8
Twee dagen eerder Manhattan Connor nam een slok van zijn tapbiertje en glimlachte. Hoe diep was hij gezonken? Daar zat hij nu midden op de ochtend achter een biertje in een bar op 1st Avenue te wachten tot er een bang konijntje kwam binnensluipen. De man op wie hij wachtte zou bewerkt, aangespoord en overgehaald moeten worden om akkoord te gaan met Connors plannen, maar hij was er redelijk zeker van dat de man het zou doen. Connor had zijn huiswerk gemaakt. Vroeger, langgeleden en toch niet zo langgeleden, was Connor een gerespecteerd man. Hij was verdomme een genie met bommen, eerst voor de IRA en daarna voor iedereen die wilde betalen voor zijn vakkundigheid en zijn lef. Maar er waren steeds minder mensen die zijn kunsten nodig hadden. Het wemelde op de hele wereld van de bommen en de bommenmakers die alles opbliezen, inclusiefzichzelf. En die amateurs werden dan meesterbreinen genoemd. Er was een tijd geweest dat Connor de aangewezen man was als een groep mensen met een wrok iets wilde laten opblazen. Maar dat was langgeleden en Connor had moeten terugvallen op zijn andere beroep, dat op de lange termijn slechts iets beter betaalde dan explosieven. Nu zat hij op een regenachtige morgen in een verder lege bar die nog steeds rook naar de sigaren, sigaretten en verbrande hamburgers van de avond tevoren. Thuis in de pub, The Wheel and Wagon, had het 's morgens altijd geroken naar was en whisky en goed donker bier. In The Wheel trof je altijd wel iemand die je kende, en dan kwam ook de politie af en toe nog langs. Connor kende de mensen van de politie. Sommigen van hen dronken zelf wel eens een glas bier met Connor en dan praatten ze erover dat ze Connor op een dag weer achter de tralies zouden zetten, deze keer voorgoed.
Het was ze nooit gelukt, hoewel hij zichzelf twee of drie keer bijna de das om had gedaan. Als hij thuis aan de bar was blijven zitten en nieuwe verhalen had gezocht om in The Wheel te vertellen, had hij op een relatief lang leven kunnen rekenen. Maar in Dublin kon hij de kost niet meer verdienen. Dus had Connor op een avond zijn spullen gepakt en een briefje neergelegd voor zijn broer. En toen was hij vertrokken. Connor had goed geld kunnen verdienen als hij voor de terroristen had willen werken die overal leken te zitten behalve op de Noordpool en de Zuidpool. En daar zouden ze ongetwijfeld ook heen trekken ah de ijskappen waren gesmolten en de ijsberen naar Kansas trokken. Maar Connor werkte niet voor gekken en terroristen waren gek. Je kon die gekken met hun krankzinnige ogen niet vertrouwen, want het kon ze niet schelen wie ze vermoordden. Connor vond dat je eerst moest waarschuwen, zodat de mensen weggehaald konden worden voordatje iets opblies. Als er per ongeluk toch iemand omkwam, zei je een gebedje voor de dode en je eigen ziel en een 'God Bless Ireland'. Daarna zette je het van je af. Je kon er toch niets meer aan doen. Je zette het van je af en ging over tot de orde van de dag. 'Nog een?' De barkeeper, een jonge man met een donkere blik die liet zien dat hij wist hoe het was achter de tralies, stond vlak bij hem. 'Waarom niet?'zei Connor. De barkeeper knikte en ging een tweede biertje inschenken voor zijn enige klant op deze niet bepaald veelbelovende ochtend. Aan lagerwal, dacht Connor. Gedwongen met een drugsdealer met de naam DJ Riggs te onderhandelen voor een handvol ontstekingen en met een Afghaanse heler die Hamid heette voor een stuk of zes staven slecht opgeslagen en verpakt dynamiet. De deur achter Connor ging open. Hij hoorde de regen ruisen achter degene die was binnengekomen. Hij voelde een vlaag warme wind tegen zijn rug. Toen ging de deur weer dicht. Connor draaide zich niet om. De barkeeper zette een volle kroes voor hem neer. Het schuim liep over de rand en Connor nam een slok. Er kwam iemand naast hem zitten. Hij rook de muskusgeur van regen, maar keek niet naar de man. Hij moest een rol spelen.
Connor had die rol al vele keren gespeeld. 'Bent u...'zei de man naast hem. 'Dat hangt ervan af wie je zoekt,' zei Connor. 'Behalve de kwieke barkeeper is hier verder niemand dan ik, dus is het waarschijnlijk dat je mij moet hebben.' Met die woorden draaide Connor zijn hoofd en keek naar de man naast hem. De man was nat en rilde, hoewel de regen warm was. Hij was ongeveer even oud als Connor, droeg een slecht zittend toupetje en miste elke vastberadenheid. 'Ik wilde het alleen zeker weten,' zei de man met een blik op de barkeeper, die met zijn rug naar hen toe stond te telefoneren. Het toverwoord is Terrence Williams,' zei Connor. Maar ik betwijfel of dat zijn echte naam is. Hij lijkt eerder een Sbbodon dan een Terrence. Vind je ook niet?' 'Ik weet het niet,' zei de man met een blik op zijn gezicht die Connor vertelde dat hij zich afvroeg waarmee hij zich had ingelaten. Het moet eruitzien als een ongeluk.' 'Ik weet wat ik doe,' zei Connor, plotseling nuchter en zakelijk. Vijfentwintig duizend plus onkosten.' 'Onkosten?' Connor schudde zijn hoofd en zei: Mijn kamer en de kost, en de middelen om het ding te maken. En hoe weet ik dat dit geen val is, dat jij niet van de politie bent? Dat is ook inbegrepen in de prijs, de risicofactor. Je moet duidelijker zijn en me laten zien datje bent wie je zegt dat je bent.' De man tastte naar zijn portefeuille. Het werkte. Connor had het initiatief genomen en zijn slachtoffer vragen gesteld voordat het slachtoffer dat kon doen. De barkeeper kwam naar hen toe. 'Voor mijn vriend ook zo een, 'zei Connor, en hij tikte tegen zijn kroes. De barkeeper knikte en liep weer weg. De man had eindelijk zijn portefeuille uit zijn zak weten te krijgen. Connor nam die van hem over en sloeg hem open. Rijbewijs. Creditcards. Kaart van de autoverzekering. Kaart van de ziektekostenverzekering. Kaart van de spaarbank. Vierentachtig dollar en een doffe dollarmunt met Susan B. Anthony achter een bibliotheekkaart.
Connor stak de munt omhoog. 'Geluksmunt?' 'Ik weet niet. Ik heb hem gewoon altijd bij me.' Connor gaf de man de munt en de portefeuille terug. 'Hoegaan we...' Hoe ga ik,' corrigeerde Connor. 'Ik heb het gebouw eens bekeken. Geen grote uitdaging. De helft van het geld plus drieduizend voor kosten van tevoren. De rest als het feest over is.' 'Contant?' Connor legde een hand op de schouder van de man en zei: 'Wat moet ik met een cheque?' 'Ik zorg dat hij gedekt is.' 'En ik zal hem nog steeds moeten innen. Hou op met dat gedoe en kom over de brug met het geld, anders zeggen we niets meer en dan scheiden hier onze wegen, tot groot nadeel van zowel de koper als de verkoper.' 'Wanneer doe je het?' 'Het heeft niet veel zin te wachten op de volle maan of een heldere zon,' zei Connor. Het ziet ernaar uit dat het nog wel even blijft regenen. Over twee dagen?' 'Twee dagen,' herhaalde de man. 'Goed.' 'Ik geloof dat ik maar hier blijf, lekker droog en in het goede gezelschap van onze spraakzame herbergier, terwijl jij het geld gaat halen.' 'Hoe weet ik...' 'Mijn reputatie, 'zei Connor, die zich dicht naar de man toe boog en hem dreigend in de ogen keek. 'Mijn trots. Voel je dat?' 'Ja', zei de man. 'Mooi,' zei Connor. Hij ging weer rechtop zitten, glimlachte en klapte in zijn handen. 'Nou, als jij je nu deze grauwe en natte dag in waagt en terugkeert met mijn honorarium, bied ik je iets te drinken aan.' 'Ik drink niet,'zei de man. 'Ik ben barkeeper, weet je nog?' 'Is er een wet in de koloniën dat barkeepers niet mogen drinken? "Ik vraag me af of wat de wijnboer drinkt half zo goed is als wat hij verkoopt. 'Omar Khayyam of zoiets.' 'Ik heb een leverkwaal,' zei de man.
'Verdiend meteen losbandig leven, mag ik hopen?' zei Connor. 'Nee, door een bloedtransfusie.' 'Neem me niet kwalijk, beste baas, maar ik begin depressief van je te worden. Maak dat je het natte donker in komt.' De man liet zich van de kruk glijden, maar bleef nog even aarzelend staan, alsof hij zich afvroeg of hij van gedachte moest of kon veranderen. 'Niets zo troosteloos als besluiteloosheid,' zei Connor. 'De troost ligt in het bier.' De man vertrok. Heb je hier ook iets te eten? Iets waaraan je niet doodgaat?' vroeg Connor aan de barkeeper. 'Een broodje ham, 'zei de barkeeper. Het brood is vers.' 'Doe er daar maar een van met mosterd,'zei Connor. 'En wat pretzels of zoute noten zouden ook zeer welkom zijn.' De barkeeper knikte. Dit beloofde een snel en gemakkelijk karweitje te worden. Er zou niemand gewond raken. Inpakken. De rest van de betaling incasseren. Wegwezen naar JFK met een ticket naar Toronto. En dan naar Australië voor de grote beloning. Connor glimlachte en nam zich voor iets te doen aan de kies achter in zijn onderkaak, die hem al maanden dwarszat. Snel en gemakkelijk. Maar het zou niet snel en gemakkelijk gaan. Het zou verkeerd gaan, heel erg, rampzalig, dodelijk verkeerd. Twee maanden eerder Manhattan Het was onredelijk om te verwachten dat een normale man met normale behoeften ze negeerde, de meisjes. Dat wisten zij. Dat wist hij. Het was geen kwestie van zelfbeheersing. Alvin Havel deed al vijfjaar alsof de meisjes met hun glanzend gewassen haren, hun wippende borsten, hun schone, heldere gezichten en hun benen...
Alvin deed al vijfjaar alsof werkte er hard aan om een goede leraar te zijn en scheikunde interessant en leuk te maken. Daar was hij in geslaagd. De leerlingen, rijk en vol zelfvertrouwen, echt of gespeeld, praatten over huizen in de stad en in Vermont of Connecticut of de Bahamas, waar ze hun eigen Lexus of BMW of Mercedes hadden. Ze praatten over reisjes naar Parijs of Tokio of Sydney. De zomers moesten een periode zijn waarin leraren zich konden herstellen, een voordeel van een beroep waarvan je nog geen behoorlijke hypotheek kon betalen. Alvin onderwees in de zomers leerlingen die tijdens het normale schooljaar niet op school wilden zijn en er in de zomer nog minder wilden zijn. De zomerschool was een straf. Norse gezichten, over elkaar geslagen armen, slaperige ogen. En de meisjes. De zomer was geen tijd voor ontspanning voor hem. Hij moest ze wel zien, heet en bruin. De meesten waren slim. Sommigen waren zelfs briljant. Een paar hadden belangstelling voor scheikunde. Die morgen was alles bedekt met rijp en was het fris. In de school was het te warm, omdat de verwarming hoog was gezet. Het was een opgave voor leerlingen en leraren om wakker te blijven. Hij had ze een overhoring gegeven. Het was te warm in het lokaal om echt les te kunnen geven. Een overhoring zou ze twintig minuten bezighouden. Daarna zouden ze de overhoring bespreken en was de les alweer om. Ze was naar hem toe gekomen met een vraag. De andere leerlingen hielden hen in de gaten zonder echtte kijken. Ze had haar vraag gefluisterd, met haar mond bijna tegen zijn oor. Hij kon haar haren ruiken. Haar blauwe zijden blouse stond een eindje open en hij kon nergens anders naar kijken dan naar haar borsten. Hij beantwoordde haar vraag en vroeg of hij haar na de les even kon spreken. Hij had een vrij uur. Zij had lunchpauze. Ze zei ja. Toen de anderen na de les weg waren, bleef ze met haar hoofd schuin en een wetende glimlach op haar lippen voor zijn bureau staan. Alvin deed de deur van het lokaal dicht en draaide zich naar haar om. Hij probeerde te verbergen dat hij trilde.
'Zit ik in de problemen?' vroeg ze. 'Nee,' zei hij, wetend dat wat hij ging doen zijn leven kon verwoesten als hij niet voorzichtig was. 'Wat is er dan?' vroeg ze. 'Ik wil graag datje me even helpt,' zei hij. 'Ik moet u helpen?' Hij liep naar haar toe met een bedachtzame blik op zijn gezicht. 'Met een experiment dat ik graag wil uitvoeren. Als het lukt, wil ik er een artikel over schrijven.' 'Publiceren of ten onder gaan,' zei ze toen hij voor haar ging staan. 'Inderdaad,' zei hij. Ze deed een stap achteruit toen hij nog verder naar voren kwam. 'En wat moet ik dan doen?' vroeg ze. 'Ik moet zes verschillende elementen in balans brengen. Dus heb ik iemand met een goede coördinatie nodig die ieder element in de gaten kan houden om te kijken of er niets verkeerd gaat.' Hij keek haar recht aan. Zij keek terug. 'Laat me je handen eens zien,' zei hij. 'Mijn handen?' 'Handen, vingers,' zei hij. 'Ik wil er zeker van zijn dat ze schoon genoeg zijn.' De blik op haar gezicht was een combinatie van scepsis en geamuseerdheid. Ze stak een hand uit. God, wat was ze mooi. Waar was hij in godsnaam mee bezig? Hij pakte haar hand en ging met zijn duim over de palm. 'Mooi,' zei hij. Heel goed.' Ze glimlachte. Het was halverwege de morgen. Hij was aan het flirten. Zij vond het wel grappig. Meneer Havel was leuk. Ze was veilig bij meneer Havel. 'Heb je belangstelling?' vroeg hij. Haar mond was droog. 'Belangstelling?' 'Voor het experiment.' 'Ik weet niet,'zei ze. 'Ik heb niet veel tijd.' 'Denk er eens over na, 'zei hij. 'Als je wilt, mag je wel even kijken naar wat ik tot dusver heb gedaan.
Misschien helpt het je tot een besluit te komen.' Ze haalde haar schouders op. 'In het opslagkamertje,' zei hij, en hij nam haar mee naar achteren. Hij schoof het whiteboard opzij en volgde haar het kamertje in. Dit was idioot. Hij moest ermee stoppen. Het was nog niet te laat. Over een paar minuten, nee, over een paar seconden zou ze het op een gillen zetten. Dan kon hij zijn leventje en zijn carriëre wel vaarwel zeggen. 'Waar staat het?' vroeg ze toen hij het licht aandeed. Hij raakte haar schouder aan. Ze draaide zich naar hem om. Hij deed de schuifdeur dicht. Ze was niet bang. Ze was belangstellend, nieuwsgierig. Een kus in de kast. Een leraar die haar iets verschuldigd zou zijn. Ze was niet van plan het tegen hem te gebruiken, maar het zou leuk zijn om te weten dat ze het kon en te weten dat hij het ook wist. Hij kuste haar. Hij rook haar haren, voelde haar borsten tegen zijn borst. Haar mond stond open. En toen ze hem met beide handen op zijn borst voorzichtig wegduwde, dacht ze dat het daarmee afgelopen zou zijn. Ze legde even haar hand tegen zijn wang en tastte toen naar de deur. Alvin greep haar arm, draaide haar weer om en kuste haar nogmaals. Deze keer reageerde ze niet. Ze stribbelde ook niet tegen, maar ze kuste niet terug. Toen schoof hij een hand onder haar blouse en ze zei: 'Hé, niet doen.' Hij duwde haar met haar rug tegen de muur. Het kon hem niet schelen wat er gebeurde. Goed en kwaad deden er niet langer toe. Hij fluisterde: 'Niemand kan je horen. Ik wil datje ervan geniet. Ik wil je geen pijn doen.' Nu was ze bang, heel bang. Hij was groter dan zij, sterker dan ze had verwacht en hij had een krankzinnige blik in zijn ogen en was niet langer de glimlachende, hulpvaardige, grappige meneer Havel. Ze verzette zich niet. Ze wilde niet dat hij boos werd. Ze wilde alleen maar weg. Ze was geen maagd meer. Ze hield zichzelf voor dat dat verschil maakte, maar geloofde het niet echt. Ze dacht aan water, aangolven, probeerde het geluid van golven tegen de kust te horen.
Ze wilde dat het voorbij was. En toen was het zover en ging hij van haar af en zei hij: 'Is alles goed met je?' De meneer Havel die ze kende was terug. Hij hielp haar overeind. Ze gaf geen antwoord. Ze keek hem niet aan. De onuitgesproken vraag bleef in de lucht hangen. Zou ze het verder vertellen? Ze besloot dat ze hem geen antwoord zou geven. Hij zou in angst moeten afwachten. Als ze wilde, kon ze nu huilend en gillend de gang op lopen, maar ze deed het niet. Ze wist dat ze niet lang kon wachten. Ze trok haar rok en blouse recht. Ze begon te huilen en probeerde ermee op te houden, omdat ze niet wilde dat hij zag dat ze zwak was. Het spijt me,'zei hij. 'Ik kon niet...' Ze schoofde deur open en stapte de klas in. Alvin kwam achter haar aan. 'Ben je...' begon hij, maar ze pakte haar boeken, beet op haar onderlip en haastte zich de klas uit en de gang in, waar het wemelde van de rondlopende, pratende en lachende leerlingen, die geen idee hadden van wat er gebeurd was. Ze keek niet naar Alvin Havel om. Ze was al plannen aan het maken. Ze zou hem vermoorden. Niet vandaag. Niet deze week. Hij moest lijden, moest bang zijn als hij naar haar keek. Ze zou hem vermoorden. Misschien zou ze daar hulp bij nodig hebben. Ze wist waar ze die kon krijgen. Ze zou hem vermoorden. Ze hoefde zich niet bloot te stellen aan tastende ziekenhuishanden en vernederd te worden door de politie. Ze hoefde de woede en het verdriet van haar ouders niet onder ogen te zien. Ze zou hem vermoorden. En twee maanden later deed ze dat ook. Twee jaar eerder Hampstead, Long Island Adam schaamde zich. Adam was bang. Adam wilde niet naar de dierenwinkel waar hij na school en op zaterdag werkte. Adam was gek op dieren. Hij was er heel blij mee geweest toen zijn vaders oude vriend Larry Beckerman hem de baan had aangeboden. Nu was hij niet meer blij. Drie weken eerder, toen Adam twee maanden in de dierenwinkel werkte, had meneer Beckerman gezegd dat hij hem moest helpen in de opslagruimte.
Er was een nieuwe lading kooien binnengekomen en die moesten worden voorzien van een etiket en een prijsje en op de planken worden gezet. Het was niet druk op die dinsdagavond. Adam was klein voor zijn vijftien jaar. Larry Beckerman was een grote, brede, gespierde, achtenveertigjarige vader van drie jongens. Het begon ermee dat Beckerman Adams hand aanraakte toen hij een kooi omhooghield om er een etiket aan te bevestigen. Een paar minuten later, toen hij een grote kooi optilde, liet Beckerman over Adams schouder een hand over zijn borst gaan voordat hij hem hielp met de kooi. En toen Adam zijn handen stond te wassen in de kleine wasruimte naast de opslagruimte kwam Beckerman binnen, stak zijn hand langs Adams gezicht om een handdoek te pakken en sloeg toen plotseling beide armen om Adams borst. Adam probeerde zich los te maken. Het gebeurt toch, wat je ook doet, 'fluisterde Beckerman. 'Ik doe je geen pijn.' Beckerman kuste hem in de nek. Adam rook iets in Beckermans adem, misschien het bacon van het ontbijt van die ochtend. 'Niet schreeuwen,' zei Beckerman. 'Niemand kan je horen.' De dieren in de kooien kwetterden, miauwden, knisperden, krijsten en blaften. Een van Beckermans zoons, Nick, was even oud als Adam. Ze hadden wel eens samen les, maar ze waren geen vrienden. Nick was een sportfanaat, net als zijn twee broers. Adam was niet echt een nerd, maar ook niet vreselijk sportief. 'Als je iemand hierover vertelt, zeg ik dat je liegt,'zei Beckerman. 'Ik ben niet van plan iets te doen wat sporen nalaat. Doe maar rustig aan. Geniet ervan.' Beckermans hand gleed tussen Adams benen. Adam voelde dat zich iets roerde, ondanks zijn angst en het hyperventileren. En dat was het begin. Hij was doordrenkt van zweet, angst en schaamte.
Toen het voorbij was, wist Adam dat hij niemand kon vertellen wat Beckerman met hem had gedaan en wat hij onder dwang met Beckerman had gedaan, een oude familievriend, de kamergenoot van zijn vader toen die op de universiteit zat. Adam had ontslag kunnen nemen, had kunnen zeggen dat hij te veel huiswerk had en dat hij bang was voor slechte cijfers. Dat had hij kunnen doen, maar Beckerman zei dat hij dat beter niet kon proberen. Hij had het aan zijn ouders kunnen vertellen, zijn broer kunnen schrijven, naar de politie kunnen gaan. Maar stel dat ze hem geloofden? Dan zou iedereen weten wat hij met Beckerman gedaan had. Dan was hij Adam de homo, Adam het mietje. Hij zou het horen, hij zou het zien in de blikken van andere mensen, ook al zeiden ze het niet. Hij putte troost uit de dieren, de pups en de jonge poesjes, de kaketoe die zei: 'En je ouweheer ook, 'niet zo snel en 'en datte me toffe jongens zijn'. En iedere week ofzo, hij wist nooit wanneer het zou gebeuren, riep Beckerman hem naar de opslagruimte. Op zaterdag was hij veilig. Te druk. Maar doordeweekse dagen waren anders. En toen, op een dinsdag, werd hij weer naar de opslagruimte geroepen en werd hem gezegd op zijn knieën te gaan zitten. Maar Adam pakte Beckermans hand en beet, beet hard terwijl Beckerman met zijn broek op zijn knieën moeite moest doen om niet te vallen en gilde van pijn. Adam proefde bloed. Beckerman struikelde. Afgelopen,' zei Adam. 'Maak dat je wegkomt,' had Beckerman geantwoord, op zijn rug met zijn hoofd tegen een kleine juten zak vol vogelzaad. Adam was weggegaan. Hij had het niemand verteld, zei dat hij ontslag had genomen. Hij was bang om Beckerman weer te ontmoeten, of iemand van Beckermans gezin. Die kans was groot. Beckerman en Adams vader bleven vrienden. Beckerman zei dat hij gebeten was door de kaketoe. Adam werd stil, te stil, en afwezig. Zijn ouders maakten zich zorgen. Ze zeiden dat hij professionele hulp moest zoeken. Hij zei dat alles prima in orde was en deed moeite om de indruk te geven dat dat ook waar was. Het kostte hem veel inspanning en hij kon de herinneringen niet van zich afzetten.
Vier weken nadat hij de hand had gebeten die hem had misbruikt, schreef Adam een brief aan zijn broer. Hij had ook een e-mail kunnen sturen, maar die e-mail zou voor altijd in de cyberspace blijven bestaan. Hij vroeg zijn broer de brief te vernietigen nadat hij hem had gelezen. Adam maakte zijn verontschuldigingen omdat hij de brief had geschreven, maar hij moest het iemand vertellen. Een maand nadat hij de brief op de post had gedaan, was er nog steeds geen antwoord. Op een avond wenste Adam zijn moeder en vader welterusten, ordende zijn boekenkasten, ruimde zijn kamer op en trok de deken op zijn bed netjes recht. Toen ging hij onder de douche, trok een schoon shirt, ondergoed en een schone broek aan en hing zichzelf op aan een dwarsbalk in zijn kamer.