2
Het was de zesde regendag. Tientallen mensen waren geëlektrocuteerd door gebroken elektriciteitskabels. Sommige metrotunnels waren ondergelopen, zodat elk verkeer onmogelijk was. Een Indonesische taxichauffeur die dol was geworden door het voortkruipende verkeer op 2nd Avenue schoot een Jamaicaanse taxichauffeur dood wiens motor was afgeslagen. Vuilnisbakken en containers vielen om en het afval dreef door de straten. Ratten kwamen uit de riolen, op weg naar het dichtstbijzijnde gebouw. Alf de heilige rivier gaat als een bezetene tekeer,' riep iemand van Manhattans leger van gekke straathoek- en metrostationprofeten. Het was een slungelige vent met de verplichte verwaarloosde baard en hij stond rustig en luid te roepen boven het onophoudelijke geroffel van de regen uit. Hij zou geen enkele aandacht hebben getrokken als hij niet volledig naakt was geweest. Nu negeerde bijna elke voorbijganger hem of deed alsof. New Yorkers hadden alles al gezien. Nou ja, bijna alles. Er was nog genoeg te aanschouwen. Onder de tent op het dak boven de Brilliance Deli maakte rechercheur Mac Taylor foto's van het verminkte lijk en de paar vage sporen bloed die nog niet waren weggespoeld, van de potplanten langs de muren en van de gaten en trechters waardoor het water wegliep. De dode vrouw, wier rok helemaal omhoog was getrokken, was een jaar of vijftig oud en ietwat gezet, en ze had kort donker haar dat aan de wortels zichtbaar grijs werd. Mac had al tientallen foto's van het dak genomen voordat hij de tent zelfs maar was binnengegaan. Naast Mac keek de jonge agent George Weathers, weggedoken in zijn donkere regenjas, hem met een gezicht van steen aan. Weathers had al te veel van het lijk gezien.
'De melding kwam binnen om twee minuten over negen,' zei Weathers boven het roffelende geluid van de regen op de tent uit. 'De eigenaar van de delicatessenzaak beneden. Hij zei dat er bloed op zijn luifel stroomde. Ik was hier net voor tienen. Ik was op Lex bezig met een oude man met een hartaanval.' Weathers praatte om niet naar het lijk te hoeven kijken en om zijn gedachten ervan af te leiden. Mac begreep het wel. 'Wie is het?' vroeg hij. 'Patricia Mycrant. Ze woont... woonde in dit gebouw, in flat zestien. Samen met haar moeder, Gladys Mycrant.' Mac knikte nog eens. De plaats delict was ernstig aangetast door de regen en de tijd die het hem had gekost hier te komen. Hij en rechercheur Donald Flack hadden er veertig minuten over gedaan. Normaal gesproken was deze plek niet meer dan tien minuten van het forensische instituut. Als Flack niet aan autoracen had gedaan, waren ze op zijn minst nog twintig minuten later geweest. Er druppelde water in Macs nek. Hij negeerde het. 'Zoek het dak af naar een wapen. Kijk vervolgens aan alle kanten van het gebouw op de grond. Daarna de gangen en het dak van het gebouw hiernaast. Praat met de eigenaar van de delicatessenzaak en wie er nog meer is, klanten, kelners, koks,' zei Mac. 'Vraag of ze iemand voor negenen het gebouw hebben zien binnengaan of eruit hebben zien komen nadat ze het bloed hadden gezien.' Hij en Flack zouden de daken en de gangen bekijken en elke huurder in het gebouw bezoeken. Het kon geen kwaad om Weathers bezig te houden, en misschien ontdekte hij iets. 'Okè,' zei Weathers, die snel de tent verliet. Mac knielde naast de dode vrouw, nam nog een stuk of tien foto's en deed de waterproof camera toen in zijn koffer. Daarna onderzocht hij het lichaam van Patricia Mycrant. Naast haar linkerborst, net onder haar arm, zat een bebloede snee. Mac maakte voorzichtig de knopen van haar doorweekte blouse open en onderzocht de wond. Met latex handschoenen aan betastte hij zachtjes het vlees rond de wond. Er waren geen ribben gebroken. Degene die deze snee had toegediend, wist wat hij of zij deed of had heel veel geluk gehad.
Gezien de uitdrukking op het gezicht van de dode vrouw was het heel goed mogelijk en zelfs waarschijnlijk dat ze geleefd had toen deze steek was toegebracht. Mac haalde een paar kleine glazen buisjes uit zijn koffer, die iets verderop stond, en nam monsters uit de wonden. Mac gebruikte geen plastic buisjes. Hij wilde niet het risico lopen dat het plastic de monsters zou vervuilen. Zijn team was eens onderuitgehaald bij een rechtszaak omdat het bewijsmateriaal in een plastic buisje vervuild zou kunnen zijn. Dat zou hem niet nog eens gebeuren. Het lijk zou naar het lab moeten worden gebracht, waar middels een sectie zou worden vastgesteld hoeveel keer de vrouw was gestoken en hoe diep de wonden waren. Als ze geluk hadden en grondig te werk gingen, zou de sectie ook informatie verschaffen over de lengte, de dikte en de breedte van het wapen, en als er schilfertjes van het wapen in de wond waren achtergebleven of er bot of hard weefsel was geraakt, hadden ze misschien genoeg bewijzen om het mes te identificeren als het werd gevonden. Bevond het moordwapen zich nog in het bezit van de moordenaar, dan zou het ook geïdentificeerd kunnen worden aan de hand van achtergebleven deeltjes bloed en flinters metaal. Het leek een seksueel getinte moord, maar dat kon ook misleiding zijn. Onderzoek zou aantonen of het slachtoffer verkracht was. Als dat het geval was, vonden ze misschien sperma, en dat betekende dat ze wellicht DNA-sporen zouden hebben. Hij bewoog het lichaam iets om te kijken of er lijkvlekken waren en zag aan de donkere tint op de rug van het lijk dat de vrouw waarschijnlijk ter plekke was gestorven. Onder het lichaam lag een geplette koffiebeker van Starbucks. Mac nam een foto van de beker en deed hem toen voorzichtig in een plastic zakje. Mac bekeek de handen van de dode vrouw, schraapte wat residu onder haar vingernagels weg en deed het in een buisje. Nadat hij haar handen in zakken had verpakt, bekeek Mac het met kiezelstenen bedekte dak rond het lichaam. Vervolgens bekeek hij het lichaam en de omgeving nog eens met gebruik van een compacte Alternate Light Source. De ALS bestond uit een krachtige lamp die ultraviolette en infrarode lichtcomponenten bevatte.
Het licht werd gefilterd tot individuele kleurbanden of golven, die de zichtbaarheid van sporen verbeterde door de gloed en fluorescentie ervan, of door de donkere kleur van de sporen en de kleine deeltjes die door het licht werden onthuld. De ALS onthulde een vaag bloedspoor dat onzichtbaar was voor het blote oog. Mac volgde het spoor tot buiten de tent. Het leidde naar de rand van het dak en een van de afvoerpijpen, de pijp waardoor de stortvloed van bloed en regen op de luifel eronder was gelopen. Mac onderzocht de tegelrand zonder die aan te raken. In het olieachtige vuil stond een handafdruk die de regen niet had weggespoeld. Mac dacht dat hij een spoor van bloed op de handafdruk kon onderscheiden. Een scan van de afdruk stelde hem in het gelijk. Er waren geen huidlijsten te zien in de afdruk. De moordenaar had waarschijnlijk handschoenen aangehad, ongeveer dezelfde als Mac droeg. De afdruk zou niets opleveren, maar het feit dat de moordenaar aan de rand van het dak had gestaan, kon wel van betekenis zijn. Misschien had iemand opgekeken en de moordenaar gezien. Dat was helemaal niet zo onwaarschijnlijk. Er was bloed op de luifel daar beneden gelopen. Mensen hadden dat gezien. Het zou heel goed kunnen dat iemand nieuwsgierig genoeg was geweest om op straat te gaan staan en omhoog te kijken, waar hij de moordenaar met bloed aan zijn handen naar beneden had zien turen. Flack zat geduldig en vol medeleven tegenover Gladys Mycrant in haar flat. Hij had zijn regenjas uitgetrokken, en zij had die aan een hangertje in de badkamer gehangen nadat ze hem had uitgeschud. Hij had zijn aantekenboek op schoot en een pen in zijn hand. Tot voor kort hadden leden van de politie van New York aantekeningen gemaakt met potlood. Maar potlood kon worden uitgewist en veranderd. De officier van justitie hield niet van potlood. Flacks gezicht vertrok. Twee, drie of soms wel vijf keer per dag ging er een pijnscheut door hem heen en moest hij zich ervan weerhouden een hand naar zijn borst te brengen om zichzelf ervan te verzekeren dat hij niet bloedde, dat zijn hart niet blootlag en als een razende klopte.
Hij had pillen in zijn zak, pillen tegen de pijn. Hij nam ze zo min mogelijk. Ze verdoofden niet alleen de pijn, maar ook zijn zintuigen. Mac had hem gered uit het puin van een opgeblazen kantoorgebouw waarin ze hadden vastgezeten. Flack was heel dicht bij de dood geweest. Soms had hij het gevoel dat het leven nog niet helemaal was teruggekeerd. Gladys bood hem koffie aan. Hij accepteerde omdat hij wel een kop koffie kon gebruiken en ook omdat het een iets minder klinische sfeer schiep. Het bleek instantkoffie, niet erg heet, geserveerd in breekbare, rijkversierde, te kleine porseleinen kopjes. Flack dronk zijn koffie meestal zwart; nu deed hij er melk en suiker in. 'Ze kreeg een telefoontje, Patricia,' zei ze. Gladys was achtenzestig en mager, en ze droeg een kimono die van echte Chinese zijde\gemaakt zou kunnen zijn. Haar haar was naar achteren getrokken en ze had zich opgemaakt. Ze was een vakkundig knappe vrouw. Ze was bovendien opmerkelijk kalm voor iemand die net te horen had gekregen dat haar dochter op het dak was vermoord. 'Van wie?' vroeg Flack. 'Dat weet ik niet,' zei ze. Ze maakte aanstalten haar kopje op te tillen, maar veranderde van gedachte. 'Is ze gebeld via die telefoon?' vroeg Flack met een blik op de telefoon op de tafel tussen hen in. Ja. 'Wat zei ze?' 'Ze zei dat ze zo terug zou zijn, maar dat had ze verkeerd, nietwaar?' 'Ja,' zei Flack. 'Ze wist dat het regende, maar ze ging weg zonder paraplu. Ze leek bang en geschrokken en ze had haast.' 'Weet u iemand die haar kwaad zou willen doen?' Gladys Mycrant glimlachte en schudde haar hoofd. 'Ik kan helemaal niemand bedenken die Patricia iets zou willen aandoen.'
'Heeft ze soms ruzie met iemand gemaakt? Een vriendje?' 'Er was geen vriend,' zei Gladys. 'Die had Patricia niet.' 'Wie waren haar vriendinnen?' 'Die had ze niet.' 'Die had ze niet?' 'Ze was een eenzame, bittere vrouw,' zei Gladys. 'Bitter?' 'Ongelukkig in de liefde, jaren geleden, en meer dan eens.' 'Namen?' 'Verloren gegaan in de tijd, rechercheur. Een ander leven. Tien jaar geleden.' Flack dwong zichzelf een slokje koffie te nemen. Misschien konden hij en Mac echte koffie krijgen in de delicatessenzaak beneden. 'Had ze een baan?' 'Mijn dochter beheerde dit gebouw en het gebouw hiernaast.' 'Wie is de eigenaar van de gebouwen?' 'Ik. Ik had u een koekje moeten aanbieden. Ik ben er dol op, maar ik probeer me te matigen. De koolhydraten.' 'Ja,' zei Flack. 'Ik ben eigenaar van de gebouwen, maar ik heb ook nog een baan,' zei ze. 'Ik ben verkoopster bij Found Again op 9th Avenue, de winkel in tweedehandskleding. Beroemde mensen geven ons graag hun kleren en goedkope sieraden en de klanten vinden het prachtig om een rok te dragen die Britney Spears onlangs nog aan heeft gehad of een paar afgedankte schoenen van Antonio Banderas.' 'Klinkt interessant,' zei Flack. 'Fascinerend,' zei Gladys met een trieste glimlach. 'Deze kimono die ik aanheb, is van Cher geweest.' 'U lijkt niet echt...' 'Ondersteboven van de gruwelijke moord op mijn dochter? We lijden allemaal op onze eigen manier. Ik heb geleerd om verdriet stukje bij beetje te verwerken in plaats van de hele klap ineens, en om teleurstellingen te verwachten. Ik ga hier op mijn eigen manier mee om en niet zoals de wereld van me verwacht. Is dat een antwoord op uw vraag?'
'Inderdaad,' zei Flack. 'Kunt u nog iets anders bedenken wat ons zou kunnen helpen?' 'Nee, maar u zult me zeker een kaartje geven met uw naam en telefoonnummer voor het geval er iets bij me opkomt.' 'Dat doe ik,' zei hij. 'Mag ik even in de kamer van uw dochter kijken?' 'Nee, dat mag u niet,' zei ze. Hij stopte zijn aantekenboek weg. 'Hebt u daar een bijzondere reden voor?' 'Die heb ik niet nodig. Mijn dochter is net vermoord. Ik vind het idee dat u tussen haar ondergoed rommelt en haar privacy schendt niet prettig.' 'Ik kan een huiszoekingsbevel gaan halen,' zei hij vriendelijk. 'Dit is een moordonderzoek.' 'Ik ben ervan overtuigd dat u dat kunt en dat u dat ook zult doen, maar u kunt hierbij niet rekenen op mijn medewerking.' 'Er zou zich iets in haar kamer kunnen bevinden wat ons naar de moordenaar kan leiden,' drong Flack aan. 'Hoe sneller we in actie komen, hoe groter de kans dat we hem vinden.' 'Of haar,' voegde Gladys Mycrant eraan toe. 'Het lijkt erop dat u ervan uitgaat dat ik er belang bij heb dat de moordenaar van mijn dochter wordt gevonden. Dat is niet zo. Ze is dood en ze komt niet meer terug. Het straffen van de schuldige partij komt mij irrelevant voor. Het is uw taak om hem te vinden, niet die van mij.' Flack wist dat Gladys alles in de kamer van haar dochter of in het appartement waarvan ze niet wilde dat de politie het zag kon verbergen of wegdoen -voordat hij terug kon komen met een huiszoekingsbevel. Misschien was het niets wat met de moord te maken had, maar het kon ook zijn van wel. 'Als het ophoudt met regenen, ga ik vanmiddag naar mijn werk,' zei ze, en ze stond tegelijk met Flack op. 'Dat zal me afleiden van wat er gebeurd is. Goedendag, rechercheur.' 'Het spijt me dat u dit moet doormaken,' zei hij, terwijl hij naar de deur liep. 'Waarom?' vroeg ze. 'U kent me amper, en Patricia kende u al helemaal niet.'
'Ik voel mee met iedereen die een kind verliest,' zei hij. 'Patricia was zesenveertig. Niet echt een kind meer.' Flack gaf het op. Hij had al meer dan tien jaar te maken met verdachten, slachtoffers en hun families. Hij had tegenover gekken gezeten die wilden bekennen wat je maar wilde, tegenover moordenaars die ervan overtuigd waren dat de bewijzen niets tegen hen konden uitrichten, tegenover religieuze fanatici die het verschil niet kenden tussen de realiteit en hun waandenkbeelden, maar hij had nog nooit iemand als Gladys Mycrant ontmoet. Het enige wat hij zeker wist, was dat ze zowel loog als iets verborg. Hij wilde erachter komen wat haar geheimen waren. Die geheimen zouden hem naar de moordenaar kunnen leiden. Flack ging Mac opzoeken. Hij was vastbesloten om een echte kop koffie te drinken en heel misschien een van de pilletjes in zijn zak te slikken voordat hij een huiszoekingsbevel ging regelen. Eerder die morgen, voor de executie van Patricia Mycrant, was de hinkende man even blijven staan in de gang van een kantoorgebouw, eenentwintig straten verderop. Hij had de capuchon van zijn regenjas naar achteren geschoven zodat hij de hoge beker koffie kon leegdrinken die hij een paar minuten eerder bij Starbucks had gekocht. Het was een beetje lastig met de latex handschoenen aan, maar niet heel erg. De diepe, donkere, beschermende regen roffelde luidruchtig, een doffe dreun van een miljoen trommels, meedogenloos en onverschillig, en dat was precies wat hij wilde, waarom hij deze dag had gekozen en waarom hij nu in de gang voor het kantoor van Strutts, McClean & Berg stond op de achtste verdieping van het Stanwick Oil Building. De hinkende man had James Feldt niet hoeven volgen. Hij wist waar Feldt zich zou bevinden. Hij was er zeker van dat Feldt zich niet door de regen zou laten weerhouden. Hij kende de man goed genoeg om te weten dat het ondraaglijk voor hem zou zijn om ook maar één volledige dag in zijn studioappartement te blijven. Daar had de hinkende man op gerekend.
James Feldt had geen vrienden. Zijn familieleden hadden weinig contact met hem en dan nog alleen via de post, nooit persoonlijk. James Feldt was tweeënvijftig en had een roze babygezicht en weelderig, fijn, kort wit haar dat te allen tijde netjes gekamd was. De hinkende man had James Feldt nog nooit gezien zonder kostuum, waar Feldt een onuitputtelijke voorraad van leek te hebben of in ieder geval eindeloos mee scheen te kunnen variëren. Feldt droeg een omabrilletje en dacht dat hij zo op John Lennon leek, wat beslist niet waar was. James Feldt was registeraccountant, en een goede ook als je afging op het aantal cliënten dat hij in heel Manhattan had. Hij had al zijn cliënten gekregen door mond-tot-mondreclame. Het grootste deel van zijn inkomen gaf hij uit aan boeken, die op planken in zijn flat stonden. Honderden boeken. Klassiekers, antieke boeken, oude boeken en nieuwe boeken. De boeken werden allemaal tweedehands aangeschaft, zodat het leek alsof hij ze had gelezen. Dat was niet zo. James Feldt besteedde zijn vrije tijd aan het internet, aan therapiesessies en aan werk. Hij vond troost en stof tot overpeinzing in getallen, niet in woorden. Hij was gehecht aan zijn laptop zoals een novice zich zou vastklampen aan zijn bijbel. De hinkende man kende hem goed. Hij dronk de koffie op. James Feldt bevond zich alleen in het kantoor. Het grootste deel van de kantoren in het gebouw was gesloten vanwege het weer. In de meeste gevallen hadden werknemers, partners en management gewoon aangenomen dat er die dag niet gewerkt zou worden. En ze hadden gelijk. De stroom viel steeds uit. Nu was het donker voor en achter de deur naar de kantoren van Strutts, McClean & Berg. Feldt trok zich er niets van aan. Met zijn bril op het puntje van zijn neus bleef hij aan zijn laptop werken, die een batterij had. De bureaucomputer, die hij had uitgezet, stond er stil bij. Hij zette hem wel weer aan als er weer elektriciteit was of wanneer de noodgenerator van het gebouw het overnam. Hij had tot die tijd zat te doen. De hinkende man dronk de laatste druppels koffie op, drukte de beker plat en stopte hem in een diepe zak van zijn regenjas.
Met zijn vrije hand haalde hij het mes uit de andere diepe zak, het mes dat hij later zou gebruiken om eenentwintig straten verderop op een dak Patricia Mycrant te snijden, te mishandelen, te straffen en te doden. De glazen deur was niet op slot. James Feldt had geen reden gezien die te sluiten. Het had ook niet veel uitgemaakt. De man zou eenvoudig geklopt hebben en hebben gewacht tot de nieuwsgierige ac- countant de deur opendeed. Maar dit was veel beter. De man, die het mes nu open in zijn zak had, ging door de buitendeur naar binnen en liep door naar de binnendeur, die James open had laten staan. Hij liep zo zacht mogelijk, hoewel James het toch niet zou hebben gehoord boven het geluid van de regen uit. Een donderslag. Prachtig. Volmaakt. Een horrorfilm. Een eenzaam slachtoffer in een geïsoleerde kamer, een gekke of berekenende moordenaar. Maar de hinkende man was zeker niet gek. Hij bleef in de deuropening van het kantoor staan wachten. Hij had geen haast, geen grote haast in ieder geval. Hij wachtte tot James zou opkijken of zou voelen dat hij er stond. Dat duurde niet lang. Toen James Feldt opkeek, met zijn vingers als een pianovirtuoos licht gebogen boven het toetsenbord, was hij verrast, maar niet met- een verbijsterd. James Feldt was niet bang toen hij de man in de deuropening herkende, de man die nu de deur dichtdeed. Hij verbaasde zich alleen. 'Werk jij ook in dit gebouw?' vroeg hij, en hij keek weer naar zijn scherm en typte even verder om zijn zin af te maken voordat hij weer opkeek. De hinkende man schudde zijn hoofd. James was nu helemaal in de war, losgerukt van de getallen waar- mee hij een paar seconden eerder nog gespeeld had. 'Wat doe je hier dan?' De hinkende man haalde het mes voor de dag en toonde het aan de man achter het bureau. James zette zijn bril recht, zodat hij beter kon zien wat de man in zijn hand had. Het licht ging weer aan en James kon eindelijk het gezicht van de man goed zien, maar het was niet zozeer het gezicht dat hem plotseling angst aanjoeg, als wel de aanblik van het mes en de latex handschoenen die de man aanhad.
James zuchtte diep, zette zijn laptop uit en klapte hem dicht. 'Welke?' vroeg James. De man met het mes begreep hem. 'Allemaal.' James kwam snel overeind en rende naar het raam. De hinkende man was erop voorbereid. Hij sneed hem de pas af. James Feldt zou hem niet te vlug af zijn door uit het raam te springen. De hinkende man gaf Feldt met zijn vrije hand een duw en stak het mes onder zijn arm, net onder de linkeroksel. Feldt maakte een geluid als een leeglopende band. Hij zakte op de grond en reikte in zittende houding naar de wond. Hij kon er niet bij. Niet op tijd. Hij keek op. Hij had een vreemd gevoel, alsof hij dit of iets als dit al heel lang verwachtte. James Feldt sloot zijn ogen en bad dat het eind snel zou komen, maar op de een of andere manier wist hij dat het niet zo zou zijn.