VI

Mijn gesprek met Terentia en de Vestaalse Fabia had enige nieuwe gegevens over Cassandra opgeleverd, al was het niet veel. Ik besloot nu naar de tweemaal weduwe geworden Fulvia te gaan; ik had haar in het verleden een dienst bewezen door onderzoek te doen naar de moord op haar man Clodius - als gedeeltelijke betaling had ze Mopsus en Androcles aan me overgedaan - en ik kon bij haar een hartelijk welkom verwachten. Nadat ik in Cicero's huis was geweest en naar mijn eigen huis was gegaan om een karige middagmaaltijd te gebruiken en op het warmste uur van de dag een onrustig dutje te doen, ging ik in de middag naar het huis van de beroemdste weduwe in Rome.

Net als die ochtend nam ik Davus mee om me te beschermen. Terwijl we door de vertrouwde straten van de Palatinus liepen, moest ik denken aan de dagen waarin Davus als slaaf bij mij in huis was gekomen, kort nadat ik Fulvia als verslagen rouwende weduwe had leren kennen. Het leek een herinnering aan een ander tijdperk. Was het echt pas vier jaar geleden dat Clodius op de Via Appia was vermoord? Rome was door onlusten verscheurd geweest. De radicale aanhang van Clodius had de Senaat in brand gestoken. Pompejus was gevraagd de orde te herstellen en daartoe had hij bijna dictatoriale macht gekregen; hij had gebruikgemaakt van de situatie om een serie rechtszaken aan te spannen waardoor veel van zijn vijanden uit Rome werden verbannen en het wankele constitutionele evenwicht tussen zijn eigen belang en dat van Caesar werd verstoord. Achteraf bezien had de moord op Clodius de doorslag gegeven: daarvóór leek een burgeroorlog ondenkbaar, daarna onvermijdelijk. De moord op Fulvia's echtgenoot was het begin van het einde geweest voor de gehavende republiek. Haar verdriet om Clodius was oprecht en diep geweest. Ze hadden echt van elkaar gehouden, denk ik, en waren in ruimere zin elkaars kameraad geweest; want Fulvia was als vrouw van een politicus altijd volstrekt het tegenovergestelde van Cicero's Terentia. Ze was een vrouw met opvattingen, plannen, projecten, bondgenoten en vijanden. Achter de schermen was ze net zo actief als haar echtgenoot en fungeerde als zijn intiemste adviseur. Zijn dood had haar niet alleen beroofd van een echtgenoot en de vader van haar twee kinderen maar ook van haar rol in de politiek. Vrouwen hebben geen toegang tot de Senaat of de bestuursfuncties. Vrouwen kunnen niet stemmen. De wet bepaalt zelfs dat ze geen eigendom op eigen naam kunnen bezitten, hoewel schrandere vrouwen zulke bepalingen weten te omzeilen, zoals vrouwen die zich het lot van de wereld aantrekken manieren vinden om invloed uit te oefenen, gewoonlijk via hun man. Toen Clodius nog leefde, was Fulvia een van de machtigste mensen in Rome. Toen hij stierf was ze als een sterke man die plotseling verlamd en monddood is geworden. Maar een zo intelligente, vermogende en ambitieuze vrouw als Fulvia - een markante vrouw, al was ze geen schoonheid - hoefde niet lang de hulpeloosheid van het weduwe-zijn te verdragen. Voor een bepaald type man moest haar combinatie van kwaliteiten bijna dolmakend aantrekkelijk zijn. Toen ze erin toestemde met Gaius Curio te trouwen, meenden velen dat ze de ideale tegenhanger had gevonden. Hij bewoog zich al jaren in haar kringen, in een groepje van ambitieuze, slimme jonge mannen die ernaar hunkerden om de wereld naar hun ideaal te hervormen en daar hard aan werkten: mannen zoals Dolabella, Clodius, Caelius en Marcus Antonius. Volgens sommigen zou Fulvia eigenlijk de voorkeur hebben gegeven aan Marcus Antonius, als die beschikbaar was geweest en niet getrouwd met zijn nicht Antonia, en zou Fulvia Antonius' jeugdvriend (en minnaar, volgens sommigen) Curio als tweede keus hebben aanvaard; maar de meeste mensen waren het erover eens dat Curio een betere keus was omdat hij plooibaarder was en minder geneigd tot uitspattingen dan Antonius. Net als Antonius had Curio zijn lot al vroeg met dat van Caesar verbonden zonder ooit te twijfelen of minder enthousiast te worden in het ijveren voor Caesars zaak. Het was grotendeels te danken aan Curio's invloed dat Marcus Caelius Caesars bondgenoot was geworden. Aan de vooravond van de oorlog waren Caelius en Curio samen te paard afgereisd om aan Caesars zijde te zijn op het moment dat hij over de Rubicon trok. Maar terwijl Caelius vervolgens met een minder belangrijk praetorschap was afgescheept, had Curio het commando over vier legioenen in Iberia gekregen. Toen Caesar zelf vertrok naar Iberia, droeg hij Curio op om de strijd aan te binden met Pompejus' strijdkrachten op Sicilia die onder aanvoering van Cato stonden. Cato, net zo'n slechte organisator en net zo onvoorbereid als de rest van de Pompejanen, gaf het eiland op zonder strijd te leveren. Gesterkt door die gemakkelijke overwinning liet Curio twee van zijn legioenen achter op Sicilia en verplaatste de beide andere naar Africa - en daar begonnen voor hem de problemen. Volgens sommigen was zijn overwinning op Sicilia te gemakkelijk geweest, waardoor hij te veel zelfvertrouwen had gekregen en zijn besluit overhaast had genomen. Sommigen meenden dat het aan Curio's jeugd en gebrek aan militaire ervaring lag dat hij in de val van koning Juba was gelopen. Anderen zeiden dat hij gewoon pech had gehad. Curio's veldtocht in Africa begon voorspoedig. Zijn eerste doel was de verovering van de rijke havenstad Utica, waarover Varus, een bevelhebber van Pompejus, het commando voerde. Een kleine strijdmacht van Numidische soldaten die door koning Juba was gestuurd om de stad te hulp te komen, werd door Curio verdreven. Hij tartte Varus om buiten de stad slag met hem te leveren. Daar maakte Curio zijn eerste fout, die hem alleen door geluk niet fataal werd. Hij stuurde zijn voetvolk een nauw ravijn in waar het gemakkelijk in een hinderlaag had kunnen lopen; maar zijn ruiterij slaagde er intussen in de linkervleugel van de vijand uiteen te slaan en de mannen van Varus vluchtten terug naar de stad, waardoor ze een goede kans misten om hun vijand te vernietigen. Het besef dat hij zo dicht bij een debacle was geweest had Curio voorzichtiger moeten maken, maar hij werd er alleen door aangespoord. Hij trof voorbereidingen voor een beleg van Utica.

Intussen had koning Juba zijn leger verzameld en nu trok hij op om Utica te verdedigen. Juba had nauwe banden met Pompejus, hij had immers Pompejus' vader al begunstigd. En hij had alle reden om niets te zien in Curio, die vrij recent nog had verklaard dat Rome er goed aan zou doen Numidia te annexeren.

Het nieuws dat Juba in aantocht was bereikte Curio. Geschrokken besloot hij zijn twee andere legioenen te laten overkomen uit Sicilia. Maar deserteurs uit Juba's leger vertelden hem dat er maar een klein Numidisch leger in opmars was. Uit de berichten die hem bereikten maakte Curio op dat deze voorhoede de gehele Numidische strijdmacht was. Ervan overtuigd dat hij die kon verslaan om vervolgens het beleg voort te zetten, haastte hij zich met zijn legioenen op weg om de strijd aan te binden. Het seizoen was zinderend heet en de mars ging over gloeiend zand. De Romeinen stootten op het voltallige Numidische leger. Ze werden omsingeld en afgeslacht. Een handjevol mannen van Curio wist te ontkomen. Curio zelf had zich ook door de vlucht kunnen redden, maar hij weigerde zijn mannen in de steek te laten. Een overlevende, die kort na Caesars terugkeer uit Iberia het rampzalige nieuws overbracht, vermeldde Curio's laatste woorden: 'Ik heb het leger verloren dat Caesar me had toevertrouwd. Hoe zou ik hem onder ogen kunnen komen?'

Curio vocht door tot de Numidiërs hem doodden. Ze hakten zijn hoofd af en zonden de trofee naar koning Juba. Fulvia was opnieuw weduwe. Peinzend over haar situatie en radend naar haar stemming naderde ik met enige aarzeling haar huis. Het bood een indrukwekkende aanblik, want dit was de reusachtige fortificatie die Clodius op de Palatinus had laten verrijzen, het luxueuze hoofdkwartier vanwaar uit hij zijn straatbendes had gecommandeerd. Steile terrassen beplant met rozen en belegd met marmer in vele kleuren flankeerden de enorme voorhof waar Clodius zijn samengestroomde aanhang had toegesproken. Het ijzeren hek stond open en Davus en ik liepen met grote passen over het grind dat onder onze voeten knerpte. Ik staarde naar de enorme trap die naar de brede toegang leidde en zag een zwarte krans op de massieve bronzen deur. Negen maanden weduwe en nog rouwde Fulvia om Curio.

We liepen de trap op. Een grote bronzen ring aan de deur diende als klopper. Davus tilde hem op en liet hem vallen, wat een dof bonzend geluid gaf. We wachtten af. Ik kon geen kijkluikje in de deur ontdekken, maar ik had het onaangename gevoel dat ik werd geobserveerd. Clodius was berucht geweest om zijn voorliefde voor het aanbrengen van geheime gangen, verborgen deuren en onopvallende kijkgaatjes. Ten slotte hoorde ik dat aan de andere kant van de deur een balk opzij werd geschoven, waarna de deur heel langzaam openging, met piepende scharnieren. Een atletisch uitziende slaaf liet ons binnenkomen en sloot haastig de deur weer af met de zware houten schuif die hem blokkeerde.

Ik was eerder in deze hal geweest, in de uren en dagen na de moord op Clodius. Curio leek, toen hij de nieuwe heer des huizes was geworden, geen veranderingen te hebben aangebracht. De vloeren en muren waren van glanzend marmer. Rode draperieën met gouddraad omlijstten de toegang tot de gang naar het atrium, waar de zoldering, die op hoge zwartmarmeren zuilen rustte, drie woonlagen hoog was. Midden in het atrium bevond zich een ondiepe vijver, versierd met schitterende mozaïeksteentjes in nachtblauw en zilver, een weergave van de sterrenhemel en de sterrenbeelden. De echte hemel, zichtbaar door een opening in de hoogte, verkleurde net naar het verzadigde blauw van de invallende duisternis. Ik richtte me tot de slaaf die ons had toegelaten. 'Zeg tegen je meesteres dat Gordianus...'

'De meesteres weet wie u bent en waar u voor komt,' zei hij met een sardonisch lachje. 'Gaat u maar mee.'

Hij ging ons voor door gangen en galerijen met wandschilderingen en standbeelden. Slaven bewogen zich bijna geruisloos om komforen en wandlampen te ontsteken. Ik meende dat ik eerder door dezelfde gangen was gelopen, maar het huis was zo gigantisch dat ik het niet met zekerheid kon zeggen. Ten slotte gingen we een trap op en kwamen in een kamer met grote ramen; de luiken stonden open om het laatste daglicht toe te laten. De muren waren groen gesausd en versierd met blauw-witte randen in een geometrisch Grieks motief. Door de ramen zag ik het gouden licht van de laagstaande zon, die de daken op de Palatinus bescheen en een warme gloed schonk aan de op het westen gerichte tempels op de verre Capitolinus. De weerschijn van die gloed verlichtte de kamer, die daardoor iets behaaglijks kreeg, ondanks de hoge zoldering en het spectaculaire uitzicht. Fulvia en haar moeder Sempronia zaten voor een van de hoge ramen, gekleed in nachtblauwe stola's. Een klein kind - het zoontje van Curio - probeerde te lopen over een deken die aan de voeten van de vrouwen lag. Fulvia's andere kinderen, haar zoon en dochter van Clodius, waren niet aanwezig.

'Uw bezoekers,' zei de slaaf.

'Dank je, Thraso. Je kunt gaan.' Terwijl Fulvia haar blik op mij richtte, tilde ze een schrijfstift op van het wastafeltje waarop ze had geschreven en legde stift en tafeltje weg. Over Fulvia en haar ambitie werd vaak gezegd: 'Ze is niet geboren om te spinnen.' Je kon je ook moeilijk voorstellen dat je haar zou aantreffen bij een gewone vrouwelijke bezigheid. In plaats daarvan hield ze, als een zakenman met allerlei ingevingen en diverse projecten aan zijn hoofd, een schrijfstift en wastafeltje bij de hand. Haar moeder Sempronia leek ondanks haar harde trekken de moederlijkste van beiden. Ze negeerde Davus en mij terwijl ze aanmoedigende geluidjes maakte en haar armen uitstak naar het jongetje op de deken om hem aan te moedigen nog een stapje te wagen.

'Dank dat je me ontvangt, Fulvia. Maar ik ben nieuwsgierig - hoe wist je dat ik het was, voordat ik mijn naam had genoemd?'

Ze keek naar haar zoontje, dat erin slaagde even te blijven staan voordat hij weer op zijn handen en knieën viel, en richtte haar blik toen op mij. 'Er is een kijkgaatje aan het einde van de gang. Thraso heeft je goed bekeken en is meteen naar me toe gekomen om je te beschrijven. Het kon niemand anders zijn dan jij, Gordianus. "Neus als een bokser, vol metaalgrijs haar met zilver erin, maar ogen als iemand die half zo oud is als hij; en een baard die naar eigen smaak door de echtgenote is bijgewerkt.'"

'In werkelijkheid houdt mijn dochter Diana tegenwoordig mijn baard bij. Maar ik vreesde dat je me vergeten zou zijn, Fulvia.'

'Ik vergeet nooit een man die me van dienst kan zijn.' Ze liet haar blik op Davus rusten. 'Maar ik geloof niet dat ik deze man eerder heb ontmoet. "Schouders als een Titaan," volgens Thraso, "maar het gezicht van Narcissus.'"

'Dit is Davus, mijn schoonzoon. Thraso heeft me ook verteld dat je wist waarvoor ik ben gekomen. Merkwaardig, want dat weet ik zelf niet zo goed.'

Ze glimlachte. 'O nee? Ik heb je bij de uitvaart gezien; je moet mij hebben gezien. Ik had half-en-half verwacht dat je zou komen. Het gaat zeker over Cassandra?'

Sempronia klapte opeens in haar handen. Een jonge slavin kwam aanrennen. Sempronia drukte een kus op het voorhoofd van haar kleinzoon en zei tegen het meisje dat ze hem moest meenemen. Terwijl hij werd weggedragen, begon het jongetje te huilen. Zijn uithalen weerklonken in de gang en stierven weg. Sempronia beet op haar wijsvinger en bewoog onrustig, maar Fulvia toonde geen enkele reactie.

'Ik hoop dat de jongen niet voor mij is weggestuurd,' zei ik.

'Natuurlijk niet,' zei Sempronia, die nu pas naar me keek, met een opgetrokken wenkbrauw die aangaf dat ik mezelf ten onrechte belangrijk genoeg achtte om van invloed te zijn op wat ze met haar kleinzoon deed. Sinds de laatste keer dat ik haar had gezien was een van haar ogen melkachtig wit geworden, en dat oog leek me nog doordringender aan te kijken dan het andere. Haar blik maakte me een beetje nerveus. Vreemd dat een vrouw die zo teder kon zijn tegenover een kind een volwassen man kon intimideren. 'Als we over de heks gaan praten, is het niet passend dat daarbij een mannelijk kind aanwezig is.'

'Is dat wat Cassandra was, een heks?'

'Natuurlijk,' zei Sempronia. 'Je denkt toch niet dat ze een gewone sterveling was?'

'Ze was in elk geval... sterfelijk,' zei ik zacht.

'Ze is toch vermoord?' zei Fulvia. Nu ze allebei naar me keken, besefte ik dat de blik van de dochter niet minder doordringend was dan die van haar moeder, maar ik voelde me er niet onbehaaglijk onder. Sempronia's blik was vernietigend; die gaf een man het gevoel dat hij naakt was. Fulvia's blik leek verhelderend, alsof de bedoeling ervan was sluiers van verwarring of misverstanden weg te nemen die tussen ons zouden kunnen ontstaan. Ze had intelligente, levendige, uitnodigende ogen. Geen wonder dat ze twee van de meest belovende, zij het ongelukkigste, mannen in Rome als echtgenoot had gehad.

'Waarom denk je dat Cassandra is vermoord?' vroeg ik.

'Omdat ik de merkwaardige omstandigheden ken waaronder ze is gestorven. Heel plotseling... op de markt... in jouw armen. Was het vergif, Gordianus? Ze zeggen dat ze zware stuipen had.'

'Ze?'

'Mijn ogen en oren.'

'Je spionnen?'

Fulvia haalde haar schouders op. 'Er gebeurt weinig in Rome dat mij niet bereikt.'

'Wat weet je nog meer over de moord?'

'Als je mij vraagt wie zoiets kan hebben gedaan of waarom, dan kan ik het je niet zeggen. Ik weet het niet. Maar een vrouw als Cassandra kan voor allerlei mensen gevaarlijk zijn geweest. Ze kon niet alleen in de toekomst kijken, weet je; ze had ook visioenen over gebeurtenissen op grote afstand.'

'Kon ze in de toekomst kijken?'

'Ze was een heks,' zei Sempronia abrupt. Haar stem impliceerde dat ik mijn antwoord al had gekregen en beter moest opletten.

'Een heks, volgens jou? Sprak ze toverformules uit of vervloekingen, genas ze zieken?'

'In dit huishouden deed ze geen van die dingen,' zei Sempronia, 'maar wie zal zeggen over welke vermogens ze beschikte? Ze kon in ieder geval verder kijken dan het huidige ogenblik en de vier muren om haar heen.'

'Hoe weet je dat?'

Sempronia deed haar mond open om antwoord te geven, maar Fulvia stak haar hand op. 'Laat mij het zeggen, moeder.'

Sempronia snoof. 'Waarom zouden we hem iets vertellen?'

'Weet je het niet meer, moeder? Toen Clodius was vermoord, was Gordianus een van de eersten die naar dit huis kwam om hem eer te bewijzen. Hij gaf genoeg om hem om de waarheid aan het licht te brengen.'

'Maar hij is een oude marionet van Cicero!' Sempronia spuwde de naam uit. Fulvia kneep haar ogen half dicht. Zij en Cicero waren al heel lang verbitterde vijanden. 'Het is toch waar dat je je reputatie hebt verworven door voor Cicero te werken, Gordianus?'

'Dat zou ik niet willen zeggen. Ik zou willen zeggen dat Cicero zijn reputatie heeft gevestigd terwijl ik voor hem werkte. Zijn marionet ben ik nooit geweest. Door de jaren heen hebben we een wisselende relatie gehad. De laatste tijd heb ik geen enkel contact meer met hem. Ik heb in maanden niets van hem gehoord.'

'Maar je bent vandaag nog in zijn huis geweest,' merkte Fulvia op. Ik trok mijn ene wenkbrauw op. 'Ik zei het al, Gordianus: er gebeurt weinig in Rome waar ik geen weet van heb.'

'Ja - je ogen en oren. Maar je weet niet wie Cassandra heeft vermoord?'

Fulvia glimlachte spijtig. 'Ik ben niet alwetend. Ik heb... blinde vlekken.'

Ik knikte. 'Ja, ik ben vanmorgen in Cicero's huis geweest om Terentia te bezoeken met dezelfde reden waarom ik nu hier ben. Je bent op Cassandra's uitvaart geweest, wat erop duidt dat je haar meer dan oppervlakkig hebt gekend. Wie was ze? Waar kwam ze vandaan?'

Ik richtte me tot Fulvia, maar haar moeder gaf antwoord. 'Ze was een Egyptische heks! Dat ligt voor de hand. De machtigste heksen komen tegenwoordig allemaal uit Egypte. Ze hebben Grieks bloed in hun aderen - wat de verklaring is voor Cassandra's blonde haar en blauwe ogen - maar in tegenstelling tot de moderne Grieken beheersen zij de oude toverkunst nog. In Egypte worden de tradities nog in ere gehouden: het maken van amuletten, het onthouden van vervloekingen, de kunst van het waarzeggen. Cassandra was een Egyptische heks.'

'Dat weten we niet zeker, moeder,' wierp Fulvia tegen. 'Het is maar een veronderstelling.'

'Je ogen en oren hebben je nooit verteld waar Cassandra vandaan kwam?' vroeg ik.

'Wat haar betrof was ik merkwaardig doof en blind,' erkende Fulvia. 'Het was alsof Cassandra met een komeet op aarde was geland - ik weet niet beter of zo is ze gekomen.'

'Wanneer heb je haar leren kennen?'

'Vele maanden geleden.'

'Hoeveel?'

'Het was in November vorig jaar.'

Als dat waar was, had Fulvia Cassandra ontmoet vóór de dag in Januarius waarop ik had gezien dat de Vestaalse Fabia haar meevoerde, de tempel in. 'Weet je het zeker?'

'Natuurlijk weet ik het zeker! Hoe zou ik die bittere dag kunnen vergeten?' Haar gezicht versomberde. 'Hoeveel zal ik je vertellen, Gordianus? Alles? Ja, waarom niet?' Ze hief haar hand op om haar moeder, die leek te willen protesteren, het zwijgen op te leggen. 'Caesar was nog hier in Rome en genoot na van zijn overwinningen in Iberia en op Sicilia. De berichten uit het AdriatischeZeegebied waren minder gunstig; Dolabella kon niets uitrichten tegen de vloot van Pompejus. Maar uit Sicilia...' Ze zuchtte en sloot even haar ogen. 'Uit Sicilia was het uitstekende bericht gekomen dat mijn man het eiland had veroverd en daarna kwam het nog hoopgevender bericht dat Gaius verder was getrokken... naar Africa.' Ze sloeg haar ogen neer en schraapte haar keel.

'Elke dag wachtten we hier in huis op nieuws over zijn vorderingen. Er kwam een bode met het bericht dat hij Utica had ingenomen. We juichten. Toen kwam er een tweede bericht dat het eerste tegensprak; Utica werd nog belegerd, maar kon elk ogenblik in handen van Gaius vallen. De stemming in huis was er een van ingehouden vreugde. We leefden in de verwachting van groot en roemrijk nieuws. Mijn moeder zei voor de grap dat binnenkort. ..' Haar stem brak. 'Dat Gaius binnenkort een nieuwe erenaam zou kunnen voeren en dat wij voortaan het gezin zouden zijn van Gaius Scribonius Curio Africanus - veroveraar van Africa!'

Fulvia schudde haar hoofd. 'Het is bitter om achter te blijven. Een vrouw zou haar man op het slagveld moeten kunnen volgen.'

Ik trok mijn wenkbrauwen op. 'Pompejus' vrouw is met hem meegegaan toen hij uit Rome vluchtte. Ik begrijp dat ze ook nu nog bij hem is.'

'Dat bedoel ik niet - meegaan als onderdeel van de tros! In een betere wereld had ik met Gaius mee kunnen gaan, niet als zijn vrouw, maar als medebevelhebber! Ja, ik weet dat het een absurd idee is; geen centurio zou gehoor geven aan bevelen van een vrouw. Maar ik had erbij moeten zijn - om Gaius goede raad te geven, om hem te helpen bij de beoordeling van de adviezen van zijn ondergeschikten, inlichtingen uit het terrein af te wegen en de strategie te bepalen. Als ik erbij was geweest...'

Sempronia raakte haar arm aan om haar te troosten. Fulvia greep haar moeders hand en sprak verder. 'In plaats van met hem mee te gaan, wachtte ik hier in Rome. Is er een ergere marteling dan afwachten in onwetendheid? Soms voelde ik me als op een schip in een storm, heen en weer geslingerd tussen hoop en wanhoop tot ik dacht dat ik gek zou worden. Andere dagen waren zo stil dat het leek of ik gevangenzat aan boord van een schip op rustig water - uren verstreken zonder een woord, zonder een bericht, alleen dat eindeloze wachten en kijken en je afvragen. Tot...'

Ze haalde diep adem. 'Zoals ik al zei, was het op een dag in November. Ik was naar het huis van een familielid van Gaius geweest om te vragen of zij nieuws over hem hadden, maar zij wisten niet meer dan ik. Ik was op weg naar huis en stak in mijn draagstoel het Forum over. De gordijnen waren dicht. Niemand kon naar binnen kijken, maar omdat het zonnig was en de gordijnen het toelaten, kon ik wel naar buiten kijken en in elk geval zien dat we langs de tempel van Castor en Pollux kwamen. Toen hoorde ik een stem. Het was de stem van een vrouw. Hij klonk buiten de draagstoel. Maar de stem had zo'n vreemde klank... het leek bijna of hij uit mijn eigen hoofd kwam. De stem zei: Nu is hij dood. Hij is strijdend ten onder gegaan. Het was de dood van een dapper man. Die woorden troffen me zo dat ik dacht dat ik zou flauwvallen. Het leek opeens donker in de draagstoel, alsof er een wolk voor de zon was geschoven. Ik riep de dragers toe dat ze halt moesten houden. Mijn stem moet bijna als een gil hebben geklonken. De draagstoel kwam met zo'n schok tot stilstand dat ik naar voren werd geworpen. Thraso stak zijn hoofd tussen de gordijnen naar binnen en leek geschrokken. Hij vroeg wat er was. "Heb je het niet gehoord?" vroeg ik. Hij keek me aan. "De stem van een vrouw," zei ik. "Ze sprak tegen me toen we langs de tempel kwamen."

Thraso keek om in de richting waaruit we waren gekomen. "Er is niemand," zei hij, "behalve de zottin die op het bordes staat te mompelen."

"Breng haar hier!" zei ik. Hij ging haar halen. Even later trok hij de gordijnen van de draagstoel open en dat was de eerste keer dat ik Cassandra zag.

Ze droeg een vuile tunica. Ze leek bang en in de war. Thraso moest haar stevig vasthouden, anders was ze gevlucht. "Je hebt net tegen me gesproken," zei ik, "toen mijn draagstoel langs het bordes kwam." Ze schudde haar hoofd en keek naar me alsof ik krankzinnig was. "Je hebt gesproken!" hield ik aan. "Zeg het nog een keer. Zeg de woorden die je al hebt uitgesproken!" De stem die uit haar kwam was zo merkwaardig dat zelfs Thraso schrok. Ze paste namelijk niet bij haar lichaam. De stem klonk te oud voor zo'n jonge vrouw. De klanken leken niet van tussen haar lippen te komen, al konden ze nergens anders vandaan komen. Het was griezelig, angstaanjagend. "Nu is hij dood. Hij is strijdend ten onder gegaan. Het was de dood van een dapper man."

De tweede keer waren de woorden nog onthutsender. Ik kon me niet meer beheersen. Ik sidderde en begon te huilen. Ik beval Thraso me zo snel mogelijk naar huis te brengen. "Wat moet ik met haar doen?" vroeg hij. Ik zag wel dat hij niets van de vrouw moest hebben, maar ik zei dat hij haar moest meenemen. Hij vertrok zijn gezicht, maar greep de arm van de vrouw steviger vast. Hij liet de gordijnen dichtvallen en beval de dragers me zo snel mogelijk thuis te brengen.

Thuisgekomen vroeg ik Thraso de vrouw hier te brengen, naar deze kamer. Ze was nog viezer dan ik had beseft. Haar kleding was versleten en vuil. Ze rook sterk, alsof ze in dagen niet in een badhuis was geweest. Met een heel gewone stem zei ze dat ze honger had. Ze had niets dreigends of onaards of zelfs maar vreemds. Ze leek onder de indruk van het grote huis en tamelijk deerniswekkend. Ik zei tegen Thraso dat hij haar te eten en te drinken moest geven. Toen vroeg ik wat ze bedoelde met wat ze had gezegd.'

'En wat zei ze toen?'

'Ze zei dat ze zich niet kon herinneren dat ze iets had gezegd. Ik was geschokt. Ik werd kwaad... ik raakte in verwarring... Ik bleef aandringen. Ze dook in elkaar en huilde. Opeens begon ze te trillen en ze had spiertrekkingen. Haar ogen rolden naar achteren. Ze sprak weer met die vreemde holle stem die uit de ether leek te komen. Ze beschreef een vlakte in de woestijn, verblindend zonlicht, een hete wind. Ze hoorde mannen schreeuwen, zag flitsende zwaarden, hoorde het sissen van bloed op heet zand. Ze zag Gaius - het kan alleen Gaius zijn geweest, want ze beschreef hem perfect: zijn krullende zwarte haar, zijn blikkerende blauwe ogen, zijn uitdagende kin, het lachje dat op zijn gezicht verscheen als de vooruitzichten grimmig waren. Ze zag hem gekleed in een glanzend pantser, maar hij was blootshoofds, want hij had zijn helm verloren. Hij was alleen, afgesneden van zijn mannen, omsingeld; hij maaide met zijn zwaard door de lucht tot hij ten slotte... viel. Ze kwamen op hem af. En toen...'

'Fulvia, nee!' Haar moeder greep haar arm, met witte knokkels, maar Fulvia ging door.

'En toen... zag ze Gaius' gezicht weer omhoogkomen, alsof hij door een wonder overeind was gekomen. Dat niet alleen... hij glimlachte. Grijnsde als een jongen, zei ze. Maar toen... toen werd het visioen duidelijker en ze besefte... dat er geen lichaam was onder de hals, die was doorgesneden en droop van het bloed. Zijn hoofd werd vastgehouden door de Numidiër die hem had onthoofd. Hij leek alleen te lachen omdat... omdat de vuist die zijn zwarte krullen vasthield zijn gezichtsspieren straktrok, zodat zijn mond openging en zijn tanden werden ontbloot...'

Tijdens het lange verhaal bleef Fulvia naar me kijken, alsof ze me uitdaagde om mijn ogen neer te slaan. Ten slotte deed ik dat ook, niet langer in staat de pijn op haar gezicht te zien. Het was niet het glanzen van ogen met tranen erin, maar een hard, droog verdriet, zonder tranen en koud.

Fulvia haalde diep adem. 'Net zo plotseling als haar toeval was begonnen, was het afgelopen. Ze was weer een gedweeë bedelares, verdwaasd, hongerig, zonder herinnering aan wat ze net had gezegd. Ik was verbijsterd, geschokt, sprakeloos. Er werd voedsel gebracht. Ik keek toe terwijl ze at. Ze leek wel een beest, ze had helemaal geen manieren. Haar geur stond me tegen en dus stuurde ik haar weg om gebaad te worden. Ik beval haar oude lorren te verbranden, een van mijn slaven moest een bruikbare tunica voor haar zoeken. De slaaf vond een oude blauwe tunica die haar paste. Toen ik haar gewassen en behoorlijk gekleed terugzag, besefte ik dat ze een schoonheid was. Ik droeg Thraso op haar een slaapplaats te wijzen en bij haar te waken. Bij het aanbreken van de dag kwam Thraso me vertellen dat de vrouw de hele nacht rustig had geslapen. Ik had zelf geen oog dichtgedaan. Ik zei tegen Thraso dat hij de vrouw onderdak moest aanbieden, dat hij haar eten en drinken moest geven zoveel ze lustte en haar desnoods in haar kamer moest opsluiten. Maar ik was degene die zich als een gevangene gedroeg. Ik sloot me op in deze kamer. Ik ontving niemand, sprak met niemand, zelfs niet met mijn moeder. Ik wachtte af, ziek van angst. Voor deze ramen zag ik de zon opgaan en ondergaan achter de stad. Ik bracht nog een slapeloze nacht door.

Het was de volgende dag - twee dagen nadat de vrouw haar visioen had verteld - dat Caesar zijn getrouwen bij zich liet komen om te vertellen dat hij nieuws uit Africa had gekregen. Marcus Antonius kwam direct naar me toe om me het slechte nieuws te brengen. Ik ontving hem hier, in dit vertrek, en mijn hart bonsde zo dat ik hem nauwelijks kon verstaan. Hij wist dat ik naar alle bijzonderheden zou vragen. Hij herhaalde alles wat de bode Caesar had gemeld. De veldslag in de woestijn, de verstikkende hitte, Gaius' laatste strijd, zelfs het feit dat hij zijn helm had verloren voordat hij door de vijand werd bestormd: alles klopte met wat de vrouw me had verteld. Het vreemdst was nog dat de bode een gerucht meldde dat koning Juba had gelachen toen hem het hoofd van Gaius werd aangeboden, niet uit wraakzucht, maar omdat Gaius hem leek toe te lachen. Begrijp je, Gordianus? De vrouw had alles gezien, alles, zo duidelijk alsof ze er zelf bij was geweest. Ik beheerste me zo goed als ik kon - ik was immers al voor zijn komst op het ergste voorbereid - maar ik moest huilen. Antonius deed zijn best me te troosten. Uiteindelijk denk ik dat ik het was die hem troostte; hij en Gaius waren als jongens al goede vrienden, zo aan elkaar verknocht als twee mannen kunnen zijn, in sommige opzichten elkaar misschien nog meer toegewijd dan Gaius en ik.

Uiteindelijk vertelde ik Antonius over de vrouw in mijn huis, en het feit dat ze mij het nieuws twee dagen eerder al had overgebracht. Antonius zei dat dat onmogelijk was; Caesar was zelf net op de hoogte gebracht en Caesar zou Antonius eerder inlichten dan wie ook. Ik probeerde hem te vertellen hoe precies de vrouw de omstandigheden van Gaius' dood had voorzien, maar Antonius wilde niet luisteren. We hadden inmiddels vrij veel wijn gedronken en hij kon niet helder meer denken. Hij was niet in de stemming om te luisteren. Ik gaf hem een bed in het gastenverblijf en ging op zoek naar de vrouw.

Maar ze was verdwenen. Zelfs Thraso had niet kunnen voorkomen dat ze was gevlucht. Ik besefte dat ik niets van haar wist, niet eens haar naam of waar ze woonde, en of ze wel een vaste woonplaats had. Ik overwoog Thraso eropuit te sturen om haar te zoeken, maar zag daar op dat moment de zin niet van. Ze had me verteld wat ik wilde weten en die kennis had me alleen twee nachten uit mijn slaap gehouden voordat er nieuws uit een betrouwbaarder bron kwam. En bovendien... was ik een beetje bang voor haar. Ze was een soort heks. Als ze kon zien wat er in Africa gebeurde, wie weet over welke vermogens ze dan nog meer beschikte. Ze leek haar gave zelf niet te begrijpen en niet te beseffen hoe ze die moest gebruiken. Ze kon gevaarlijk zijn. Ik wilde haar niet in huis hebben.'

Ik knikte terwijl ik verwerkte wat Fulvia me allemaal had verteld. 'Dus dat was de laatste keer dat je haar hebt gezien?'

Er veranderde iets in haar ogen, alsof een deur die had opengestaan opeens werd gesloten. Ze antwoordde ontwijkend. 'Thraso heeft me later laten weten dat ze zich geregeld op het Forum en op de markten vertoonde en dat de mensen haar een naam hadden gegeven: Cassandra. Ik vroeg hem meer over haar aan de weet te komen, maar hij kwam niet ver; hij hoorde alleen dat anderen in de stad gebruikmaakten van Cassandra's gaven.'

'Anderen?'

'Je hebt hen gezien: de vrouwen die bij de uitvaart zijn verschenen. Als je wilt uitzoeken wat zij van Cassandra wisten, kun je het hun beter zelf vragen. Als je iets interessants over haar te weten komt, als je te weten komt wie haar heeft vermoord, kom het me dan vertellen, Gordianus. Ik zou het uit nieuwsgierigheid graag willen horen. Ik ben tegen jou immers ook openhartig geweest.' Alsof ze haar woorden wilde tegenspreken, verscheen weer het lachje dat van haar gezicht was verdwenen zodra ze was gaan vertellen hoe ze Cassandra had ontmoet, en ik kreeg opnieuw het gevoel dat ze iets voor me achterhield.

'Je hebt haar nooit meer van dichtbij gezien?'

Ze haalde haar schouders op. 'Misschien kort. Maar dat was geen belangrijke ontmoeting. Ik kan je niets belangrijks meer vertellen.' Ze zuchtte. 'Nu ben ik moe. Ik denk dat ik voor het avondeten wat ga rusten. Ik vrees dat ik afscheid van je moet nemen, Gordianus, van jou en je zwijgzame maar bepaald decoratieve schoonzoon. Thraso brengt jullie naar de deur.' Ze wendde haar blik af naar het raam. Na een ogenblik deed haar moeder hetzelfde. Samen staarden ze naar het ingelijste beeld van een verre wolk die in de schemering werd belicht door de laatste, felroze blos tegen een achtergrond van lapis lazuli. Enkele vroege sterren twinkelden aan het donker wordende firmament. De slaaf bracht ons de trap af en de lange gangen door. We hadden bijna het hoge atrium bereikt toen een andere slaaf, die op een holletje naar ons toe kwam, ons inhaalde en ons vroeg te wachten. Thraso trok zijn wenkbrauwen op en zag toen waarom we werden tegengehouden. Aan het einde van de gang waardoor we waren gekomen kwam een vrouw naar ons toe met een voor haar leeftijd verrassend tempo. Het was Sempronia.Toen ze dichterbij was gekomen, keek ze me strak aan alsof ik een konijntje was en zij een neerduikende havik.

Met een ongeduldig gebaar stuurde ze de slaven weg. We stonden aan de voet van een van de immense zwartmarmeren zuilen die het hoge dak steunden. Sempronia ging voor me staan en fluisterde schor. De enorme ruimte slorpte haar stemgeluid op zonder een echo weer te geven.

'Mijn dochter is niet helemaal openhartig tegen je geweest, Gordianus.'

Ik trok een wenkbrauw op, beducht dat ze niets meer zou zeggen als ik ook maar één woord liet horen. Ondanks haar eerdere wantrouwen had ze om een of andere reden besloten me in vertrouwen te nemen. Wat wilde ze me vertellen?

Sempronia fronste. 'Mijn dochter heeft in haar leven veel geleden. Dat komt natuurlijk doordat ze zo ambitieus is; nog ambitieuzer dan ik op haar leeftijd was.' Ze glimlachte even, zonder warmte. 'Ik denk soms: was ze maar als jongen geboren. Maar in dat geval was ze waarschijnlijk al dood geweest - net als Clodius, net als Curio - of misschien ook niet. Fulvia is intelligenter dan die twee. Dat is een vloek voor een vrouw, slimmer zijn dan haar man. Fulvia heeft twee keer achter elkaar die vloek gedragen. Clodius en Curio - hun ambities en hun dromen kwamen in elk geval overeen met de hare, al waren ze minder slim dan zij.' Ze schudde haar hoofd. 'Nu ze weer weduwe is, met kinderen uit haar beide huwelijken, kinderen die de beste kansen moeten krijgen in een wereld die vorm zal krijgen op een slagveld ver van Rome.'

'Stel dat Pompejus wint?' zei ik.

Ze haalde snel adem door haar neusgaten. 'Aan zo'n ramp moeten we niet eens denken. Nee. Caesar zal winnen, daar ben ik van overtuigd.'

'Omdat Cassandra dat heeft gezegd?'

Sempronia liet me weer dat kille lachje zien. 'Misschien.'

'En als Caesar triomfeert, wat dan?'

'Mijn dochter heeft natuurlijk een nieuwe man nodig. En deze keer moet ze de juiste man kiezen, een man die even geslepen en meedogenloos is als zij, een man die een kans weet te grijpen, een overlever! Een man die mijn kleinkinderen hun rechtmatige positie kan geven in de nieuwe wereld die geboren zal worden.'

Ik knikte. 'Fulvia heeft Cassandra een tweede keer gesproken?'

'Ja.'

'Omdat Cassandra haar een blik in de toekomst kon geven.'

'Precies! De heks kon niet alleen in de ruimte kijken, maar ook in de tijd. Maar het was niet Fulvia die Cassandra hier een tweede keer binnenbracht. Dat was ik. Fulvia wilde haar niet hier hebben. Ze durfde niet in de toekomst te kijken, bang dat die evenveel verdriet zou brengen als het verleden. Maar ik hield haar voor dat een vrouw alle middelen moet gebruiken om vooruit te komen in de wereld. Als de heks ons ook maar een vaag idee kon geven van wat er in het verschiet lag, moesten we die kennis met beide handen grijpen!'

'Wanneer bracht je haar hier?'

'Bijna een maand geleden.'

'En wat voorzag Cassandra voor Fulvia?'

'Roem! Macht! Rijkdom! Mijn dochter zal de voornaamste plaats van alle vrouwen in Rome krijgen.'

'Nog voornamer dan Calpurnia?'

'Caesar zal overwinnen, maar hij heeft niet het eeuwige leven. Hij moet een opvolger hebben.'

Ik fronste. 'Wil je zeggen dat Caesar koning zal worden en zijn troon aan iemand anders zal doorgeven? Was dat wat Cassandra voorzag?'

'Zo specifiek niet. In haar visioenen zag ze niet altijd duidelijk en soms begreep ze niet goed wat ze zag. Ze kon zich er na afloop niets van herinneren; ze kon ze alleen beschrijven zolang ze die had.'

'En toen je haar de tweede keer hier binnenhaalde, wat zag ze toen?'

Sempronia's gezicht werd extatisch. Haar trekken werden er niet door verzacht; die werden er nog strenger en angstaanjagender door. 'Ze zag Fulvia in een stola van het zuiverste purper, met gouden strepen, en een gouden diadeem op haar hoofd. Naast Fulvia, maar in haar schaduw, stond een man: een groot, gespierd beest van een kerel in volle krijgsuitrusting met bloedspatten en een bebloed zwaard in zijn handen. Ook hij droeg een diadeem. De heks kon zijn gezicht niet duidelijk zien, maar ze zag wel de afbeelding op zijn kuras en zijn schild: de kop van een leeuw.'

'Marcus Antonius,' fluisterde ik.

'Wie anders? Het is hun lotsbestemming om te trouwen. Dat had ik Fulvia ook zonder hulp van de heks kunnen vertellen.' Het feit dat Antonius al getrouwd was, leek haar niet te deren.

'Wat zag Cassandra nog meer?'

De blik in Sempronia's ogen was bloedstollend. 'Net als Antonia had Fulvia een bebloed zwaard in haar ene hand.'

'En in de andere?'

Sempronia ontblootte haar tanden. 'Een hoofd, afgesneden bij de hals!'

'Zoals Curio is onthoofd!' fluisterde ik.

'Ja, maar dit was het hoofd van een ander, het hoofd van de man die mijn dochter in deze wereld het meest haat.'

Sprak ze over Milo, die was verbannen vanwege de moord op Clodius, en die op ditzelfde ogenblik met Marcus Caelius in het zuiden een opstand scheen te organiseren? Of koning Juba, die had gelachen toen hem het hoofd van Curio werd aangeboden?

Ik fluisterde hun namen, maar Sempronia schudde haar hoofd en keek me bestraffend aan.

'De heks heeft hem goed beschreven. Niet zoals een portretschilder of beeldhouwer zou doen, maar in symbolen. Lippen die druipen van honing, zei ze; een tong zoals die van een slang; de ogen van een fret, een neus met een groefje erin zoals een kikkererwt...'

'Cicero,' fluisterde ik. Zijn naam was afgeleid van het woord voor kikkererwt.

'Ja! Het was Cicero's hoofd dat Fulvia omhooghield!'

Caesar zou triomferen maar sterven, Marcus Antonius zou koning worden en Fulvia zijn koningin, en Cicero onthoofd; was dat de toekomst van Rome? De moed zonk me in de schoenen. Ik besefte opeens waarom Sempronia me in vertrouwen had genomen. Het was niet dat ik haar vertrouwen waardig werd geacht. Ze vermoedde nog steeds dat ik een marionet van Cicero was en misschien voor hem spioneerde. Het volgende ogenblik legde ze uit wat ze wilde.

'Ga dan, Gordianus! Ga terug naar het huis van die hoer Terentia om haar te vertellen wat ik jou zojuist heb verteld. Binnenkort zal mijn dochter haar rouwkleding verwisselen voor een bruidsstola. Dan zal het Terentia zijn die rouwkleding draagt!

Lang geleden is Cicero de vijand van dit huis geworden. Hij heeft geen gelegenheid onbenut gelaten om Clodius te belasteren toen deze nog leefde, en hij heeft hem nog valser belasterd na zijn dood. Hij belasterde ook Curio, terwijl hij veinsde zijn vriend te zijn: hij probeerde twijfel te zaaien over Curio's liefde voor Marcus Antonius, beweerde tegen Pompejus over Curio zich met Caesar had verbonden omdat hij een laffe opportunist was - terwijl Curio als held is gestorven, tot het einde toe trouw aan de goede zaak. Maar binnenkort zal Cicero het lijden betreuren dat zijn woorden in dit huis hebben veroorzaakt. Daar zal mijn dochter voorzorgen!'

Nu Sempronia haar doel had bereikt, riep ze Thraso en beval hem ons uit te laten.

Terwijl we het bordes afdaalden, dreunde de bronzen deur achter ons dicht. Davus keek me met grote ogen aan en vroeg:

'Schoonvader, was Cassandra echt een heks?'

'Ik weet het niet, Davus. Maar als heksen echt bestaan, heb je er misschien zojuist een leren kennen.'