregen hun laatste instructies voor het onderhoud van het huis in hun afwezigheid. Vandaag was het bijna dreigend stil in huis.

Davus en ik hoefden maar kort in de hal te wachten voordat Terentia zelf verscheen. Ze droeg een eenvoudige gele stola zonder sieraden. Haar grijze haar was in een strakke knot naar achteren gebonden, een kapsel dat goed paste bij haar knappe, strenge gezicht.

'Gordianus,' zei ze met een knikje van herkenning. 'Is dit niet je schoonzoon?'

'Ja, dit is Davus,' zei ik.

Terentia bekeek hem koel. Zelf had ze tot nu toe weinig geluk gehad met haar schoonzoons. Haar dochter Tïillia, nog geen dertig, was al een keer weduwe geworden en een keer gescheiden, en had een derde huwelijk gesloten met een losbol, de zwierige jonge aristocraat die Dolabella heette. De verloving had plaatsgevonden terwijl Cicero elders was als bestuurder van een provincie en zonder zijn instemming. Dolabella leek zowel moeder als dochter te hebben ingepalmd. Ik zag hoe Terentia's blik iets langer dan nodig op mijn gespierde schoonzoon bleef rusten en concludeerde dat ze niet ongevoelig was voor mannelijk schoon. Cicero zou onthutst zijn over het huwelijk; hij had Dolabella eens verdedigd toen die van moord was beschuldigd en wist dat hij niet deugde. Cicero was nog meer in verlegenheid gebracht door het feit dat Dolabella de wapens had opgenomen voor Caesar; hij was aan het hoofd gesteld van Caesars vloot in de Adriatische Zee, waar Pompejus' vloot keer op keer de superieure overmacht was gebleken. Zoals veel families in de klasse van de bestuurders was ook die van Cicero door de burgeroorlog verdeeld. Alsof dat nog niet genoeg was, zou Dolabella als de geruchten juist waren een trouweloze echtgenoot zijn, die een verhouding had met Antonia, de vrouw van Marcus Antonius.

'Je komt toch niet over die kwestie met Milo en Caelius praten, hoop ik?' Ze doelde op de opstand die ten zuiden van Rome zou worden geleid door twee oude vrienden van Cicero, Marcus Caelius en Annius Milo.

'Nee, daar kom ik niet voor.'

'Mooi zo! Iedereen vindt namelijk dat ik daarover een mening zou moeten hebben, maar die weiger ik te geven. Die mannen hebben me allebei al jaren uitsluitend ellende bezorgd, maar wie kan het hun kwalijk nemen als ze hun geduld beginnen te verliezen? Natuurlijk kan het alleen maar slecht aflopen...' Ze schudde haar hoofd. 'Je komt zeker vanwege Cassandra,' zei ze, waardoor ze me een tactvolle inleidende conversatie bespaarde. In tegenstelling tot haar man, die urenlang kon spreken zonder iets te zeggen, was Terentia een vrouw die er geen doekjes om wond. Toen ik knikte, gebaarde ze dat we haar maar moesten volgen. Ze nam ons mee naar dezelfde kamer die Cicero me bij mijn laatste bezoek had laten zien, een klein vertrek aan de binnentuin. Maar de kamer leek anders en merkwaardig leeg. Wat had Cicero me eens verteld? 'Dit was een van de eerste kamers die Terentia heeft ingericht toen we na onze terugkeer het huis weer hadden opgebouwd nadat Clodius en zijn horde er brand hadden gesticht en mij hadden verbannen...'

Cicero was heel trots geweest op deze kamer en de verfijnde inrichting, maar wat was daar nog van over? Er stond me iets bij van een luxueus tapijt met een geometrisch Grieks motief; nu was er alleen koude steen. Er hadden enkele mooie stoelen gestaan van terebint, ingelegd met ivoor; nu stonden er alleen een paar klapstoelen van de eenvoudigste soort. Er had een mooi bewerkt bronzen komfoor gestaan met griffioenkoppen; dat was ook weg. De enige overgebleven versiering viel niet te verwijderen: de pastorale landschappen die op de muren waren geschilderd, met herders die tussen de schapen lagen te dommelen en saters die van achter tempeltjes langs de weg loerden.

Terentia zuchtte. 'Marcus hield zo van deze kamer! Hier ontving hij zijn belangrijkste bezoekers - senatoren en magistraten en gegadigden voor de hand van Tullia. Mijn man heeft jou de laatste keer toch ook mee naar deze kamer genomen? In zijn studeerkamer was geen ruimte, herinner ik me; al die paniekerige schrijvers die zijn vertrouwelijke documenten moesten inpakken.' Er klonk misprijzen in haar stem dat suggereerde dat deze kamer eigenlijk te mooi was voor iemand zoals ik, maar ook gelatenheid. Waarom zou ze niet hier met me spreken, nu de fraaiste objecten uit het vertrek waren verdwenen en weinig meer sprak van de voormalige luxe?

Terentia droeg geen sieraden. Was de nood echt zo hoog gestegen dat ze haar privé-bezittingen had moeten verkopen? Ik had zelf schulden gemaakt door de problemen in de afgelopen maanden, maar het was een schok te bedenken dat een vrouw als Terentia voor dezelfde harde keuzes had gestaan.

'Was ze familie?' vroeg ze.

'Ik begrijp het niet.'

'Die vrouw, die Cassandra. Was ze een verwant van je?'

'Nee.'

'En toch heb je haar uitvaart verzorgd. Dan moet er toch een... band... tussen jullie zijn geweest.'

Ik gaf geen antwoord. Terentia haalde veelbetekenend haar schouders op. De lompheid van haar reactie deed me aan haar man denken en ik voelde iets van wrok omdat zij zich aanmatigde mijn band met Cassandra te begrijpen, al had ze dan gelijk.

'Jij moet haar ook hebben gekend,' zei ik. 'Waarom ben je anders naar haar uitvaart gekomen?'

'Ja, ik kende haar oppervlakkig. Ik vroeg alleen naar jouw band met haar omdat ik je wilde bedanken voor haar uitvaart. Het is goed dat iemand er tijd en geld aan heeft besteed om haar behoorlijk de laatste eer te bewijzen. En je hebt goede smaak getoond. Niet te veel muzikanten of jammeraarsters. Het past niet als die talrijker zijn dan de vrienden en familie.'

'Ik kon me die paar mensen amper veroorloven.'

'Ach ja, geld...' Ze knikte begrijpend. 'En geen eindeloze rede bij de brandstapel. Dat vind ik altijd nogal overdreven als het om een vrouw gaat, jij toch ook? Dat de prestaties van een man van de wereld worden opgesomd is passend, maar als een vrouw een behoorlijk leven heeft geleid, wat valt er dan uiteindelijk over haar te zeggen? En als ze een onbehoorlijk leven heeft geleid, is het beter zo min mogelijk te zeggen.'

Ik schraapte mijn keel. 'Aangezien je naar haar uitvaart bent gekomen, moet Cassandra meer dan een toevallige kennis zijn geweest. Hoe heb je haar leren kennen?'

Terentia trok haar schouders naar achteren en stak haar kin naar voren. Ze was niet gewend ondervraagd te worden. Voor de rechtbank was haar man beroemd geworden om zijn indringende ondervraging van getuigen; zelfs de sterkste mannen schrokken terug bij het vooruitzicht met Cicero's scherpe vragen te worden bestookt. Maar wie had in het huwelijksleven van alledag, als Cicero aanleiding had om zijn vrouw te ondervragen en zij reden had om te blijven zwijgen - als de stormram de ijzeren muur trof - het vaakst de overhand? Terwijl ik naar die onverzettelijke kaak keek, vermoedde ik dat het Terentia was.

Geleidelijk veranderde haar houding. Haar schouders ontspanden zich. Ze boog haar hoofd. Ze had besloten me antwoord te geven.

'Als je iets van Cassandra weet, dan weet ook je dat ze in de afgelopen paar maanden een zekere faam had verworven in de betere kringen. Ik gebruik de uitdrukking "betere kringen" met enige aarzeling, omdat er momenteel niet meer zoiets bestaat; we wachten allemaal stuurloos de dag van morgen af. Het was mijn zuster Fabia die haar - bij gebrek aan een beter woord - heeft ontdekt. Cassandra verscheen op een dag op het bordes voor de tempel van Vesta. Fabia was die dag de hoogste Vestaalse van dienst en droeg zorg voor het heilige vuur. Ze hoorde buiten een vrouw jammeren. Ze ging kijken wat er aan de hand was. Tegenwoordig is immers alles mogelijk? Een vrouw kan zelfs bij klaarlichte dag op het tempelbordes worden verkracht of vermoord. Zo kwam Fabia in contact met Cassandra, die een profetisch toeval had.'

'Ja, daar weet ik van.'

Terentia keek me nieuwsgierig aan.

'Door een volslagen toeval,' zei ik, 'was ik die dag in de nabijheid van de Vestatempel. Ik hoorde Cassandra ook. Terwijl ik nog aarzelde, zag ik Fabia met twee andere Vestaalsen uit de tempel komen. Ik zag dat ze Cassandra mee naar binnen namen. Wat is er daarna gebeurd?'

Terentia keek me lang en strak aan. 'Mijn echtgenoot noemt je een eerlijk man, Gordianus, "de laatste eerlijke man in Rome" om precies te zijn.'

'Cicero bewijst me eer.'

'En je moet niet denken, al ben ik nooit in de gelegenheid geweest je met zoveel woorden te bedanken, dat ik ooit de grote gunst ben vergeten die je jaren geleden mijn zuster hebt bewezen toen je de waarheid aan het licht bracht nadat enkele Vestaalsen ervan werden beschuldigd hun gelofte te hebben gebroken. Fabia zou levend zijn begraven als degenen die haar beschuldigden er de rechtbank van hadden kunnen overtuigen dat ze onfatsoenlijke banden met Catilina had aangeknoopt. Er waren zelfs mensen die haar tot zo'n verachtelijk misdrijf in staat achtten, maar jij hebt haar het leven gered. Cicero had een beroep op je gedaan om de zaak uit te zoeken en jij hebt Fabia's onschuld aangetoond.'

Die zaak herinnerde ik me enigszins anders. Indertijd had het me zeker niet onmogelijk geleken dat Catilina - een charmante, vrijpostige schuinsmarcheerder die wel iets weg had van Dolabella - de schroomvallige jonge maagd Fabia in het huis van de Vestaalsen had verleid. Maar dat was eenentwintig jaar geleden en intussen was er heel veel gebeurd; en als Terentia zich één realiteit herinnerde en ik een andere, konden alleen de goden - of Fabia zelf - zeggen wie van ons het bij het rechte eind had. Terentia keek me langdurig schattend aan en leek toen tot een besluit te komen. Ze klapte in haar handen. Een slavin kwam aanhollen. Terentia fluisterde het meisje iets in en ze holde weg. Even later hoorde ik het ritselgeluid van een omvangrijke stola en een ogenblik later verscheen Fabia zelf in de deuropening. Ze was schitterend gekleed in het volle ornaat van een Vestaalse. Haar met grijs doorschoten haar was kortgeknipt. Om haar voorhoofd droeg ze een brede witte band, als een diadeem, versierd met linten. Haar effen witte stola hing in talloze plooien om haar lichaam. Om haar schouders droeg ze de witte linnen mantel van een Vestaalse.

'Zuster, misschien kun je je Gordianus nog herinneren,' zei Terentia. Fabia was ouder geworden, maar ze was nog altijd een opvallende vrouw. De grootste verandering was haar optreden. Ik had haar in een crisis leren kennen, toen ze jong en in verwarring was geweest en door een afgrijselijk lot werd bedreigd - en mogelijk was ze ook schuldig geweest aan de schandelijke daad waarvan ze was beschuldigd. Die episode had ze overleefd en de beproeving had haar sterker gemaakt. Vermoedelijk had ze zich aan haar kuisheidsgelofte gehouden, of ze die nu kortstondig met Catilina had geschonden of niet; en aan dat soort discipline, j aar in j aar uit, en de kinderloosheid die eruit voortvloeide, schenen vrouwen een bijzondere kracht te ontlenen. Fabia was een imposante verschijning zoals ze in de deuropening de beide bezoekers van haar zuster schattend opnam. Haar blik gleed over Davus en bleef rusten op mij. In haar rustige ogen zag ik weinig terug van het onzekere meisje dat ik ooit op verzoek van Cicero had bijgestaan.

'Ik ken je nog, Gordianus,' zei ze zonder emotie.

'Gordianus is hier om naar Cassandra te vragen,' zei Terentia.

'Waarom?' vroeg Fabia.

'Ik ben van mening dat ze is vermoord,' zei ik.

Fabia hield even haar adem in. 'We dachten - omdat ze in haar hoofd niet sterk was - dat ze misschien ook een zwak lichaam had. We dachten dat ze misschien... een natuurlijke dood was gestorven.'

'Ze is vergiftigd,' zei ik en probeerde mijn gezicht net zo strak in de plooi te houden als Fabia, om te verhullen hoeveel pijn het me deed om die woorden uit te spreken.

'Vergiftigd,' fluisterde Fabia. 'Juist ja. Maar waarom ben je hier gekomen? Wat wil je van me?'

'Je was een van de eerste vrouwen in Rome die met haar bevriend is geraakt,' zei ik.

'Bevriend? Dat niet bepaald. Ik zag een vrouw in nood. Toen ik naar haar toe ging, toen ik hoorde waarover ze raaskalde, voelde ik de waarheid aan: dat ze begiftigd was met de gave van de voorspelling. Ik nam haar mee in de tempel van Vesta, waar de godin haar kon beschermen zolang de gave beslag op haar legde. Ik trad als priesteres op, niet als vriendin. Ik handelde uit vroomheid, niet uit medeleven.'

'Wie was ze? Waar kwam ze vandaan?'

'Van haar aardse oorsprong weet ik niets. Die was ze zelf vergeten.'

'Maar hoe kon je weten dat ze over die gave beschikte waarover je spreekt? Waar zag je aan dat ze niet gewoon waanzinnig was?'

Fabia glimlachte flauwtjes. 'Misschien ben je wel wijs als het om de wereld gaat, Gordianus, zeker als het mannen betreft. Maar dit was een goddelijke zaak, en een vrouwenzaak.'

'Wil je zeggen dat mannen niet over goddelijke kennis beschikken? De zieners...'

'Zeker, het collegium van zieners bestaat uit mannen, die al eeuwenlang hun kennis van voortekenen doorgeven: zij bestuderen de vlucht van vogels, luisteren naar de donder, kijken naar het spel van de bliksem aan de hemel. De lucht is het rijk van Jupiter en zulke tekenen komen rechtstreeks van de godenvorst zelf. En de mannen die in het collegium van vijftien zijn gekozen, zoeken ook naar voortekenen van de toekomst in orakels zoals de oude Sibyllijnse boeken. Maar er zijn andere, subtielere manieren waarop de goden ons hun wil bekendmaken en ons de wegen naar de toekomst tonen. Veel van die methoden zijn aan mannen niet bekend. Al een vrouwen hebben daar weet van. Al een vrouwen kunnen die begrijpen.'

'En volgens jou beschikte Cassandra over authentieke voorspellende gaven?'

'Wanneer ze bezeten was, zag ze verder dan deze wereld.'

'De Trojaanse Cassandra hoorde boodschappen uit de andere wereld.'

'De gave van onze Cassandra kwam vooral tot uiting in haar visioenen. Wat ze zag, begreep ze niet altijd en kon ze ook niet altijd onder woorden brengen. Zelf interpreteerde ze haar visioenen niet, maar ze beschreef ze alleen zoals ze zich voordeden. Vaak ook kon ze zich er na afloop niets meer van herinneren.'

'Dat lijkt me een tamelijk onbetrouwbare gave, die meer raadsels dan verklaringen oplevert.'

'Haar visioenen vergden interpretatie, als je dat bedoelt. Geen passende taak voor jouw collegium van zieners! Maar als iemand goed naar haar luisterde, en als die iemand al een oprecht besef had van de goddelijke wereld...'

'Iemand zoals jij,' zei ik.

'Ja, ik kon Cassandra's visioenen duiden. Daarom heb ik haar meer dan eens hier laten komen, in Terentia's huis.'

'En deed ze dan altijd een voorspelling?'

'Bijna altijd. Er was een manier om haar voorspellingen op te wekken.'

'Welke dan?'

'Als ze in een stille, donkere kamer naar een vlam staarde, kreeg ze vrijwel altijd een visioen.'

'En gaven jullie haar van tevoren of na afloop te eten en te drinken?'

'Natuurlijk,' zei Terentia. 'Ze werd in mijn huis net zo vriendelijk bejegend als andere gasten.'

'Hoewel je geen idee had wie ze werkelijk was of waar ze vandaan kwam?'

'Het was haar gave die ons interesseerde,' zei Fabia, 'niet haar familiegeschiedenis of de naam waarmee ze was geboren.'

'En wanneer Cassandra die voorspellingen uitte, wat maakten jullie er dan uit op?'

De zusters keken elkaar onderzoekend aan en overlegden stilzwijgend hoeveel ze me zouden vertellen. Ten slotte zei Fabia: 'Cassandra had vele visioenen, maar er was er één in het bijzonder - een terugkerend visioen van twee leeuwen die met elkaar vochten over het karkas van een wolvin.'

'Hoe interpreteerde je dat visioen?'

'De wolvin was Rome, natuurlijk. De leeuwen waren Pompejus en Caesar.'

'En wie doodde de ander en at van het karkas?'

'Geen van beide.'

'Ik begrijp het niet. Deelden ze de wolvin samen?' Ik stelde me voor dat de Romeinse wereld in twee helften zou worden opgesplitst, waarna Caesar het westen zou besturen en Pompejus het oosten. 'Een wereld die verdeeld zou zijn in twee Romeinse rijken: zou die duurzaam kunnen zijn?'

'Nee, nee, nee!' zei Terentia. 'Je begrijpt het verkeerd. Leg uit, Fabia!'

'Het visioen eindigde met een wonder,' zei Fabia. 'De wolvin kwam weer tot leven en groeide tot ze uittorende boven de leeuwen, die ophielden met vechten en gedwee bij elkaar gingen liggen om elkaars wonden te likken.'

'Wat betekende dat visioen?'

Fabia begon te vertellen, maar Terentia was te opgewonden om te blijven zwijgen. 'Begrijp je het dan niet? Het is de best denkbare afloop! Iedereen gaat ervan uit dat Caesar en Pompejus de strijd zullen aanbinden, dat een van de twee de ander zal uitschakelen, met Rome als beloning. Maar er is nog een mogelijkheid: dat beide partijen voor het te laat is tot bezinning komen. Het is één ding als Romeinen het bloed van Galliërs of Parthen vergieten, maar dat Romeinen Romeinen doden: dat is ondenkbaar. Zulke waanzin is een belediging voor de goden. Dat weet Cicero. Dat heeft hij beide partijen van meet af aan proberen duidelijk te maken. Ze moeten een manier vinden om hun geschillen bij te leggen en vrede te sluiten! Dat voorspelde Cassandra's visioen. Voorlopig blijft Rome verlamd en hulpeloos; maar de wolvin slaapt alleen, en wanneer ze wakker wordt, zal ze zich groter betonen dan Caesar of Pompejus. Haar schaduw zal beiden ontzag inboezemen en er zal een verzoening plaatsvinden tussen de strijdende partijen.' Terentia glimlachte. 'Ik geloof dat Cicero zelf de verzoening tussen hen tot stand zal brengen. Dat is de ware reden dat de goden zijn voetstappen naar het kamp van Pompejus hebben geleid. Niet om te vechten - we weten allemaal dat mijn echtgenoot geen krijgsman is - maar om aanwezig te zijn wanneer de beide partijen elkaar ontmoeten en om beiden de dwaasheid van hun handelwijze te doen inzien. Dan komt er vrede in plaats van oorlog. Elke dag kijk ik uit naar een bode met een brief van mijn man waarin het heerlijke nieuws wordt gemeld.'

Fabia liep naar haar toe en legde haar hand op Terentia's schouder. Beiden keken verzaligd.

Ik haalde diep adem. 'Hoe hebben jullie gehoord dat Cassandra dood was?'

'Ze is toch op de markt gestorven?' zei Fabia. 'Mensen hebben het gezien. Mensen hebben haar herkend. Het nieuws is als een lopend vuurtje door de stad gegaan.'

'Maar jullie zijn geen van beiden bij mij langsgekomen om haar eer te bewijzen.'

Ze wendden allebei hun ogen af. 'Tja,' zei Terentia, 'ze was niet echt van onze... Ik bedoel: je hebt er zelf op gewezen dat we haar ware naam niet eens wisten, laat staan haar komaf.'

'Maar jullie zijn wel komen kijken toen ze werd verbrand.'

'Uit vroomheid,' zei Fabia. 'Het verbranden van een lijk is een heilige rite. Daarvan wilden wij getuige zijn.'

Ik sloeg mijn ogen neer en keek op toen ik bij de deuropening een andere stem hoorde.

'Tante Fabia! Ik vroeg me al af waar je was gebleven. O - ik wist niet dat je bezoek had, moeder.'

Cicero's dochter Tüllia had jammer genoeg de trekken van haar vader geërfd in plaats van die van haar moeder, en was van een slungelig meisje uitgegroeid tot een weinig opmerkelijke vrouw. De laatste keer dat ik haar had gezien, een jaar eerder, was in het huis van haar ouders in Formiae, toen Cicero nog overwoog voor wie hij partij zou kiezen. Ze was toen zwanger en het werd net zichtbaar. Het kind was voortijdig geboren en had maar kort geleefd. Een jaar later leek Tullia goed gezond, al had ze slanke armen en een bleke huid. In tegenstelling tot haar moeder droeg Tullia diverse kostbare sieraden, zoals gouden armbanden en een zilveren halsketting die was ingelegd met lapis lazuli. Ondanks de strenge bezuinigingen die de oorlog het huishouden had opgelegd zou Tullia, vermoedde ik, de laatste zijn van wie persoonlijke offers werden gevraagd. Cicero en Terentia hadden hun beide kinderen verwend, maar vooral Tullia.

'Mijn bezoek wil net weggaan,' zei Terentia. 'Waarom loop je niet met je tante mee terug naar de naaikamer,Tullia, terwijl ik de gasten naar de deur breng?'

'Goed, moeder.' Tullia nam haar tante bij de hand en voerde haar mee de kamer uit. Over haar schouder keek Fabia om naar ons. Fabia's afscheidsblik was op Davus gericht, die reageerde door te schuifelen en zijn keel te schrapen.

Ik wilde naar de deur lopen, maar Terentia hield me tegen met haar hand op mijn onderarm.

'Stuur je schoonzoon naar de hal,' zei ze zacht, 'maar blijf nog een ogenblik hier, Gordianus. Ik wil je onder vier ogen iets laten zien.'

Ik deed wat ze vroeg en terwijl ik op haar terugkomst wachtte, keek ik naar de landschappen aan de muren van het vertrek. Ze kwam terug met een stukje perkament dat ze in mijn hand drukte.

'Lees dat,' zei ze. 'Vertel me wat je ervan vindt.'

Het was een brief van Cicero, gedateerd in de maand Junius. Uit het kamp van Pompejus in Epirus, stond erboven. Als je gezond bent, ben ik verheugd. Doe je best voor herstel. Verricht al het noodzakelijke voorzover tijd en omstandigheden het toelaten, en schrijf me zo vaak mogelijk over alle punten. Gegroet.

Ik draaide het stukje perkament om, maar meer stond er niet. Ik haalde mijn schouders op; ik wist niet wat ze van me wilde.

'Hij raadt je aan om je best te doen voor je herstel. Ik neem aan dat je ziek bent geweest?'

'Een kleinigheid - een tijdje koorts gehad,' zei ze. 'Merk op dat hij me niet eens een snel herstel of de gunst van de goden toewenst. Alleen "Doe je best voor herstel." Alsof hij me aan een plicht herinnert!'

'En hij gelast je de lopende zaken af te handelen...'

'Ha! Hij verwacht dat ik het huishouden bestier - in twee huizen, dat van mij en dat van Tullia - zonder middelen! Ik moet de eindjes aan elkaar knopen, moet de beste meubelstukken verkopen en de mooiste sieraden die ik van mijn moeder heb gekregen...'

'Ik begrijp niet waarom je me deze brief laat zien, Terentia.'

'Omdat je mijn man kent, Gordianus. Je kent hem al heel lang. Je hebt geen illusies wat hem betreft. Ik weet niet of je hem aardig vindt - ik weet niet eens of je hem respecteert - maar je ként hem. Kun jij in deze brief iets van liefde of hartelijkheid of zelfs welwillendheid ontdekken?'

Misschien is het een brief in code, wilde ik zeggen, want ik wist uit ervaring dat Cicero in zijn correspondentie graag zulke trucs gebruikte. Maar Terentia was niet in de stemming voor grappen. Als ze de moed opbracht zich uitgerekend tegenover mij bloot te geven, moest ze wel zware zorgen hebben. 'Het is niet aan mij om te zeggen hoe het Cicero te moede was toen hij deze brief schreef.'

Ze pakte de brief terug en wendde zich af om haar gezicht te verbergen. 'De spanningen in dit huishouden - daar heb je geen idee van! Al maanden, eigenlijk al jaren. Ruzie over wat er met de jonge Marcus moet gebeuren - zijn vader wil dat hij een geleerde wordt, maar al zijn leraren zeggen dat het hopeloos is. En nu gaat de jongen vechten, hoewel hij amper oud genoeg is om de toga te dragen. En Dolabella, die achter onze rug voor Caesar heeft gekozen en met Antonia heeft aangepapt - mijn man kon zijn naam nauwelijks meer horen, al voor de huidige problemen waren begonnen. Hij vond dat huwelijk zo verschrikkelijk! En toenTullia's kindje stierf, hadden we daar allemaal vreselijk veel verdriet van. Maar ik kon alles verdragen, elke beproeving, zolang ik wist dat Marcus nog...' De woorden bleven in haar keel steken en ze schudde haar hoofd. 'Het harde feit is dat Marcus niet meer van me houdt. Hij hield niet van me toen we trouwden - geen vrouw verwacht dat in het begin van een gearrangeerd huwelijk - maar hij ging van me houden en zijn liefde groeide met de jaren. Maar nu... nu weet ik niet meer wat ervan is geworden. Ik weet niet waar de liefde is gebleven of hoe ik hem terug kan krijgen. Te veel ruzie over geld, te veel ruzie over de kinderen, de bittere tijden waarin we leven...'

'Terentia, waarom vertel je me dit allemaal?'

'Jij kende haar toch ook? Beter dan je wilt toegeven. Dat moet wel, anders had je de uitvaart niet georganiseerd.'

'Ja, ik kende Cassandra.'

'De profetie waarover Fabia heeft verteld - er was nog meer, maar dat was persoonlijk. Cassandra zag haar visioen van de wolvin en de leeuwen dubbel, in miniatuur gespiegeld, zei ze, als in een verre spiegel. Het was mijn huishouden dat ze in die spiegel zag: een weerspiegeling van de grote wereld. De wolvin was ons gezin, dat ons ook in de moeilijkste tijden heeft gesteund en gevoed. En de leeuwen waren Marcus en ik, die elkaar beten en om het karkas van ons huwelijk vochten. Maar zoals Rome groter is dan degenen die erom strijden, is dit gezin groter dan de gezinsleden. We zullen tot verzoening komen. Marcus... zal weer van me houden. Dat heeft Cassandra gezegd!'

'Ja?'

'In de interpretatie van Fabia.'

'Fabia weet veel meer van zulke dingen dan ik.'

'Ja, maar jij hebt Cassandra gekend. Was ze echt, Gordianus?

Was ze wat ze leek te zijn? Kan ik de visioenen vertrouwen die ze zag als ze door haar gave een toeval had gekregen?'

De rollen waren omgedraaid. Nu vroeg Terentia inlichtingen over Cassandra aan mij.

'Ik weet het niet,' zei ik naar waarheid.