10
In het klaslokaal dat eens het kantoor/scheikundelokaal van Alvin Havel was geweest, waren de lampen uitgedaan en de luxaflex dichtgetrokken. Danny en Lindsay liepen er langzaam doorheen en bekeken de vloer, de tafelbladen en het bureau met draagbare ALS-lampen. 'Hij heeft het meegenomen,' zei Lindsay. 'Of teruggezet,' zei Danny. 'In de kast?' 'In de kast,' zei Danny. 'Het goede nieuws is dat ze nog leven,' zei Devlin, die aan de rand van het gat stond. 'Het slechte nieuws is dat het ernaar uitziet dat de boel eerder gaat instorten dan we hadden gedacht.' 'Hoe snel?' vroeg Stella. 'Geen idee,' zei Devlin. Hij zette zijn helm af en ging met zijn mouw over zijn beroete gezicht. 'Een kwartier. Misschien minder.' 'Wat gaan jullie nu doen?' vroeg Stella. 'Ik ga naar beneden om ze eruit te halen.' Stella wilde 'nee' zeggen, maar ze kon het niet. Hawkes zat in dat gat. 'De man die het gebouw heeft opgeblazen zit daar beneden,' zei ze. 'Het kan zijn dat hij een pistool heeft. Ik ben rechercheur. Ik zou moeten gaan.' 'Vind je dat?' 'Dat vind ik.' 'Wat zou je doen als je beneden was?' vroeg hij. 'Wat jij me zegt te doen om ze eruit te krijgen,' zei ze. 'Nee. Jij moet moordenaars en bommenleggers zoeken. Wij gaan brandende gebouwen en overstroomde valkuilen in,' zei Devlin, en hij zwaaide over de puinhopen heen naar een andere brandweerman. 'Jij wint. Wees voorzichtig,' zei ze.
'Ik ben erop getraind om voorzichtig te zijn,' zei hij. 'Wil je een krankzinnige en totaal ongepaste vraag horen?' 'Waarom niet?' zei ze. De brandweerman naar wie Devlin gezwaaid had, was onderweg met een armvol spullen en een touw over zijn schouder. 'Wil je een keer met me gaan eten als dit voorbij is?' Stella glimlachte. 'Red mijn partner,' zei ze. 'Dan hebben we het er nog wel over.' Ze hadden besloten uit elkaar te gaan. Flack ging naar het adres van Ellen Janecek, dat Sunderland hun had gegeven. Mac ging Adam Yunkin opzoeken. Adam Yunkin was niet thuis. Er was geen huis. Het adres dat hij Sunderland had gegeven, was dat van een winkel in luxe etenswaren op Lexington. Het werd nog erger. Toen hij terugkwam op kantoor, voerde Mac de naam in in meer dan tien databases. Er kwam een Adam Yunkin uit van vijftien uit Newark. Adam Yunkin was dood, zelfmoord. Hij had zich verhangen. Reden onbekend. Een dood spoor, op één detail na. Adam Yunkin had zelfmoord gepleegd op 16 juni. Vandaag was het ook 16 juni. Degene die zich Adam Yunkin noemde, had voor middernacht nog één slachtoffer nodig, nog één pedofiel, in wiens bovenbeen hij de laatste M kon snijden om 'Adam' compleet te hebben. Ellen Janecek was wel thuis, een tweekamerflat in een in appartementen verdeeld stadshuis in Brooklyn. Ze deed de deur open toen Flack klopte. Flack herinnerde zich dat hij Ellen Janecek op televisie had gezien tijdens haar proces en bij interviews. Knap, heel knap; lang, steil blond haar; een bijna volmaakt figuurtje. Op televisie had ze altijd een vriendelijke glimlach en een afwezige blik gehad. Hetzelfde zag Flack toen ze de deur opendeed. Ze droeg een spijkerbroek en een strak zwart T-shirt. Ze was nog knapper dan ze er op de tv had uitgezien, maar niet verleidelijk. 'Juffrouw Janecek,' zei hij, en hij liet zijn penning zien.
Ze maakte de deur verder open en bleef nietszeggend glimlachen. Hij ging naar binnen. Zij deed de deur dicht. 'Ik heb geen contact gehad met Jeffrey,' zei ze. 'Daar kom ik niet voor.' De kamer waarin ze stonden zag eruit als een brandschone filmset. Een bank en twee stoelen met een vrolijk gekleurd bloemenpatroon, een gewreven walnotenhouten eettafel met vier stoelen. Flack was er zeker van dat de afstand tussen de stoelen en die van de stoelen tot de tafel bij elke stoel precies hetzelfde zou blijken als hij het had kunnen nameten. Aan de muur hingen drie ingelijste kleurenfoto's van ongeveer zestig bij negentig centimeter. Het waren alle drie foto's van Ellen Janecek. Op een van de foto's droeg ze bijna precies wat ze nu aanhad. Ze glimlachte tegen de camera en had haar duimen in de voorzakken van haar spijkerbroek gestoken. Op een andere foto droeg ze een gladde, strakke rode jurk. Haar haar viel over een oog. Op de derde foto zat ze op een stoel met een open boek op haar schoot. Ze droeg een kuise rok en een witte blouse en keek over haar ronde bril heen naar de camera. 'Mooie foto's,' zei hij. 'Vindt Jeffrey ze ook mooi?' Ze gaf geen antwoord. 'Adam Yunkin,' zei hij. 'Wat kun je me over hem vertellen?' 'Hoezo?' vroeg ze. 'Omdat ik je ga vragen een paar spullen in te pakken en met me mee te gaan, zodat Adam Yunkin je hier niet zal vinden.' 'Waarom zou hij hierheen komen?' 'Omdat we denken dat hij de andere drie mensen in je therapiegroep heeft vermoord, de groep die wordt geleid door Paul Sunderland.' Ze schudde haar hoofd in een poging helder te denken en te begrijpen wat haar werd verteld. 'Maar...' 'Het ziet ernaar uit dat hij het gemunt heeft op de mensen in de groep. Jij bent de enige die nog over is.' Hij voegde er niet aan toe dat hij 'de enige pedofiel' bedoelde. 'Nee,' zei ze.
'Ik vrees dat het maar al te waar is,' zei Flack. 'Nee,' zei ze. 'Ik bedoel dat ik niet de enige ben. Er is er nog een.' 'Nog een?' 'Ja,' zei ze. 'Nog een pedofiel. Paul Sunderland. Hij is op zijn twintigste tweemaal gearresteerd omdat hij een jongen van acht jaar zou hebben misbruikt. Hij is niet aangeklaagd en ook niet veroordeeld.' 'Hoe weet je dat?' vroeg Flack. 'Hij heeft het ons zelf verteld,' zei ze. 'Hij is psycholoog. Hij kan niet...' 'Hij is psycholoog,' zei ze, 'maar hij is ook een pedofiel, net als de anderen. Hij is geschorst. De anderen voelden zich meer op hun gemak bij iemand die ook pedofiele neigingen had, iemand die wist hoe ze zich voelden. Het was niet verplicht om bij de praatgroep te gaan. Ik voelde me er ongemakkelijk bij, maar mijn advocaat zei dat ik het moest doen. Ik ben geen pedofiel, rechercheur.' 'O, nee?' 'Nee,' zei ze. 'Ik had een relatie met een volledig ontwikkelde jongeman. Ik heb Jeffrey geen kwaad berokkend en hij wilde graag bij me zijn. Zodra hij oud genoeg is, willen we trouwen. Ik kan werken terwijl hij naar school gaat. Klinkt dat als een geval van pedofilie?' 'Ik maak de wetten niet,' zei Flack. 'Misschien zou u dat wel moeten doen,' zei ze dromerig. 'Misschien zou u dat wel moeten doen.' Flack klapte zijn telefoon open en drukte de geheugentoets in voor Mac Taylor. Buiten was in de verte een donderklap te horen. In ieder geval was het opgehouden met regenen, dacht Flack. 'Agent Maddie Woods, Brooklyn,' zei Maddie toen ze eindelijk werd doorverbonden met Danny Messer. Ze had gevraagd wie de leiding had over het onderzoek naar de moord op Alvin Havel. De eerste met wie ze sprak, zei dat ze de volgende morgen maar terug moest bellen. Iedereen was op pad om iets te doen aan de plunderingen, de kleine rampen, de mishandelingen, de nasleep van een aanslag door de natuur.
Maddie had het niet opgegeven. Ze had aangedrongen. Eindelijk kreeg ze Danny aan de lijn. 'Hij spreekt alleen maar Pools,' zei ze. 'Maar we hebben een tolk gevonden.' 'En?' vroeg Danny. 'Hij zegt dat zijn zoon een van zijn leerlingen heeft verkracht,' zei Maddie. 'Zei hij ook welke?' 'Dat weet hij niet,' zei ze. 'Hij zegt dat hij geprobeerd heeft zijn zoon over te halen ermee te stoppen. Een triest verhaal. Hij zegt dat zijn zoon had gedreigd het meisje een onvoldoende te geven. Ze was geen maagd meer en Alvin was een goed uitziende man, maar dat is natuurlijk slechts de mening van zijn vader. Je weet wat ik bedoel. Was het zo?' 'Of hij er goed uitzag?' zei Danny, die de dode man voor zich zag met zijn gezicht in een plas bloed op zijn bureau en rode potloden in zijn hals en zijn oog. 'De laatste keer dat ik hem zag niet. Weet Havels vrouw dat haar man een verhouding had met een leerling?' 'Dat weet Waclaw, de vader, niet,' zei Maddie. 'Wil je dat ik met haar ga praten om te horen wat ze weet?' 'Ja, graag.' 'Weet ze al dat haar man dood is?' Ja. 'Ik breng Waclaw naar huis en praat met de weduwe.' 'Bedankt, Woods.' 'Graag gedaan,' zei ze. 'Het geeft me een excuus om het bureau uit te komen en te zien wat de schade is. Ik bel je als ik iets ontdek.' 'Maakt niet uit wat,' zei Danny. 'Tot aan de schoenmaat van het slachtoffer,' zei ze. In de opslagruimte achter in het scheikundelokaal stond een rij dikke lege glazen buisjes die eruitzagen als reageerbuisjes met platte bodems. De buisjes waren leeg en stonden te wachten op een experiment dat misschien nooit zou plaatsvinden. Danny en Lindsay begonnen elk buisje van de plank te halen en te inspecteren met hun ALS-lampen.
Nog geen tien minuten later hield Lindsay iets omhoog wat eruitzag als een heldere pindakaaspot met dikke wanden en een zware bodem. 'Dit zou het kunnen zijn,' zei ze. Danny kwam bij haar staan om te kijken. Toen ze het licht op de pot lieten schijnen, zagen ze de veelzeggende donkere vlekjes die op bloed wezen. Kleine vlekjes. De moordenaar dacht waarschijnlijk dat hij al het bloed eraf had geveegd. Hij had het mis. Lindsay hield de pot aan de onderkant vast, draaide het deksel open en stak haar vingers erin. Ze draaide de pot om en ze bekeken hem met zijn tweetjes. De bodem was ruw, er waren stukjes uit en er zaten bloedsporen op. 'Hij heeft die pot als hamer gebruikt,' zei ze. 'Er moet glas zijn gekomen op degene die het potlood in dat oog heeft getimmerd,' zei Danny. 'Misschien zelfs bloed,' zei Lindsay. 'Breng dat naar het lab,' zei Danny. 'Kijk wat je ermee kunt. Ik zal de toekomstige trots der natie meebrengen voor thee, koekjes en nog een gesprekje.' 'Moeten we nog iets anders zoeken? Dan doe ik dat liever nu dan dat ik nog eens moet komen.' Danny stapte de kast uit en ging naast Lindsay staan, die de pot in een zakje had gedaan en de tijd, de datum en de locatie op het etiket schreef. 'We zijn de helft van de tijd bezig met heen en weer rijden tussen de plaats delict en het lab,' zei Danny. 'Dat is een feit. Er is onderzoek naar gedaan. De afgelegde kilometers zijn gecontroleerd en ook de reistijd. De helft van de tijd.' 'Is dat waar?' zei ze. 'Echt waar,' zei Danny met een stalen gezicht. 'Zou ik ooit tegen je liegen, Montana?' 'Nooit,' zei ze. 'Daarom worden onze sporenkoffertjes steeds groter,' zei hij. 'Zodat we meer proeven op de plaats delict zelf kunnen doen en niet zoveel bewijsstukken naar het lab hoeven te brengen.'
'En ik maar denken dat het om nieuwe forensische technieken ging,' zei ze. 'We leren steeds bij, Montana.' 'Ik ben weer helemaal op de hoogte,' zei ze. 'Dank je.' 'Graag gedaan,' zei hij. 'Bel me als je iets ontdekt.' 'Het heeft Keith erg aangegrepen,' zei de vrouw aan de telefoon. 'Hij en Adam hadden een heel goede band,' hoorde Mac een man zeggen op een tweede lijn. Eve en Duncan Yunkin klonken alsof ze de zeventig gepasseerd waren. Mac wist dat ze allebei drieënvijftig waren, maar het waren drieënvijftig moeilijke jaren geweest. 'Als Keith hier was geweest toen Adam...' begon ze. 'Hij kon niet hier zijn,' zei Duncan. 'Hij was meer dan een maand helemaal van de kaart. Door dat been.' 'Het been,' zei Eve Yunkin. 'Verbrijzeld.' 'Ze hebben het moeten amputeren,' zei Duncan. 'Wat was er gebeurd?' vroeg Mac. 'Hij werkte in Afrika,' zei ze. 'Als beveiligingsmedewerker voor Klentine Oil. Dat is een Britse maatschappij.' 'Hij was gewoon een huurling,' zei Duncan. 'Zijn jeep ging over de kop,' zei Eve. 'Hij reed tegen een muur,' zei Duncan ongeduldig. 'Hij lag vier maanden... ' 'Vijf, bijna zes,' zei hij. '...in een revalidatiekliniek. Toen hij eruit kwam, waren er nog wat problemen.' 'Wat problemen? Hij sloeg drie mannen in elkaar in een bar,' zei Duncan. 'Twee ervan waren bijna dood. Hij zei dat het homo's waren die probeerden met hem aan te pappen. Daar heeft hij voor in de gevangenis gezeten. Een jaar.' 'Weet u waar uw zoon zich bevindt?' vroeg Mac. 'Adam is dood en begraven,' zei Duncan Yunkin. 'Dood en begraven. Hij heeft zelfmoord gepleegd.' Mac hoorde de vrouw huilen.
'Ik bedoelde Keith,' zei Mac. 'Wie zal het zeggen? We hebben in geen negen maanden iets van hem gehoord.' 'Elf maanden en een week,' zei zijn vrouw. 'Hielden hij en Adam contact met elkaar?' 'Adam schreef hem,' zei Eve. 'Ze vertelden elkaar dingen die ze ons nooit zouden vertellen.' 'Een laatste vraag,' zei Mac. 'Die drie mannen die hij heeft mishan- deld in de bar. Waar heeft hij dat mee gedaan?' 'Zijn vuisten,' zei Duncan. 'En dat kleine mes,' voegde zij eraan toe. 'Wat voor mes?' vroeg Mac. 'Een legermes,' zei Duncan. 'Roestvrij staal, past in de palm van je hand en gaat open met een korte beweging van de hand. Keith had iets met messen. Ik weet niet waarom. Hij liet het ons zien. Is hij ook dood?' 'Dat geloof ik niet,' zei Mac. 'Wat is dan het probleem?' Uw zoon heeft drie mensen vermoord, dacht Mac. En ik denk dat hij op het punt staat een vierde moord te plegen. 'Waarom heeft Adam zelfmoord gepleegd?' vroeg Mac. 'Depressiviteit,' zei de vader. 'Waar was hij depressief over?' 'Dat weten we niet. De dokters ook niet. Tienerproblemen, zeiden ze. Eenzaamheid. Verlies van elk gevoel van eigenwaarde. Vernederd door een meisje. Gebrek aan vrienden. Er is een woord voor. Maar het kan me niet schelen hoe het heet. Adam komt er niet mee terug door er een etiketje op te plakken. Is dat genoeg antwoord op uw vraag?' 'Ja, dank u wel,' zei Mac. 'Hij heeft nog meer mensen iets aangedaan, nietwaar?' vroeg Duncan. 'Daar lijkt het wel op.' 'Als u hem vindt...' Eve maakte de zin niet af. 'Dan zal ik hem contact met u laten opnemen,' zei Mac. Hij hoorde de vrouw zachtjes huilen. Iemand hing de telefoon op.
Je kunt iemand niet beschermen als je hem niet kunt vinden. Maar dat betekende waarschijnlijk ook dat degene die Paul Sunderland wilde vermoorden hem ook niet zou kunnen vinden. Mac was er redelijk zeker van dat diegene Keith Yunkin was. Twintig minuten later keek Mac in Sunderlands appartement, dat zich in hetzelfde gebouw bevond als zijn kantoor, hoe de therapeut wat dingen in een versleten leren kledingzak gooide, onder meer manchetknopen en twee horloges, waarvan er één een Movado was, een echte, geen namaak die je voor vijftien dollar aan een kraampje kon kopen. 'Ik kan ook gewoon de trein of het vliegtuig de stad uit nemen,' zei Sunderland. 'Ik zou in contact kunnen blijven en het van jullie te horen krijgen wanneer jullie Adam hebben gepakt.' 'Hij heet Keith,' zei Mac. 'Adam was zijn broer.' 'Ik begrijp er niets van,' zei Sunderland. 'Hij was geen pedofiel,' zei Mac. 'Hij deed alleen alsof.' 'Aha,' zei Sunderland, 'maar waarom kan ik niet...' 'We weten niet over hoeveel middelen hij beschikt,' zei Mac. 'Ik zou zelf zeggen dat hij erg vindingrijk is. We willen u graag onder politiebescherming houden.' 'En als ik dat niet wil?' vroeg Sunderland. 'We staan erop,' zei Mac. Mac gebruikte Sunderlands computer om een webwinkel te zoeken waar je militaire messen kon kopen, Amerikaanse, Duitse, Britse, Italiaanse, noem maar op. Mac noemde het op en bekeek de foto's. Twee ervan pasten bij de korte beschrijving die de vader van Keith Yunkin had gegeven. Mac belde het nummer dat op de website stond. Het hoorde bij een adres in Queens. Hij bestelde zes messen van twaalf dollar per stuk en vertelde de vrouw die zijn bestelling opnam dat hij ze per koerier naar het forensische instituut wilde laten sturen. 'Ik weet niet goed...' zei de vrouw die zijn bestelling opnam. Ze klonk jong. Ze klonk alsof ze uit New York kwam. 'Ik wel,' zei Mac bruusk. 'Ik ben een politiebeambte. Ik doe onderzoek naar een moord en ik wil een volgende voorkomen.' 'Ik stuur ze meteen,' zei de vrouw. 'Contant geld, een cheque of een creditcard?'
Hij gaf haar een creditcardnummer en de vervaldatum van de kaart. Mac keek naar buiten. Hoewel het niet meer regende, was de hemel nog steeds donker en klonk er een onheilspellend gerommel. De zwarte wolken kwamen snel vanaf de oceaan landinwaarts gedreven en het dreigde weer te gaan regenen. Het water stond nog enkeldiep of hoger in de straten. Was het niet op een middag in juni geweest? Negen jaar geleden? Hij had de middag vrij genomen. Ze waren naar de dierentuin in Central Park gegaan om naar de pinguïns te kijken. Zijn vrouw was dol op pinguïns. Hij was meer iemand voor zeehonden. Ze hadden geen haast gehad. De mensen waren langs hen heen gelopen terwijl ze pindas zaten te eten zonder iets te zeggen. Ze waren zwijgend overeengekomen dat dit een bijzondere dag was en dat ze die moesten vieren met haar lievelingseten, Thais. En toen was het gaan regenen. Opeens. Ze waren erdoor overvallen. Doornat. Geen paraplu bij zich. Geen enkele taxi wilde op 5th Avenue stoppen. Het verkeer stond gefrustreerd bumper aan bumper. Ze gingen naar het appartement, kleedden zich uit en vrijden. Acht jaar geleden misschien. Een middag in juni. Een uur nadat hij zijn bestelling had geplaatst, zat Mac in een witte laborantenjas zorgvuldig splinters roestvrij staal van de punt van een Amerikaans legermes te schaven. Het was een traag en nauwkeurig werkje, dat hem helemaal in beslag nam. Hij vergat bijna die dag in juni. In Jackson Street stond het water tot kniehoogte, net als in vele andere straten in Queens. Kinderen in korte broeken hadden wieltjes van oude skateboards gehaald en probeerden met weinig succes door de lege straten te surfen. Het water kwam uit de riolen en was smerig en gevaarlijk. Op televisie en radio werd ervoor gewaarschuwd, maar de kinderen van Queens sloegen de waarschuwingen in de wind. Ze hadden lol. Sam Delvechio schreeuwde: Aan de kant,' en rende met zijn board in de hand zo snel mogelijk door het donkere water. Vervolgens liet hij zich op zijn buik op het board vallen en schoot verrassend snel door de straat.
Hij ging in de richting waarin het water stroomde. Zijn vrienden Doug en Al deden hem na, waarbij de bacteriën met grote slokken naar binnen kwamen, en lachten. 'Kijk,' riep Al. Een vis van een centimeter of dertig lang zwom tegen de stroom in door de straat. 'Pak hem,' riep Al. Ze grepen naar de vis, maar kregen hem niet te pakken. 'Sla erop met het board,' riep Sam. Doug sloeg met het board naar de vis en miste. Al probeerde het ook eens en raakte de vis, die net het idee kreeg dat hij hier niet veilig was. Hij ging sneller zwemmen. Nu was Sam aan de beurt en hij raakte de vis. De vis draaide op zijn zij, maar zwom nog steeds. Sam wilde hem net nog een klap geven toen hij voelde dat hij ergens op stapte. Dat was niet zo vreemd. Hij stond op zijn blote voeten midden op de straat. Hij wilde net weer met het board zwaaien toen Al zei: 'Hé, moet je zien.' Er kronkelde bloed naar het oppervlak van het donkere water voor Sam. Sam stak zijn hand in het water om het ding te pakken waar hij op was gaan staan. De vis kantelde weer op zijn buik en zwom weg. Sams hand kwam omhoog met iets wat eruitzag als een van zijn tenen, en dat was het ook. 'Hé, verdomd,' zei Al. Sam keek versuft en zei: 'Ik voel er niets van.' 'Haal je tante,' zei Al. 'Ze kunnen hem er weer aan naaien.' 'Mijn tante?' vroeg Sam, die naar de bloederige teen in zijn hand staarde. 'Nee, Sam,' zei Al, wiens vader verpleger was. 'Het ziekenhuis.' Doug deed een stap naar voren, stak zijn hand in het vieze water en ging er voorzichtig mee over het oppervlak van de straat tot hij iets voelde. Hij raapte het op. Het open lemmet van het legermes zat vol bloedvlekken.
Voor en tijdens de regenbui was het donker geweest, maar nu was het nog donkerder. Ergens achter de onheilspellende wolken in de rommelende hemel ging de zon onder. De avond viel. 'Ik heet John van mijn voornaam,' zei Devlin terwijl twee andere brandweermannen voorzichtig de plank boven het gat brachten. De plank was van blauw plastic en was vijfenzeventig centimeter breed en twee meter vijftien lang. 'Stella,' zei ze. 'Stella,' herhaalde hij. 'Ik ben zo weer boven met je partner.' 'Wees voorzichtig,' zei ze. Aan het middel van de brandweerman was een opgerold stuk staaldraad vastgemaakt. Devlin had zijn regenjas uitgedaan en trok een plastic jasje met lange mouwen aan. Stella knikte en Devlin ging schrijlings op de plank zitten. De twee brandweermannen lieten hem langzaam zakken door het staaldraad te laten vieren, zodat Devlin in de duisternis verdween, die slechts werd doorboord door de lamp op zijn helm. Van de wanden van het gat vielen modder en puin. Stella stond vlak bij de rand en zag het licht verdwijnen in de duisternis naarmate de brandweerman verder afdaalde. Stella keek naar het strakgespannen stuk staaldraad en de twee mannen die het lieten vieren. Toen verdween de spanning op de draad en Devlins stem riep: 'Ik ben er.' Er was weinig bewegingsruimte onder in het gat. Hawkes zat op zijn knieën en hield Custus' hoofd boven water. In het licht van zijn lamp zag Devlin het bleke gezicht van de gewonde man. Hij was niet dood. Nog niet. 'Dokter?' 'Ik mankeer niets,' zei Hawkes. Dat stond nog te bezien. En Devlin had al veel gezien. Hij keek naar de balk waar Custus' gebroken enkel onder zat. Hij maakte het staaldraad los van zijn middel en gaf het aan Hawkes. Hawkes schudde zijn hoofd. 'Dit kun je niet alleen,' zei hij, met een knikje naar Custus. 'Ik weet hoe ik het moet doen,' zei Devlin.
'En ik weet wat hij nog aankan. Laten we opschieten.' Nu was het Devlins beurt om te knikken. 'Waar staan jullie nou over te bakkeleien?' zei Custus met zijn ogen dicht. 'Zien jullie dan niet dat hier iemand het nirvana probeert te bereiken?' 'Hij heeft een nogal morbide gevoel voor humor,' zei Hawkes. 'Ik lach niet snel,' zei Devlin. 'Laten we hem eruit halen.' Hij stak zijn hand in het water en tastte naar het puin rond Custus' enkel. 'Ik krijg die balk niet in beweging,' zei hij, terwijl hij zijn hand weer uit het water trok. 'We zullen moeten proberen zo veel ruimte onder de enkel vrij te krijgen dat we hem eronderuit kunnen trekken.' 'Vooruit maar,' zei Hawkes. 'We doen het voorzichtig,' zei Devlin. 'Die balk zit muurvast. Die verschuift niet, tenminste niet als wij een deel van het puin eronder weghalen. Maar het moet voorzichtig om te voorkomen dat er meer puin naar beneden glijdt terwijl we bezig zijn.' 'Er zit een zekere ironie in deze situatie,' zei Custus zwak en gepijnigd terwijl de twee anderen onder zijn enkel groeven. 'Maar ik zie het nu even niet.' 'Dat is niet bepaald een verrassing in deze omstandigheden,' zei Devlin. 'Ahhh.' Custus kreunde van pijn toen een stuk pleisterwerk ter grootte van een voetbal vlak bij zijn hoofd in het water plonsde. 'Dit,' zei Custus, 'is het moment waarop ik zo nobel moet zijn jullie te zeggen dat jullie een goed heenkomen moeten zoeken en mij aan mijn lot moeten overlaten, maar ik heb een geheim.' 'Wel meer dan een,' zei Hawkes. 'Nou, ja, maar je hebt sommige van mijn betere al doorgrond,' zei Custus. 'Nee, het geheim is dat ik niet bang ben om dood te gaan, maar dat ik zo nieuwsgierig ben naar de toekomst die ik dan zal missen. Ach, de ironie. Nu weet ik het weer. Jullie riskeren je leven om mij te redden, zodat ik beschuldigd kan worden van een heel scala van misdrijven, waaronder moord. En waar zal ik de rest van mijn leven doorbrengen als ik berecht en veroordeeld word?'
Hawkes noch Devlin zei iets. 'In een donker gat,' zei Custus zelf. 'Ik denk dat hij zo los is,' zei Devlin. Hij ging rechtop zitten en wist dat ze tot dusver geluk hadden, en dat het geluk van een brandweerman een keer op was. 'Laten we het proberen. Ik pak hem onder de armen en trek hem langzaam weg. Jij leidt zijn been onder de balk door. Kom op.' 'Wacht,' zei Custus. 'Dokter, je hebt toevallig zeker niet iets sterkers dan die pilletjes, waardoor ik hier niets meer van merk?' 'Ik heb je al genoeg morfine gegeven om een paard te verdoven,' zei Hawkes. 'Echt waar? Nou, dat was dan zeker een Shetlandpony. Dan zal er wel niets anders op zitten dan flauwvallen of mijn lot ondergaan. De keus is aan de god die de heerschappij heeft over mijn ondoordringbare ziel, welke dat ook mag zijn.' 'Nu,' zei Devlin. Ze trokken hem weg. Zijn enkel kwam net niet onder de balk door. Hawkes schoof Custus' benen opzij met beide handen op de enkel om te voelen waar het bot het meeste gevaar liep op nog een breuk. Een golf water kwam uit de ongelijke muur, waar een paar minuten eerder het donkere open deel van de kelder was geweest. Het licht van Devlins lamp viel op Hawkes' gezicht. Hawkes schudde zijn hoofd. Beide mannen wisten dat dit een race tegen de tijd was en dat ze nog maar een paar minuten hadden. 'Doe je best,' zei Devlin. 'We proberen het nog een keer. En dit keer lukt het, ook al wordt het akelig.' Devlin verstevigde zijn greep onder Custus' armen en Hawkes stak zijn handen in het water, onder de balk. 'Oké,' zei Hawkes. 'Nu,' zei Devlin, en hij trok. 'Godallemachtig,' gilde Custus. Hawkes draaide de enkel terwijl Devlin trok. Er brak iets in Custus' been. 'Laat me met rust,' zei hij. 'Stelletje duivelse...' 'Je bent los,' zei Hawkes.
Custus hoorde het niet. Hij was flauwgevallen. 'Snel maar voorzichtig,' zei Devlin, die het staaldraad om Custus' middel bond. De twee mannen legden zijn slappe lichaam neer in de onhandig smalle ruimte. Ze werkten langzaam, vechtend tegen de aandrang zich te haasten, een haast die hun allemaal het leven kon kosten. 'Trek hem omhoog,' riep Devlin tegen de twee brandweermannen die boven stonden. 'Hij is bewusteloos.' De draad kwam strak te staan en het slappe, druipende lichaam werd langzaam op de plank naar boven getrokken tot het niet meer te zien was. 'Nu jij,' zei Devlin. Hawkes sprak hem niet tegen. Toen de draad weer naar beneden kwam, hielp hij Devlin hem om zijn middel te binden. Toen pakte Hawkes zijn koffertje. Hij had Custus' pistool erin gedaan, bij de andere bewijsstukken die hij had verzameld. Custus had de situatie niet helemaal verkeerd ingeschat. Het verschil was dat Sheldon Hawkes de ironie er niet van inzag. 'Laten we samen gaan,' zei Hawkes. 'Te zwaar,' zei Devlin. 'Ik zie je boven wel.' Hawkes voelde het koord rond zijn borst spannen toen hij naar boven werd getrokken, naar de schemering en het wachtende gezicht van Stella, die hem met een van de brandweermannen vastpakte om hem over de rand te krijgen. 'Jij hebt een goede douche nodig,' zei ze met een grijns toen hij op min of meer vaste grond stond. Over de ontplofte restanten van Doohan's heen zag Hawkes een ambulance waarin Custus moest liggen wegrijden over Catherine. De zwaailichten van de ambulance waren aan. Een halve straat verder begon de sirene te loeien. Stella en Hawkes bleven beiden staan kijken hoe het staaldraad weer in het gat verdween en tegen de plastic plank tikte. Van beneden kwam een geluid alsof een reus boerde. De draad zakte verder, kwam onder spanning te staan en de twee brandweermannen trokken. Langzaam kwam Devlin tevoorschijn.
Hij werd over de rand geholpen door de twee brandweermannen die hem omhoog hadden getrokken. Devlin keek naar Stella en grijnsde. Stella grijnsde terug. Het monster daar beneden brulde en viel weer stil. De muren van het gat begaven het niet plotseling. Dagen later was het gat er nog en uiteindelijk werd het dichtgegooid door een bulldozer die het restant van Doohan's Bar uitvlakte en de ruimte vrijmaakte voor een goed-geoutilleerde sportschool. Die werd Doohan's Gym genoemd. Het hotel waar Ellen Janecek en Paul Sunderland voor de nacht naartoe werden gebracht, had amper twee sterren. Sunderland bood aan te betalen voor een beter hotel, maar Mac had geen tijd om te verkassen en bovendien waren er geen andere kamers te krijgen. Iedereen was overvallen door de stortregen, en alle hotels zaten vol. In andere steden zouden de mensen geïrriteerd zijn en klagen. In New York reageerde men gelaten. New Yorkers waren gewend aan rampen. Sunderland en Janecek waren naar het hotel gebracht door Don Flack, die goed gecontroleerd had of ze niet gevolgd werden. Geen van beiden had tegengestribbeld, niet nadat Mac iets had verteld van wat Keith Yunkin met de drie andere mensen in de praatgroep had uitgehaald. Ze hadden allebei de boodschap gekregen in hun kamer te blijven, gebruik te maken van de roomservice en niet te telefoneren. Voor elk van hun deuren stond een geïniformeerde agent. 'Hoe lang moet ik hier blijven?' had Sunderland gevraagd. 'Tot we hem gepakt hebben,' zei Flack. 'Hoe lang duurt dat? Een dag? Twee dagen?' 'Geen idee. Geniet maar van de vrije tijd.' Ellen Janecek had niet gevraagd hoe lang het ging duren. Ze had bevestigend geknikt bij alles wat Flack zei. Ze trok die geheimzinnige glimlach die hem een ongemakkelijk gevoel gaf en zei toen dat ze ging douchen.
Flack noemde haar de Schone Droomster. Mac vond het een passende benaming. Flack was weggegaan nadat ze de deur achter hem had afgesloten. Hij knikte naar de potige, donkere agent voor haar deur. Ze was veilig. In ieder geval vannacht. Toen ze uit de douche kwam, rinkelde Ellens mobiele telefoon. Ze hadden haar gezegd dat ze niet mocht bellen. Ze hadden niet gezegd dat ze de telefoon niet mocht opnemen. Bovendien was het van haar kant een automatische reactie. De telefoon gaat en je neemt op. 'Hallo,' zei ze. 'Ellen, ik moet je spreken. Waar zit je?' Het was een slechte verbinding, heel slecht. Ze kon hem amper verstaan. 'Jeffrey?' 'Mijn moeder... vanavond... nooit.' 'Ik versta je niet,' zei ze. 'Alsjeblieft,' zei hij. 'Waar zit... moet...' 'Het Hopman Hotel,' zei ze. 'Weet je waar dat is? Kun je hierheen komen?' 'Welke kamer?' 'Vierhonderdzeventien,' zei ze. De verbinding werd verbroken. Hij zat in de problemen. Jeffrey zat in de problemen. Jeffrey had haar nodig. Ze kon hem niet weigeren. Ze zou hem niet weigeren. Ze hield van hem. Het was even na negenen. Mac wreef in zijn ogen en over zijn gezicht. Hij moest zich scheren. Het licht in het lab flikkerde en maakte een knetterend geluid voordat het weer normaal brandde. De storm was voorbij, in ieder geval voorlopig, maar het water in de straten, de goten en de kelders veroorzaakte overal kortsluiting. De metro reed niet meer. Uit de riolen gorgelde vuil regenwater en de ratten snuffelden in de nu heldere lucht en renden brutaler langs de gebouwen in hun zoektocht naar voedsel. Stella had gebeld en had verteld dat de brandweer Hawkes veilig uit het gat had gekregen. Mac had een enorme opluchting gevoeld, die alles een beetje gemakkelijker had gemaakt op deze natte en ellendige dag. Mac boog zich weer over de tafel en pakte een pipet.
Hij hield de pipet in een oplossing die hij had gemaakt met het schraapsel van de mespunt die uit het lichaam van Timothy Byrold was gehaald. Hij liep door de kamer en zette het monster in een spectrograaf. Nog geen minuut later had hij de informatie die hij nodig had. Hij kon niet met zekerheid zeggen hoe oud het roestvrij staal was en ook kon hij er niet zeker van zijn hoe erg het staal gecorrodeerd was vanwege de tientallen factoren die invloed hadden op die corrosie. Wat hij wel wist, waren de mate van corrosie en de samenstelling van de monsters roestvrij staal die Sid Hammerbeck uit de lichamen van de slachtoffers had gehaald. Als hij het mes vond waar deze minuscule vlokjes metaal van afkomstig waren, zou hij gemakkelijk kunnen bewijzen dat ze inderdaad bij elkaar hoorden. De samenstelling van het roestvrije staal en de mate van corrosie zouden zo gelijk zijn aan die van een monster van het mes als ware het een vingerafdruk. Daarnaast zouden de microscopische beschadigingen op het mes passen bij de beschadigingen die het mes had aangebracht toen het het bot van elk slachtoffer raakte. En Mac stond op het punt om die gelijkenis te bekijken. Het mes dat de teen van de jongen in Queens had afgesneden, lag op het werkblad. Het ziekenhuis had het mes afgegeven aan de politie. Het was een legermes, helemaal niet ongewoon. Maar wat wel ongewoon was, was dat het zo scherp was als een scalpel, wat verklaarde waarom het recht door de teen van de jongen was gegaan. De rechercheur die het mes had meegenomen, herinnerde zich het dringende bericht over drie seksueel verminkte slachtoffers die waren vermoord met heel scherp, roestvrij staal. De rechercheur had het mes in een zakje gedaan en het naar de forensische dienst in Manhattan gestuurd. Nu lag het naast Mac Taylor, die genoeg bloed op het lemmet had gevonden om vast te stellen dat het dezelfde bloedgroep had als Timothy Byrold. Er zat nog meer bloed aan van een andere bron. Mac nam aan dat dat de gewonde jongen was. Hij belde het ziekenhuis in Queens om te vragen welke bloedgroep de jongen had; de gegevens bleken te kloppen en hij hoorde dat de teen van de jongen met succes weer was aangezet.
'Het joch zegt dat hij het mes wil hebben,'zei de verpleegster met wie Mac sprak. 'Hij zegt dat hij het gevonden heeft en dat het van hem is.' 'Vertel hem maar dat het een bewijsstuk is in een moordzaak,' zei Mac. Mac was moe, maar hij ging niet naar huis. Daar wachtte hem alleen een onrustige nacht. Daarbuiten liep een man die Keith Yunkin heette, die hinkte en drie mensen had vermoord en die voor middernacht een vierde slachtoffer wilde maken, voordat de sterfdag van zijn broer voorbij zou zijn. Mac bekeek de voorlopige sectierapporten over de drie moorden. De gegevens van de eerste verwondingen onder de oksels van de slachtoffers kwamen niet overeen. Hij controleerde het nog eens. Het verschil was niet groot, maar het was er. Mac was er zeker van dat de gegevens juist waren. Zo'n fout zou Sid niet maken, zelfs geen kleine. Hij pakte de telefoon en belde de lijkschouwer op zijn mobiel. 'Sid?' 'Mac.' 'Waar zit jij?' 'Bij vrienden,' zei Sid. 'Collega's die een paar biertjes drinken en sterkere dingen en verhalen over dode mensen uitwisselen.' Hij was niet dronken, maar hij was ook niet meer helemaal scherp. 'De drie die je vandaag hebt gedaan...' 'De leraar met de potloden in zijn hals en oog niet meegerekend?' 'De andere drie,' zei Mac. Iemand riep Sids naam. Sid legde zijn hand over de telefoon en Mac hoorde hem zeggen: 'Ik kom eraan.' 'Zijn die allemaal vermoord met verschillende wapens?' vroeg Mac. 'Interessante vraag,' zei Sid. 'Er was een klein verschil in de snijwonden onder de armen. Ik heb dat toegeschreven aan...' 'Hij kan het mes na elke moord hebben geslepen,' viel Mac hem in de rede.
'Precies,' zei Sid. 'Of het weefsel van elk slachtoffer kan het verschil hebben veroorzaakt, nu je erover begint. Ik denk dat ik maar even terugga en de overledenen nog eens ga bekijken.' 'Het kan wel tot morgen wachten,' zei Mac. 'Ik niet,' zei Sid. Hij hing op en Mac leunde achterover. Een schoon, nieuw, vlijmscherp geslepen mes voor elk slachtoffer. Een rituele executie? Geen wilde steken. Methodisch. Geen simpele wraak. Hij verlost de wereld van pedofielen. En er is geen reden om aan te nemen dat hij bij vier of aan het eind van de dag zal stoppen. 137 11 De man zat achter in de metrowagon. Zijn lippen bewogen, maar hij maakte geen geluid. Hij droeg een poncho met een capuchon. De capuchon was naar voren getrokken. Zijn gezicht was niet te zien. Zijn handen zaten in zijn zakken. Er zaten niet veel mensen in de trein, niet op dit uur, niet richting centrum, niet op een lijn die werd geteisterd door oponthoud en overstromingen. De paar mensen die in het treinstel zaten, bleven uit de buurt van de man met de capuchon, die met een onhandig uitgestoken been nerveus zat te wippen. Het waren New Yorkers. Ze waren gewend aan gekken die in zichzelf praatten en tegen mensen en wezens die er niet waren. Zolang ze niet tegen jou praatten, had je er geen last van. Nu liet de stem van de man zich horen, nu de trein tot stilstand kwam bij een station. Wat hij zei sloeg nergens op, hoewel sommigen het woord 'doodmaken' hoorden. Bij het volgende station stapten twee mensen uit, ook al waren ze nog niet op hun bestemming. Ze wachtten wel op de volgende trein, al kon dat nog een uur duren, in de hoop dat hun medereizigers daar redelijk bij hun verstand en ongevaarlijk waren. In de trein werd de man met de capuchon rustelozer en bozer op de geest of duivel waarmee hij zat te redeneren. Edward Bender, nu al moe, ook al moest zijn nachtdienst in het Colston Hotel nog beginnen, ergerde zich steeds meer aan de mompelende man, maar hij wist niet goed wat hij kon doen. Plotseling kwam de man met de capuchon brullend overeind en hij liep onhandig door het gangpad. Een dikke, blanke vrouw riep iets in een taal die Edward niet begreep. De man met de capuchon had een mes in zijn hand. Het was niet erg groot, maar het lemmet glinsterde in het flikkerende licht van de metro. De trein zwaaide en de man met de capuchon liep door het gangpad naar voren.
Edward ging staan en gooide zijn tijdschrift op de stoel. De man met de capuchon was net zo groot als Edward en jonger, maar het kon Edward niet meer schelen. De passagiers drukten zich tegen de ramen en bedekten hun gezicht met hun armen of met gesloten paraplu's. 'Ben jij gewassen in het bloed van het lam?' vroeg de man met de capuchon aan Edward. De man was Edward tot binnen een meter genaderd, maar Edward zei niets. De rechterarm van de man ging omhoog, met het mes in de hand. Hij wilde zich op Edward wer- pen maar viel op de grond. Edward trapte op zijn hand. Het mes gleed door het gangpad. 'O, goddank,' zei iemand. Edward keek naar de man die aan het gangpad zat. Het been van de man stak nog uit in het pad. Hij had de man met de capuchon laten struikelen en waarschijnlijk het leven van Edward Bender gered. 'Bedankt,' zei Edward, met een voet op de nek van de man met de capuchon, die gilde: 'We hebben er allemaal genoeg van. De stort- vloed. Geen tijd voor een ark.' 'Ik zal de trein bij het volgende station laten stoppen,' zei Edward. 'Zoek jij een agent.' Keith Yunkin, die de man met de capuchon had laten struikelen, knikte, stond op en ging bij de deur staan toen de trein het station binnenreed. Hij stapte op het perron. Het zou hem iets meer tijd kosten om bij Ellen Janecek te komen, maar hij had nog een paar uur. Dat zou genoeg zijn. Hij liep naar de uitgang. Hij was niet van plan een agent te zoeken en hij hoopte dat de politie hem ook niet zou vinden. Lindsay had al thuis moeten zijn voor een warm bad en een van de rijpe perziken die ze voor zichzelf opzij had gezet. In plaats daarvan zat ze voor een beeldscherm in het lab te kijken naar de videobeel- den van de Wallen School van die ochtend. Naast het beeldscherm stonden een kom chili en een cola light. Ze bekeek alles en lette vooral op de beelden van de gang voor het scheikundelokaal. Dit was de vierde keer dat ze de band doornam, op zoek naar... Ze wist eigenlijk niet wat ze zocht.
Ze ging af op een gevoel. Dat had ze af en toe. Soms bleek het te kloppen. De Loverton-vergiftiging in haar eerste week in New York was daar een voorbeeld van. Maar voor het merendeel kwam het gevoel niet uit, soms omdat ze het forensische bewijs niet kon vinden en soms omdat ze gewoon misleid werd door haar instinct. Het zag ernaar uit dat deze moeite met de videobeelden ook niets zou opleveren. Toen viel haar ineens iets op. Ze zag het en wist het nog voordat ze het voor zichzelf had gecontroleerd. Lindsay sloeg het beeld op en opende een tekstverwerkingsprogramma. Ze typte de code van de camerabeelden in en de volgorde waarin de camera de beelden had opgepikt. Er waren zestien beveiligingscamera's die willekeurig geprogrammeerd waren, maar die wel zorgvuldig een plekje hadden gekregen in de Wallen School. Lindsay typte voor alle zestien camera's gegevens in. Ze hoefde het niet te controleren om er zeker van te zijn dat ze gelijk had, maar ze deed het toch. Ze ging terug naar de beelden van die morgen en pauzeerde alleen even om een paar lepels chili naar binnen te werken en ze weg te spoelen met cola light. Er was geen twijfel mogelijk. De gang voor het scheikundelokaal zat niet in de tiende reeks. Ze bekeek de volgende reeksen en keek bij elk ervan of de gang erbij zat. De gang miste in de achttiende reeks. Het was geen geheimzinnig staaltje van intuïtie. Ze had gezien en gevoeld dat er iets niet klopte met de banden. Nu had ze het bewezen. Op het eerste beeld van elke reeks stond de tijd in witte letters. Op de tiende reeks stond 8:40. Op de achttiende: 10:50. De missende opnamen van de gang waren van tien minuten voor Alvin Havels laatste les en een paar minuten na het eind van die les. Nu moesten er vragen gesteld worden. Wie kon in de kamer van de beveiliging komen? Wie wist hoe hij beelden moest wissen en de band moest manipuleren? Wat was er gewist en waarom? Lindsay at de chili op, gooide de lege beker in de afvalbak en nam haar cola mee naar huis, waar ze zichzelf wilde belonen met een perzik.
De rit naar Queens was een nachtmerrie. Maar de metro was waarschijnlijk nog erger geweest. Flack had naar de politieradio geluisterd. Een paar minuten eerder was een trein onderweg naar Queens tot stilstand gebracht nadat een van de passagiers de anderen had aangevallen met een mes. De passagiers hadden hem overmeesterd, maar de trein liep een vertraging op van bijna een halfuur voordat de politie ter plaatse was. Flack schudde zijn hoofd. Misschien leverde deze rit niets op, maar wat hadden ze anders om op af te gaan? Hij had het adres bemachtigd van Dexter de Parapluman. Hij had ook zijn volledige naam, Dexter Hughes. Dexter woonde in Queens met zijn zus Larissa, een verpleegster en gospelzangeres met lokale roem. Dit was hem verteld door Alvino Lopez, de eigenaar van de garage op 101st Street waar Dexter zijn paraplu's haalde. Alvino wist Dexters adres niet, maar dat was geen probleem geweest voor Flack. Het probleem was geweest dat niemand de telefoon met het geheime nummer van Larissa Hughes had opgenomen en dat had betekend dat hij naar Queens moest. Er waren nog andere aanwijzingen die naar Queens wezen. Dexter. De jongen die zijn teen was kwijtgeraakt. Het mes dat die teen had afgesneden en dat volgens Mac het moordwapen was. Nee, dat was niet helemaal juist. Volgens Mac zag het er inmiddels naar uit dat het een van de moordwapens was. Keith Yunkin leek een heel arsenaal scherpe en dodelijke messen te bezitten. Flack kwam een paar minuten na tienen aan bij het huisje. Ongeveer op dat moment stapte Keith Yunkin uit de metro op 34th Street, vier straten van het hotel waarin Ellen Janecek voor de vijfde keer in het laatste uur geduldig haar make-up controleerde. Alles goed met je?' vroeg Stella. 'Ja, prima,' zei Hawkes. 'Een paar blauwe plekken. Wat hebben we hier?' 'Dode mensen,' zei ze. Ze bevonden zich in het forensisch laboratorium waar de documenten netjes half over elkaar waren neergelegd en op een scherm het beeld te zien was van een eenvoudige ruimte met vier dikke zwarte steunbalken in elke hoek.
In de ruimte bevonden zich drie poppetjes. Twee in het midden, de derde aan de rechterkant. Links buiten de ruimte waren er nog twee. 'Dat is de kok aan de rechterkant,' zei Stella, die de cursor naar het poppetje bracht. Stella bewoog de cursor met de muis en zei: 'De balken in elke hoek van de ruimte zijn op hetzelfde moment bezweken, TNT.' Er flitste een vonk op het scherm. Hawkes knikte. 'De balken verzakten en het plafond stortte in,' zei ze. Het plafond van de ruimte op het scherm viel op de poppetjes in de kamer. Ze klikte nog eens en de al gebogen en verwrongen steunbalken braken. De drie poppetjes waren verdwenen. 'De inspecteur van de brandweer zegt dat de bommen perfect geplaatst waren, heel professioneel,' zei Stella. 'Maar het soort materiaal dat gebruikt is en de hoeveelheid wijzen op een amateur.' 'Iemand wilde dat het eruitzag als het werk van een amateur, maar hij wilde er ook zeker van zijn dat Doohan's met alle aanwezigen vernietigd werd,' zei Hawkes. 'Waarom? Custus ziet eruit als een vakman. Sommige littekens op zijn borst en armen zijn minstens vijfentwintig jaar oud. Dus die vraag blijft staan. Waarom zou hij doen alsof hij een amateur is?' 'Ik weet het niet,' zei Stella. 'Ik analyseer het DNA van iedereen die in Doohan's is gestorven en dat van Custus. Misschien is er naast Custus nog een bommenlegger.' 'Twee op hetzelfde moment in hetzelfde gebouw,' zei Hawkes. 'Wel toevallig.' 'Toeval bestaat niet,' zei Stella. Ze keek weer naar het beeldscherm en begon te typen. 'Oké, de drie mensen in de bar kijken op.' De hoofden van de schetsmatige figuurtjes op het scherm bewogen. 'Dan komen Doohan en Custus binnen.' Twee figuurtjes kwamen van links het beeld in. Het eerste figuurtje viel. De grond opende zich en slokte het tweede figuurtje op.
'Kruit, brandwonden en residu van explosieven op Custus,' zei Hawkes. 'Hij heeft Doohan neergeschoten en is in dat gat gevallen.' 'Doohan had ook kruitsporen op zijn hand,' zei ze. 'Van wie was het wapen?' vroeg Hawkes. 'Het zwierf rond. Stond op naam van de eigenaar van een pandjeshuis in Dearborn in Michigan,' zei Stella. 'Vijfjaar geleden als gestolen opgegeven.' 'Een zwervend wapen,' zei Hawkes. 'Hoe zie jij het?' vroeg Stella. 'De vragen stapelen zich op. Als Custus die bommen heeft gelegd, en het is vrij duidelijk dat hij dat gedaan heeft, wat deed hij dan net voor de ontploffing voor die bar? Hij had wel dood kunnen zijn.' 'En,' voegde Stella eraan toe, 'waarom stond hij met Doohan te praten en waarom rende Doohan de ontplofte bar in? Heeft Custus hem neergeschoten? Heeft Doohan zichzelf neergeschoten? Waarom?' Ze bleven naar het scherm kijken. Toen bladerde Hawkes de rapporten van het lab door. 'We kunnen het aan Custus vragen,' zei hij. 'Zal hij iets zeggen?' 'Hij denkt dat hij slim is,' zei Hawkes. 'Is dat zo?' 'Ja, maar misschien kunnen we hem om de tuin leiden. We hebben iets aan onze kant wat hij niet heeft.' 'Wat is dat?' vroeg Stella. 'De wetenschap.' De vrouw was lang, rond en zwart. Ze had een gladde huid en op het puntje van haar neus stond een bril. Ze kon veertig zijn, maar net zo goed zeventig. Flack vond dat 'knap' een goed woord zou zijn om haar te beschrijven. Ze stond met over elkaar geslagen armen in de deuropening. Hij liet zijn identiteitskaart zien. Ze deed wat weinig mensen doen. Ze keek naar de foto, keek naar hem en toen weer naar de foto, en toen knikte ze pas om te laten merken dat ze tevreden was.
'Larissa Hughes?' Ze knikte nog eens. 'U weet wat ik kom doen, nietwaar?' zei hij. 'Dat geloof ik wel,' zei ze. 'Maar ik wil toch graag dat u het me vertelt, zodat ik niet in een kuil val die ik niet zelf had hoeven graven.' 'Uw broer, Dexter,' zei Flack. 'Mag ik even binnenkomen?' Ze ging opzij. 'Nieuwsgierige blikken,' zei ze. 'De mensen gaan kletsen als er een goed uitziende blanke man op een doordeweekse avond op de stoep staat. Hoe minder mensen u zien, hoe beter het is.' Hij liep naar binnen. Zij deed de deur achter hem dicht. 'Dexter is in de woonkamer en doet alsof hij kijkt naar meisjes die softbal spelen.' Flack liep achter haar aan door een deur aan de rechterkant en zag een magere zwarte man op een bank, met zijn hoofd scheef en een pistool in zijn hand. 'Het is hem niet,' zei Larissa. 'Dat weet ik, maar misschien heeft hij hem gestuurd,' zei Dexter, die het pistool op Flack richtte. 'Geen snelle bewegingen en blijf onder dat jasje vandaan. Ik heb twee oorlogen meegemaakt, één oog verloren en ik ben van plan nog een heleboel paraplu's te verkopen in mijn leven.' 'Hij is van de politie,' zei Larissa. 'Weet je het zeker?' 'Heel zeker,' zei ze. 'Doe dat pistool weg.' Hij legde het wapen langzaam op een tafeltje naast de bank. 'Jij hebt de man gezien die Patricia Mycrant heeft vermoord.' 'Wie?' 'De vrouw die op het dak boven de Brilliance Deli is vermoord.' 'Verdomme,' zei Dexter. Hij wendde zich hoofdschuddend af. 'Vertel hem alles, Dexter,' zei zijn zus. 'Je bent gek. Als ik praat, komt hij erachter wie ik ben. Dan komt hij hierheen en snijdt me in stukken, tenzij ik geluk heb en zijn kop eraf kan knallen. Ik heb het niet gevoel dat ik geluk zal hebben.' 'Weet je wie hij is?' vroeg Flack.
'Ja,' zei Dexter met een zucht. 'Ik weet zijn naam niet, maar ik weet wie hij is.' 'Waar ken je hem van?' vroeg Flack. Dexter aarzelde. 'Hij heeft drie mensen vermoord,' zei Flack. 'We hebben een heleboel redenen om aan te nemen dat hij er vanavond nog een wil vermoorden.' 'Ik heb hem uit het gebouw met al die appartementen zien komen,' zei Dexter. 'Dat gele met de vuile bakstenen, waarvan je vriendin zei dat het gezicht van Jezus er in het vuil op stond. Niemand geloofde haar.' 'Dorothy is volkomen ongevaarlijk,' zei Larissa. 'Vertel die man wat hij moet weten.' 'Dat heb ik net gedaan. Ik heb die man daar wel tien of vijftien keer naar buiten zien komen, misschien nog wel vaker.' 'Waar is dat gebouw?' 'Drie straten verderop,' zei Larissa. 'Pak hem op en stop hem achter de tralies,' zei Dexter. 'Als hij me nog eens ziet, gaat een van ons dood en de kans is groot dat hij dat niet is. Ik ben zestig, beverig en ik heb maar één oog. Hij is jong en hinkt en ik zal me niet gemakkelijk laten pakken, maar hij zal gewoon blijven komen. Hij is... Hoe noem je dat als je in iemands ogen ziet dat hij het niet zal opgeven tot je hem een zilveren kogel in zijn hart jaagt?' 'Meedogenloos,' zei Larissa. 'Precies,' zei Dexter. 'Meedogenloos.' Lindsay en Danny zaten in een smalle pizzazaak die Chicago-pizza's beloofde. In Chicago beloofden ze New York-pizza's. In Boston beloofden ze Philadelphia-pizza's. 'We kunnen er niet zeker van zijn dat het een meisje was,' zei Lindsay. Ze deelden een kleine salamipizza. 'Nee,' zei Danny ernstig. 'Zijn vriend Wayne O'Shea zag hem immers uit de kast komen.'
'Leuk hoor,' zei ze, en ze pakte de laatste punt van de pizza. 'Wil je er nog een?' vroeg hij. 'Jij?' 'Wat kan het ons schelen.' 'Ik trakteer,' zei ze, en ze stond op. 'Dat is niet meer dan eerlijk,' zei hij. 'Je eet er twee keer zoveel van als ik.' Toen ze terugkwam pakte hij een punt voordat ze het bord op tafel kon zetten. Hij grijnsde en duwde zijn bril recht. Ze waren de enige klanten. Het restaurant rook naar vet en gegrild vlees. Danny voelde zich er thuis. 'Heb je Hawkes nog gesproken?' vroeg Lindsay. 'Even maar. Hij klonk goed. Wel moe.' 'Hij is niet de enige. We moeten allebei naar bed,' zei Lindsay. 'Dat was ik vergeten,' zei Danny. 'In Montana sta je natuurlijk bij het krieken van de dag op.' Lindsay nam een hap van een stuk pizza en zei: 'We krijgen een heleboel gedaan terwijl jullie nog slapen. Wil je teruggaan en de dossiers nog eens doornemen?' Danny haalde zijn schouders op. 'Een van die kinderen weet wie er in die kast zat,' zei hij. 'Dus...' 'We zoeken naar vriendjes, vriendinnetjes, boze ouders, broers, zusters,' zei ze. 'Lange lijst.' 'We zoeken iemand die fragmentjes glas in zijn handpalmen heeft,' zei hij. 'Laten we teruggaan en een lijst maken,' zei ze. 'Neem de rest van die pizza mee,' zei Danny. 'Een feestje.' 'Niet echt,' zei hij. Lindsay zag even het beeld voor zich van de dode leraar met de potloden in zijn hals en zijn oog. Toen kwam er een ander beeld bij haar boven, een ouder beeld van voordat ze naar New York was gekomen, een ongewenst beeld. 'Niet echt,' beaamde ze.
Het gebouw en de binnenplaats waren schoon en goed verlicht. Het paneel met namen en knoppen zag er nieuw en metaalachtig uit. De meeste naamplaatjes naast de knoppen waren in nette drukletters ingevuld. Op geen van de bordjes stond YUNKIN of iets wat daarop leek. Er was echter wel een bordje waarop stond: THIBIDAULT, BEHEERDER. Flack drukte op de knop naast dat bordje. Geen antwoord. Hij drukte nog eens. Toen zette hij zijn duim op de knop en liet die niet meer los tot hij een blikkerige en verre stem hoorde zeggen: 'Kom morgen maar terug.' 'Politie,' zei Flack. 'Verdomme,' zuchtte de blikkerige stem. 'Ik kom eraan.' Na een paar seconden hoorde Flack iets aan de andere kant van de solide houten deur. Er was een kijkgaatje dat iets groter was dan het standaard kijkgat. Het oog dat ervoor verscheen stond wijd open. 'Hou hem maar omhoog,' zei de man achter de deur. Flack hield zijn identiteitskaart omhoog, hoewel hij wist dat de man met geen mogelijkheid door dat gaatje kon zien wat erop stond. De deur ging open. De zwarte man die erachter stond droeg een donkere broek, een groen shirt en een bijpassende groene cowboyhoed. Hij had ook een zonnebril in zijn hand. 'Pokeravond,' legde de man uit. 'Ik wilde net weggaan.' Hij was niet langer dan een meter vijfenzestig en woog nog geen tweeënvijftig kilo. 'Ik zoek iemand. Achter in de twintig. Blank. Ongeveer zo groot als ik. Hinkt.' 'Melvoy,' zei de kleine cowboy. 'Melvoy wie?' 'Nee,' zei de man. 'Lee Melvoy. Appartement 2A, recht tegenover dat van mij. Wat heeft hij gedaan?' 'Is hij thuis?' 'Ik heb hem een uurtje of zo geleden horen weggaan. Wat heeft hij gedaan?' 'Ik zou graag in zijn flat willen kijken,' zei Flack.
'Heb je daar geen huiszoekingsbevel voor nodig?' 'Dat heb ik.' 'Wat heeft hij gedaan?' Flack liet hem het huiszoekingsbevel zien dat hij een paar uur eerder had opgepikt bij rechter Abbott. In plaats van een adres stond erop: de woning van Keith Yunkin. 'Het is een rustige vent.' 'Jeffrey Dahmer was ook een rustige vent,' zei Flack. 'Tja. Heeft Melvoy iets ergs gedaan?' 'Daar lijkt het wel op.' 'Messen,' zei de cowboy. 'Messen?' 'Die verkoopt hij. In een winkel op Stoneman. Allerlei messen. Het staat op de etalage, BOHANAN'S ANTIQUITEITEN, LEGER, BESTEK. Hij werkt daar. Ze hebben ook vuurwapens. Heeft hij iemand neergestoken?' 'Laten we maar snel naar zijn appartement gaan, dan kun jij gaan pokeren, cowboy.' Toen ze bij het appartement waren, deed Thibidault de deur open, stak een hand naar binnen en drukte op een schakelaar. Midden in het plafond ging een lamp aan. Ze gingen naar binnen. Het tweekamerappartement was zo schoon en spaarzaam gemeubileerd als een kloostercel. Flack had wel eerder zulke woningen gezien. Hij had zelfs wel eens een kloostercel bezocht. Ook monniken worden vermoord. Niet vaak. Soms zijn monniken moordenaars. Ook dat gebeurt niet vaak. 'Hij houdt het goed schoon,' zei Thibidault. 'Ik wou dat alle huurders zo waren.' 'Wees voorzichtig met je wensen,' zei Flack. In het woongedeelte stond een rechte houten stoel met sierlijk gebogen armleuningen. De stoel stond tegenover een laag dressoir waarop een televisie stond. Naast de stoel stond een houten bureautafel met zwarte metalen vouwpoten. In een hoek aan de linkerkant was een bed met een laken en een kaki deken erop.
De deken was strak ingestopt. Aan het hoofdeinde lag een kussen. Het kussen vertoonde geen enkele plooi of deuk. Er hing maar één ding aan de muur. Rechts van het bed hing een ingelijste zwartwitfoto van een tiener en een jongeman met stekeltjeshaar. Het haar van de jongen viel over zijn voorhoofd. De man had zijn arm om de schouders van de jongen gelegd. De foto was zo ver vergroot als mogelijk was zonder te korrelig te worden. 'Dat is hem,' zei Thibidault. 'De oudste, alleen lacht hij nooit, ik heb hem nog nooit zien lachen. Ik weet niet wie dat joch is. Is het goed als ik nu wegga?' 'Dat joch heet Adam,' zei Flack, die naar een gesloten deur aan zijn linkerkant liep. 'En nee, ik heb liever dat je blijft.' Thibidault slaakte een diepe zucht. Flack zou een getuige nodig kunnen hebben, afhankelijk van wat hij aantrof of niet aantrof. De ongeduldige man naast hem stelde niet veel voor als getuige, maar hij was beter dan niemand. Flack liep naar de dichte deur, deed die open en knipte het licht aan. 'Hier ben ik nog nooit geweest,' zei Thibidault. 'Niet meer sinds Melvoy erin is getrokken.' Midden in de kamer stond een klein bureau van spaanplaat. Op het bureau stond een zoemende computer in de slaapstand. Tegen de muur aan de rechterkant waren boekenkasten tot aan het plafond. Eenvoudig. De planken netjes aan elkaar getimmerd. Op de onderste planken lagen nette stapels tijdschriften. Tegen de muur aan de linkerkant stonden twee oude, gehavende, niet bij elkaar passende vitrinekasten met glazen deuren. Achter de glazen deuren lagen nette rijen messen, geen van alle erg groot en de meeste in een schede of dichtgeklapt. Het waren er ongeveer vijfentwintig. Flack kon door de ruitjes zien dat de zichtbare lemmeten scherp glansden. Tegen de achtermuur hing een kurkbord waarop met punaises foto's waren vastgemaakt. 'Wie zijn dat?' vroeg Thibidault.
Flack keek naar de foto's van Patricia Mycrant, James Feldt, Timothy Byrold, Ellen Janecek, Paul Sunderland en nog een vrouw en vier mannen. De linker benedenhoeken van de foto's van de slachtoffers van die dag waren met een rode stift afgevinkt. 'Vrienden van meneer Melvoy,' zei Flack, die naar de boekenkasten liep. Thibidault liep met hem mee. Flack pakte een tijdschrift op. Thibidault keek over zijn schouder mee terwijl hij een nummer van Beautiful Children doorbladerde. 'Jezus Christus, het is een pedofiel,' zei Thibidault. 'Nee, hij deed onderzoek.' 'Onderzoek?' Op het bureau, naast de computer, stond een draadloze telefoon. Flack pakte de telefoon op en drukte op de knop om het laatste nummer te laten herhalen. 'Jeffrey?' 'Nee, Ellen, je spreekt niet met Jeffrey,' zei Flack. 'Ik ben rechercheur Flack.' 'Mijn fout,' zei ze. 'Een hele grote,' zei Flack. 'Ben je gebeld door Adam Yunkin?' 'Nee,' zei ze. 'Door Jeffrey?' Ze gaf geen antwoord. 'Heb je hem verteld waar je je bevindt?' Geen antwoord. 'Maak dat je die kamer uit komt,' zei Flack. 'Nu meteen. Voor de deur staat een politieman. Ga hem halen.' 'Maar...' 'Ga hem halen,' drong Flack aan. 'Wacht,' zei ze. 'Er is iemand aan de deur.' 'Niet...' riep hij, maar ze hoorde het niet. Ze had de telefoon neer- gelegd.