VIII
Op de dag na mijn bezoeken aan Fulvia en Terentia stond ik vroeg op, waarbij ik ervoor zorgde Bethesda niet wakker te maken, ontbeet met een kleinigheid en riep Mopsus en Androcles om me te helpen weer mijn beste toga aan te doen. De wol was wat stoffig geworden door mijn bezigheden van de dag daarvoor. Nadat mijn toga naar behoren om mijn lichaam was geplooid, bleef ik onbeweeglijk staan terwijl Mopsus hem duchtig afborstelde. Androcles stond toe te kijken. 'Je slaat een veeg over,' zei hij.
'Nietes!' zei Mopsus.
'Welles. Kijk maar, daar onderaan.'
'Ik zie niets.'
'Omdat je blind bent.'
'Nietes!'
'Zei ik blind? Ik bedoel stom.'
Ik klapte in mijn handen. 'Jongens, geen ruzie! Mopsus,ga door met je werk.'
Mopsus begon weer te borstelen.
'Je hebt weer een veeg overgeslagen,' zei Androcles.
'Ben je doof? Je heer zegt dat je je mond moet houden. Heb je hem niet gehoord?'
'Dat heeft hij helemaal niet gezegd! Hij zei dat jij moest doorgaan.'
Ik pakte Mopsus de ivoren borstel af en gaf Androcles een tik tegen zijn hoofd. Hij uitte een kreet en bevoelde de plek waar hij was geraakt. Mopsus zette zijn handen in zijn zij en balkte als een ezel. Ik gaf hem ook een tik.
Toen ik presentabel was, stuurde ik de jongens weg om Davus wakker te maken en hem te kleden. Intussen ging ik naar Bethesda. Ze sliep nog, maar onrustig, en lag te woelen en te mompelen alsof ze koorts had. Ik legde een hand op haar voorhoofd, maar dat was koel. Had ze lichamelijke pijn, of gewoon een nachtmerrie? Ik besloot haar niet wakker te maken. Slaap was haar enige respijt van de kwaal die haar plaagde.
Davus wachtte op me in de tuin en keek nogal benauwd. We verlieten het huis en namen de hoge randweg over de Palatinus. Het was mooi weer, al warm maar nog niet heet. Gouden zonlicht viel schuin door een hoge taxusboom niet ver van mijn huis. Vogels zongen en scharrelden op de takken. Een eindje verderop bleef ik staan kijken naar het Forum in de diepte en de heuvels daarachter. Rechts zag ik het ondiepe dal van de Subura, vol lelijke huurkazernes. Meer naar het midden en verder weg zag ik het zonlicht blinken op het pannendak van Pompejus' grote huis, nu verlaten en in afwachting van zijn terugkeer. Links cirkelde boven de Capitolinus een eenzame adelaar boven de tempel van Jupiter. Achter de Capitolinus kon ik nog net de Tiber zien, een gouden glinsterlicht in de zon, met steigers en markten aan de oevers. In een enkele rondblik zag ik een microkosmos van de hele wereld: paleizen en achterbuurten, de huizen van prostituees en Vestaalse maagden, tempels waar de goden werden vereerd en markten waar slaven werden verkocht.
'Wat een bijzondere stad!' zei ik. Davus knikte. Ten goede of ten kwade is Rome het middelpunt van de wereld. Ondanks alle zorgen van de wereld of van mezelf - mijn nijpende schulden, mijn breuk met Meto, Bethesda's mysterieuze ziekte, de moord op Cassandra - kon dit uitzicht op een ochtend als deze me nog altijd vervullen met dat merkwaardige gevoel van hoop dat jongemannen voelen bij het opstaan, wanneer ze de wereld op een zonnige ochtend begroeten en alles mogelijk lijkt.
'Waar gaan we naartoe, schoonvader?'
'Vandaag, Davus, wil ik een bezoek brengen aan de vrouw van Marcus Antonius - en misschien ook aan zijn minnares.'
Ik had Antonia nooit ontmoet en kende haar alleen van reputatie. Ze was een nicht in de eerste graad van Antonius en zijn tweede vrouw; zijn eerste vrouw was Fadia geweest, de dochter van een vermogende bevrijde slaaf. Dat huwelijk - uit liefde, zeiden de mensen - had de familie van Antonius tegen de borst gestuit; hoewel Fadia een aanzienlijke bruidsschat had ingebracht, was ze in maatschappelijk opzicht zijn mindere. Maar Fadia was jong gestorven en door zijn tweede huwelijk had Antonius zijn aanzien bij de Romeinse adel veel goed gedaan. Antonia was knap en vermogend en haar maatschappelijke positie was gelijkwaardig aan die van Antonius. Maar ze deelde ook met hem zijn zwak voor overspel. Terwijl Antonius in het afgelopen jaar heel Italia schande had laten spreken van het feit dat hij zijn minnares, de toneelspeelster Cytheris, op reis had meegenomen, had Antonia het aangelegd met Cicero's lichtzinnige schoonzoon Dolabella. Volgens de roddelaars op het Forum was het enige wat Antonius en Antonia nog aan hun huwelijk bond hun dochtertje van zes. Het was haar snerpende stem die ik binnen hoorde toen een slaaf de deur van Antonia's huis opendeed. Een ogenblik later zag ik achter de slaaf een bloot persoontje langsrennen, gevolgd door een gekromde, manke verzorgster die haar pupil niet kon bijhouden. 'Ik wil niet! Ik wil niet!' riep het meisje en zette het weer op een gillen. Is er wel iets even doordringend als het gillen van een meisje van zes? Ik sloeg mijn handen voor mijn oren. Het meisje verdween.
Voordat de deurslaaf ons naar onze naam en het doel van ons bezoek kon vragen, verscheen Antonia zelf, achter het kind en de verzorgster aan. Het was vroeg op de dag, dus het verbaasde me niet dat ze alleen een eenvoudige gele stola droeg, zonder sieraden, en het haar los tot op haar middel. Met of zonder opsmuk was ze een mooie vrouw. Ik dacht aan die arme, lelijke Tullia en vroeg me af of de geruchten over Dolabella en Antonia klopten. Ze keek langs de deurslaaf naar Davus en mij, zette haar handen op haar heupen en trok haar wenkbrauwen op. 'Komen jullie van mijn man?'
'Nee. Ik heet...'
Ze kneep haar ogen half dicht. 'Van Dolabella?'
'Nee.'
'Waarom klop je dan op zo'n vroeg uur op mijn deur? Nee, wacht eens: ik ken je ergens van, meen ik. O ja, jij bent degene die Cassandra's uitvaart heeft geleid.'
'Ja.'
'Gordianus, is het niet? De man die de Vinder wordt genoemd?
Mijn man heeft me over je verteld. Jij hebt een zoon die met Caesar optrekt en zich door hem laat dicteren. Dictaten van de dictator!' Ze lachte smalend. Ik kromp ineen bij deze toespeling op Meto.
Voordat ik antwoord kon geven, kwam het blote kind uit tegenovergestelde richting aangehold. Antonia bukte zich, tilde haar op en hield het trappelende kind vast tot de verzorgster was verschenen. Terwijl het kind gillend werd afgevoerd, schudde Antonia haar hoofd. 'Ze is net zo koppig als haar vader. Het kleine monster heeft zijn temperament geërfd. En mijn uiterlijk, vinden jullie ook niet? Juno sta de man bij die met haar trouwt!' Ze zag de verblufte uitdrukking op mijn gezicht en lachte. 'Je komt zeker over Cassandra praten. Ga maar mee. Er is een prettig zonnig plekje in de tuin en de pauwen kunnen ons amuseren.'
Er waren inderdaad pauwen in de tuin, drie stuks, die allemaal met hun gespreide staart pronkten. Er werden stoelen gebracht en kannen water en wijn. Antonia had nog niet ontbeten; ze droeg de slaaf op genoeg te brengen voor ons alledrie. Toen ik de schalen met lekkernijen zag waarmee hij terugkwam, uitte ik een zachte kreet. Ik had in maanden geen met amandelpasta gevulde dadel meer gezien; op de schaal lag een hele stapel. Het zag ernaar uit dat de tekorten waar gewone burgers onder leden niet van invloed waren op het huishouden van Caesars rechterhand. Davus schrokte een dadel naar binnen. Hij likte zijn vingers af en wilde er nog een pakken, toen ik hem met een blik tegenhield. Antonia lachte. 'Laat die grote kerel toch eten tot hij genoeg heeft. Ik heb dadels en olijven te over. Voordat hij naar Caesar afreisde, heeft mijn man maandenlang door Italia gereisd - met die del van hem, zodat de hele wereld zich aan haar kon vergapen en hij heeft ruim proviand ingeslagen. Bijna zoals een eekhoorn eikels voor de winter verzamelt. Voor de schijn moest hij de mensen in het land schrik aanjagen en de wil van de grote Caesar opleggen, maar in werkelijkheid perste hij iedereen af. In zijn hart is hij namelijk een piraat. Een leugenaar, drinkebroer, hoereerder en piraat.' Ze knipte met haar vingers en wees naar haar lege beker. De slaaf schonk wijn in. Antonia bracht de beker naar haar lippen voordat hij de wijn kon aanlengen met water.
'Mijn man zal het niet lang meer maken. Zijn dagen zijn geteld. Ik denk niet dat Caesar ingenomen is met de manier waarop Antonius in zijn afwezigheid Italia heeft bestuurd: paraderen met zijn hoer, het land uitknijpen, stomdronken worden en zich aanstellen. Zodra Caesar met Pompejus heeft afgerekend, komt hij terug om de touwtjes weer in handen te nemen. Als ze dan nog niet zijn uitgeschakeld, zal hij snel een eind maken aan die opstand waar Milo en Marcus Caelius mee bezig zijn. Daar heeft hij geen dronken bullebak voor nodig. Antonius zal hem alleen in verlegenheid brengen.' Ze kneep haar ogen half dicht. 'Ik had van hem moeten scheiden voordat hij het land uit ging. Dat was verstandiger geweest. Maar misschien word ik, als ik geluk heb, gauw genoeg weduwe, zodat ik me de moeite kan besparen. Op het slagveld is alles mogelijk, zeggen ze.'
Ze staakte haar tirade om haar beker leeg te drinken en vervolgde toen: 'Ik ben alleen met hem getrouwd omdat mijn moeder dat wilde. "Wat een buitenkansje!" zei ze. "Fadia, dat vreselijke mens met wie hij is getrouwd, is dood; nu krijgen wij de kans je dierbare neef te rehabiliteren, en daar ben jij optimaal geschikt voor. De hele familie rekent op je. Als kinderen konden jullie het zo goed met elkaar vinden." Ha! Ik weet nog dat hij aan mijn haar trok. En ik weet nog dat ik tegen zijn schenen schopte. Had ik hem maar wat hoger geschopt, hard genoeg om zijn eieren te breken, dan had ik iedereen een dienst bewezen. Wat is er, grote kerel?
Lust je geen ingelegde vijgen?'
Davus, met volle mond betrapt, kauwde en slikte. 'Ik vond de dadels lekkerder.'
'Zoals je wilt. Meer dadels!' riep ze naar de slaaf. 'En voor mij nog wat wijn.Tot de rand! Dat is beter. Waar was ik gebleven?' Ze keek me bestraffend aan. 'Jullie mannen zijn allemaal hetzelfde. Waardeloos. Ik kan wel scheiden van mijn neef en met Dolabella trouwen, maar die is geen haar beter. Ik zou me alleen van mijn eigen genoegens beroven. "Goede minnaars worden slechte echtgenoten", zoals het spreekwoord luidt. Arme Tüllia! Die onnozele meid aanbidt hem. Ze heeft geen idee; ze moet wel blind en doof zijn. Dolabella gebruikt haar als voetveeg. Het lijkt me haar verdiende loon, omdat ze zo stom is, maar hebben de goden haar niet al genoeg gestraft door haar die lomperik van een Cicero als vader te geven? En op de lange termijn is Dolabella geen beter vooruitzicht dan Antonius. Van het commando over de vloot dat Caesar hem had verleend, heeft hij niets gemaakt. Waarschijnlijk eindigt hij net als Curio, met zijn hoofd op een spies; als dat gebeurt, heb ik niets meer aan hem. Ach ja... maar jullie zijn hier zeker niet om over mij te praten?'
Ze keek me van opzij aan, met halfgeloken ogen. Ik vermoedde dat ze nog voor onze komst haar eerste beker wijn had gedronken. Ik had haar eerder een knappe vrouw gevonden, en verfrissend openhartig; maar met elk woord dat ze sprak en elke slok wijn die ze nam werd ze minder aantrekkelijk, tot haar levendigheid nog slechts vulgair leek. Haar neef had ook een zwak voor wijn. Misschien zat het in de familie.
'Ik kom over Cassandra praten,' zei ik ingehouden.
'O ja, Cassandra. Die heeft mij niet kunnen bedotten. Geen ogenblik.'
Ik voelde dat mijn nekharen overeind gingen staan, een voorteken van iets onaangenaams. Maar ik was voor de waarheid gekomen, althans Antonia's versie daarvan. 'Wat bedoel je?'
'Al dat gedoe, dat bezwijmen en mompelen en rollen met haar ogen. Zeker, ze was heel overtuigend, dat moet ik haar nageven.'
'Je bedoelt haar toevallen en helderziendheid?'
Antonia maakte een ordinair geluid. 'Helderziendheid! Daar wilde ze iedereen in laten geloven. Maar ik ben er niet in getrapt. Of hoogstens in het begin een beetje. Ik erken dat ik nieuwsgierig was. Wie niet? Iedereen praatte over haar en hoe ze vanwege haar
"gave" in de beste huizen in Rome was uitgenodigd. Mijn dierbare echtgenoot was er zelf van overtuigd. Na Caesar was hij als eerste in Rome op de hoogte van Curio's dood; maar toen hij naar Fulvia ging om haar het slechte nieuws te vertellen, wist Fulvia het al omdat Cassandra het haar had verteld. Ik moet bekennen dat dat een beetje mysterieus was.' Ze keek opeens peinzend, alsof ze haar eerdere oordeel wilde heroverwegen. Toen schudde ze haar hoofd. 'Maar nee, die vrouw deed voornamelijk alsof. Misschien niet helemaal. Misschien zat er een greintje waarheid in die bewering dat ze voorspellende gaven had. Volgens mij was ze negen delen nep en één deel echt. Wat zeg je daarop?'
'Ik twijfel.'
'Weet je niet wat in haar geval de waarheid is, Vinder? Je hebt haar uitvaart verzorgd.'
'Als ik over Cassandra al alles wist, zat ik hier niet, neem dat van mij aan.'
Antonia vatte dat als een belediging op en nam er aanstoot aan, maar ze glimlachte. 'Het valt me nu allemaal weer in, wat mijn man me heeft verteld over jou en je zoon met zijn voorliefde voor dictaten. Je bent hondsbrutaal. Mijn man bewondert dat bij gewone mensen.' Ze zuchtte. 'Dat heeft hij overgehouden uit zijn jongere jaren toen hij getrouwd was met die dochter van een bevrijde slaaf, Fadia. Zelf komt hij uit een van de beste families in Rome, maar hij heeft zich altijd graag met het schuim der natie afgegeven. Ik vermoed dat hij daardoor populair is bij de mannen onder zijn commando. Die houden van het ordinaire. En niemand is ordinairder dan mijn man wanneer hij te veel heeft gedronken en boert en ruft en die toneelspeelster opvrijt. Cytheris! Weet je waar hij haar heeft leren kennen? Op een avond na een banket bij de bankier Volumnius, waar ze een obscene voordracht hield. Daarna hebben ze van het ene uiteinde van Italia tot het andere een ezelsfiguur geslagen. Hij wilde haar zelfs meenemen toen hij uit Italia vertrok om zich bij Caesar te voegen. Het idee! Ik heb tegen hem gezegd dat dat de grootste stommiteit zou zijn. Caesar is verwikkeld in een strijd op leven en dood om heerser over de wereld te worden, zei ik tegen hem, en jij wilt je in zijn kamp melden met je speelkameraadje op sleeptouw, allebei stinkend naar wijn en odeur! Weet je wat Caesar dan tegen je zegt? "Bij Jupiter, Antonius, steek je zwaard voorgoed weg en ontdoe je van die hoer!"'
Ze was ver afgeraakt van het onderwerp Cassandra. Ik schraapte mijn keel. Aha! Maar je bent hier om over die andere toneelspeelster te praten.'
'Toneelspeelster?'
'Cassandra, bedoel ik. Zo noem ik haar liever dan zieneres. Nu ik eraan denk: misschien was ze écht wel een toneelspeelster. Zoals Cytheris, bedoel ik. Iemand die dat vak had geleerd. Dat zou verklaren...'
'Wat verklaren?'
Ze keek me somber aan. 'Goed, ik zal het je vertellen. Ik zal je alles vertellen. Hades, waar is die slaaf? O, daar ben je! Ik zie wel dat je je achter die pilaar hebt verstopt. Kom hier en schenk me meer wijn in. Pas op dat de pauwen je niet pikken. En breng meer gevulde dadels voor de grote kerel. Ik vind het grappig om hem te zien eten.' Ze sloeg nog een beker wijn achterover. 'Zo, dat is beter. Terug naar Cassandra. Cassandra de bedriegster! Cassandra de toneelspeelster? Misschien. Maar ik hoorde zoveel over haar dat ik haar op een dag ben gaan zoeken...'
'Wanneer was dat?'
Ze haalde haar schouders op. 'Tegen het einde van de maand Martius, niet lang na Antonius' vertrek uit Italia. Ik had nog geen nieuws over de oversteek, of hij veilig was aangekomen of niet. Dat was mijn excuus om haar op te zoeken, de vraag die ik in gedachten had. In elk geval vond ik haar op een markt bij de rivier, waar ze op een steiger zat met haar voeten over de rand en voor zich uit mompelde. Niet onaardig om te zien, maar totaal niet verzorgd.' Antonia trok haar neus in rimpeltjes. 'Gewoonlijk kan ik zulke mensen niet uitstaan, maar in haar geval dwong ik mezelf om een uitzondering te maken. Ik stuurde een slaaf naar haar toe om haar te vragen in mijn draagstoel te komen zitten, maar de slaaf zei dat Cassandra niet reageerde. "Ze lijkt in een soort trance," zei die stommeling. Dus ben ik zowaar uitgestapt en ben zelf naar haar toe gegaan. "Opstaan," zei ik. "Je gaat met mij mee. Ik laat je wassen en te eten geven en dan zullen we eens zien wat je kunt." Cassandra keek naar me op en zei geen woord. Ik wilde haar wat strenger toespreken, maar toen kwam ze langzaam overeind en liep achter me aan naar de draagstoel. Ze zei geen woord op de terugweg naar mijn huis; ze zat me maar aan te staren en liet mij maar ratelen.'
'Stel je voor,' mompelde ik.
'Zoals gezegd was ik haar gaan zoeken om haar naar Antonius te vragen en of hij de oversteek had overleefd. Ik wilde haar namelijk op de proef stellen. Wanneer een bode het nieuws kwam brengen, zou ik weten of ze het goed of fout had gehad. Maar ze was ongenaakbaarder dan ik had verwacht.'
'In welk opzicht?'
Antonia's gezicht betrok. 'Bij mij thuis bood ik haar voedsel aan. Ze wilde niets hebben. Dat verbaasde me; ik had gehoord dat ze bedelde. Bedelaars hebben toch altijd honger? Was mijn eten niet goed genoeg voor haar? Ik bood haar schone kleren aan. Ze negeerde me. Ik bood haar geld aan. Dat wilde ze niet aannemen. Ik vroeg me af of ze inderdaad gek was. Ik vroeg wat ze wilde hebben. Ze keek me aan en zei: "Niets. U bent degene die me hierheen hebt gebracht. U bent degene die iets wil." Ik had haar bijna een klap gegeven, dat brutale wicht! Maar ik besloot haar op de proef te stellen. "Ze zeggen dat je het tweede gezicht hebt," zei ik, "dus waarom moet ik iets zeggen? Kun je niet bepalen wat ik van je wil door de gave te gebruiken?" Ze keek me aan en zei: "Zo gaat het niet." "Hoe gaat het dan wel?" vroeg ik. Ze legde uit dat ze mettertijd had ontdekt dat ze haar toevallen kon opwekken door in een vlam te staren. Dus liet ik een lamp brengen. Zij ging aan de ene kant zitten, ik aan de andere. En toen voerde ze haar nummer op.'
'Een nummer?'
'Hoe moet ik het anders noemen? Ze liet zich opeens voorovervallen, waarbij ze de lamp omgooide, en greep me met beide handen bij mijn onderarm. "Hoe durf je me aan te raken?" zei ik. Maar ze liet me niet los. Ze kneep alleen nog harder, tot ik het uitschreeuwde. Slaven kwamen aangehold; maar ze bleven op afstand. Ze waren namelijk bang voor haar; banger voor haar dan voor mij! Ik kon het hun moeilijk kwalijk nemen. Haar rug was kromgetrokken en haar hoofd lag in haar nek. Haar ogen waren wijdopen, maar er was alleen oogwit te zien. Ze beefde en sidderde en bewoog heftig met haar hoofd alsof haar nek gebroken was, maar ze liet mijn arm niet los.'
'Zei ze iets?'
'O ja. Een tijdje sloeg ze wartaal uit...'
'Wat voor wartaal?'
Antonia trok haar wenkbrauwen op. 'Waarom wil je dat zo graag weten, Vinder? En hoe komt het dat je dat nog niet weet? Jij hebt haar laten cremeren. Jij spande toch met haar samen?'
'Hoe bedoel je?'
'Je hebt haar ongetwijfeld beter gekend dan ik. Waarom denk je dat ik je heb ontvangen? Omdat ik dacht dat jij me kon vertellen wat Cassandra in haar schild voerde. Waren die nummers van haar alleen bedoeld om in het gevlei te komen, om wat te kunnen eten als ze honger had, misschien wat munten te krijgen of afgedankte kleding? Dacht ze dat ze een permanente beschermer zou kunnen vinden, iemand die haar voortaan zou onderhouden, zolang ze maar die onzin bleef uitslaan? Of was het sinisterder?
Probeerde ze zich in allerlei huizen in te dringen om dingen te kunnen stelen? Daar moet je altijd op bedacht zijn; ik verloor haar geen moment uit het oog! Of misschien was ze uit op informatie waarmee ze haar voordeel zou kunnen doen. Ik kan me voorstellen dat haar lichtgelovige slachtoffers - de gedachte aan Cicero's vrouw dringt zich onmiddellijk op - haar allerlei beschamende geheimen hebben toevertrouwd, geheimen die later tegen anderen konden worden gebruikt. Was dat het? Hield Cassandra zich met afpersing bezig?'
Ik dacht na. 'Ik weet het niet. Heeft ze geprobeerd jou af te persen?'
'Nee. Maar ik was niet zo onnozel dat ik haar iets heb verteld dat ze beter niet kon weten.'
'Hoe weet je zo zeker dat het gespeeld was?'
Antonia zuchtte. 'Weet je dat echt niet? Dan zal ik het je moeten vertellen. Toen ze klaar was met haar "profetie" - toen ik haar het huis uit had gezet, besloot ik haar te laten schaduwen. Ik heb iemand die daar heel goed in is. Ik verwachtte niet dat hij iets nuttigs aan de weet zou komen. Ik dacht dat ze gewoon terug zou gaan naar die steiger waar ik haar had gevonden of naar een hokje in de Subura, of waar zulke wezens zich ook ophouden. Maar in plaats daarvan ging ze naar de wijk achter het Circus Maximus. Je weet wat daar voor uitschot woont: toneelspelers, maskerspelers, wagenmenners, acrobaten. Toen Cassandra op haar bestemming aankwam, herkende mijn man het huis direct. Hoe vaak had hij niet mijn echtgenoot naar datzelfde huis gevolgd?'
'Cassandra ging van jouw huis... naar het huis van Cytheris?'
'Precies. Ik heb gehoord dat het een heel aardig optrekje is. Haar voormalige eigenaar Volumnius heeft het voor haar gekocht toen hij haar in vrijheid had gesteld - een soort afscheidsgeschenk voor bewezen diensten, ongetwijfeld. Weet je waarom hij haar heeft vrijgekocht? Dat was op verzoek van Antonius: een blijk van welwillendheid waarmee Volumnius hoopte in het gevlei te komen bij Caesars voornaamste bondgenoot. Volumnius probeerde gezichtsverlies te voorkomen door het gerucht te verspreiden dat hij genoeg had van dat hoertje en haar wel naar Antonius wilde doorschuiven. Maar ik weet dat hij het vervelend vond. Tja, als hij haar nog niet kwijt wilde, was het stom van hem om met haar te pronken op die ontvangst waar Antonius haar heeft ontmoet. Ze zeggen dat Cytheris allerlei manieren heeft geleerd om een man te behagen - dingen die geen fatsoenlijke vrouw ooit zou doen - in Alexandria, de stad waar ze vandaan komt. Daar heeft haar eigenaar, de voorganger van Volumnius, haar het toneelspelen geleerd. Ik noem haar een toneelspeelster, maar vrouwen mogen natuurlijk niet in officiële voorstellingen optreden, alleen in maskerspelen, en dat is toch geen echt toneelspelen? Dat is potsen maken en halfnaakt dansen en obscene verzen voordragen. Het soort vulgaire onzin waar Antonius dol op is!'
'Je zei dat Cassandra naar Cytheris' huis ging...'
'Precies! En dat kan toch geen toeval zijn? Direct na een bezoek aan de vrouw van Antonius brengt Cassandra een bezoek aan Antonius' minnares. Of misschien moet ik zeggen: brengt ze rapport uit aan Antonius' minnares.'
'Misschien kwam ze voor iemand anders in Cytheris' huis.'
'Nee. De man is op het dak van het huis ernaast geklommen, waar hij in Cytheris' tuin kon kijken. Dat had hij ook al eerder gedaan, toen hij voor mij een oogje op Antonius hield. Hij zag dat Cytheris Cassandra begroette alsof ze al heel lang bevriend waren. Ze gingen zitten, dronken samen wijn en bleven lange tijd praten.'
'Waarover?'
'Dat kon mijn man niet verstaan. Ze waren te ver weg en praatten zachtjes. Maar hij hoorde hen wel van tijd tot tijd lachen - om mij, ongetwijfeld! Ik had dat kreng weggestuurd zonder een sestertie en haar niets verteld waarmee ze me in verlegenheid kon brengen, dus van het plannetje dat die twee tegen mij hadden verzonnen is niets terechtgekomen.'
'Dus je denkt dat Cassandra op een of andere manier samenwerkte met Cytheris?'
'Natuurlijk! Begrijp je het dan niet? Het zijn allebei toneelspeelsters! Daar moeten ze elkaar van kennen. Waarschijnlijk hebben ze elkaar ontmoet terwijl ze samen optraden met een of ander stom gezelschap, hier en in Alexandria. Ambitieuze kleine steekneuzen! Cytheris had het voor elkaar gekregen, dankzij Volumnius en mijn man. Intussen werd Cassandra in de beste huizen in Rome uitgenodigd voor een eigen optreden, waarbij ze deed alsof ze onder invloed van een god voorspellingen uitsprak, terwijl ze inmiddels wie weet wat voor streken in de zin had. Degene die haar heeft vermoord heeft de fatsoenlijke mensen in Rome een grote dienst bewezen. Daarom ben ik naar haar uitvaart gegaan: om haar te zien branden! Deed iemand dat ook maar met die ellendige Cytheris, zodat ik het genoegen zou smaken te zien hoe de vlammen haar karkas verteren!'
Woedend smeet ze haar beker de tuin in. Een geschrokken pauw krijste en fladderde weg.
'Ik begrijp dat je Cytheris minacht,' zei ik. 'Maar wat heeft Cassandra gedaan dat je haar zo haat? Wat heeft ze je voorspeld?'
Antonia keek me dreigend aan. 'Het is de laatste keer dat ik het zeg: het was geen voorspelling, het was toneelspel. Maar als je het dan moet weten - goed, dan zal ik het wel vertellen. Eerst rolde ze met haar ogen en maakte schokkerige bewegingen en mompelde allerlei onverstaanbare geluiden. Geleidelijk aan kon ik meer woorden onderscheiden. Ja, Cassandra verstond haar vak!
Je moest heel goed naar haar luisteren om haar te horen; het was haar bedoeling je ervan te overtuigen dat het iets heel bijzonders was wat ze vertelde. Ze zei...'
Antonia staarde voor zich uit en aarzelde zo lang dat ik dacht dat ze had besloten het me toch niet te vertellen. Ten slotte schraapte ze haar keel en vervolgde: 'Ze zei dat ze een leeuw zag en een leeuwin en hun jonge welp die in een grot woonden. Er stond een zware storm, maar in de grot was het warm en droog en veilig. Uiteindelijk ging de leeuw er ondanks de storm toch op uit om te jagen. Hij vond een gazelle, een zo prachtig, elegant dier dat hij, in plaats van de gazelle aan te vallen, ermee paarde. De leeuwin zette hem dat betaald door een andere leeuw in haar grot te ontvangen en met hem te paren. Maar die leeuw had al een leeuwin en hij verliet haar spoedig weer. En haar oorspronkelijke leeuw was zo gelukkig bij het dartelen door de omgeving met zijn gazelle dat hij nooit meer terugkwam. Uiteindelijk bleef de leeuwin dus alleen achter... voorgoed. Met haar welp, natuurlijk...'
Op dat ogenblik verscheen het gillende meisje weer, nu gekleed in een tunica, maar nog evenzeer uit haar humeur. Ze rende door de tuin naar haar moeder, liet een snerpende kreet horen en sloeg haar armen om Antonia's middel. Antonia spande al haar spieren. Haar gezicht drukte zo'n mengeling van onderdrukte woede en wanhoop uit dat ik een ogenblik vreesde dat ze het kind zou slaan. In plaats daarvan haalde ze diep adem en legde haar armen om het meisje heen; ze drukte haar zo stevig tegen zich aan dat het kind tegenstribbelde, zich losrukte en terugrende, waarbij de pauwen uiteenstoven; ze negeerde haar beduusde verzorgster in de deuropening.
Antonia staarde het kind na. Haar gezicht verstrakte. Als ze het allemaal verzon, waarom vertelde ze me dan dingen die mijn eigen ergste angst versterkten? Waarom geen leugens die me aangenaam in de oren zouden klinken? Voor een gelukkige toekomst had ik haar misschien een paar munten gegeven, haar weggestuurd en vergeten. Nee, met haar spel had ze de opzet me te kwellen en na afloop ging ze gauw naar haar vriendin Cytheris om samen met haar mij uit te lachen. Ik ben blij dat ze dood is! Als iemand anders het niet had gedaan, had ik het zelf kunnen doen.'