Hoofdstuk 1
Riff Lorton keek op het horloge dat hij de week tevoren van een dronken man had gepikt, zag dat het net negen uur was, en kreunde omdat het grootste gedeelte van de avond nog voor hem lag. Als de zomertijd eenmaal gold konden ze pas later in actie komen, nadat het werkelijk donker was geworden. Maar de hele dag had hij zich rusteloos gevoeld, kriebelig en verlangend om iets te beginnen, om een einde te maken aan het geluier van de Jets en ze in actie te brengen.
Het was best voor jochies als Baby-John om rond te hangen en op orders te wachten, maar ’s avonds moest hij de Jets laten zien dat hij ze net zo bezig kon houden en net zo belangrijk kon laten zijn als Tony had gedaan toen die ontbrekende figuur hun plannen gemaakt had.
Er waren een paar dingen die ze konden doen. Ze konden naar het Central Park gaan en een dronken kerel opzoeken om te beroven, want er waren een paar mannen bij de Jets die horloges nodig hadden. Of ze konden door de bosjes gaan kruipen totdat ze een of andere sukkel vonden die het met zijn meisje aan ’t doen was en kijken of ze niet mee konden gaan doen. Ze konden zelfs uit elkaar gaan en apart door het park gaan lopen met overdreven draaiende heupen totdat een van hen een of andere smerige flikker op zou pikken om in elkaar te timmeren, voordat ze zijn portefeuille en horloge afpakten.
Riff vond geen van de mogelijkheden goed genoeg. Zodra het donker werd zat het Park vol met smerissen die eerst sloegen en later pas vragen stelden. Een knul die met een grietje in het Park zat, was waarschijnlijk bezig haar te verkrachten, dus konden er moeilijkheden komen voor de onschuldige voorbijganger en sommige van die flikkers waren een grote verrassing -dokwerkers, vrachtrijders, judo-experts, kerels die eruitzagen als worstelaars en je met ze bemoeien, kon je je nek kosten. En je kon niets zeggen van het verwijfde soort; dat konden politiemannen in burger zijn, die op patrouille waren voor flikkers. Dus niet naar het Park.
Natuurlijk waren de grietjes er nog, maar de Jets hielden ervan naar dat soort actie toe te werken en als ze de meisjes nu oppikten, zouden ze voor de rest van de avond aan ze vast zitten; en zoals Graziella aan hem hing, maakte ze een ouwe man van hem voor zijn tijd.
Voor een uitgekookt lekker meisje had ze een paar stompzinnige ideeën over trouwen en ze begon trouwens steeds meer te kletsen en te zeuren over hoeveel lui van hun leeftijd er ieder jaar trouwden. Om te huilen! Ze had hem zelfs het gedeelte van de krant laten zien waar een lijst in stond met de namen en leeftijden van alle mensen die in ondertrouw waren en bossen van die idioten waren net achttien.
Nee meneer, zei Riff tegen zichzelf en hij wist dat de andere Jets het met hem eens waren, hij vond het uitstekend om te rotzooien zonder te trouwen en de rest van dat gedonder.
‘Dit is Action die vraagt wat er voor actie is!’ Riff voelde dat zijn luitenant hem een por gaf. ‘Wat gaan we vanavond doen om de naam van onze pure stad zwart te maken?’
Riff pulkte tussen zijn tanden met een legitimatiebewijs dat als leeftijd tweeëntwintig aangaf. Middelbare lengte met een vierkant gezicht en een vierkante kin en heel kort haar zodat niemand er houvast aan kon krijgen in een vechtpartij. Riffs ogen waren groot, intelligent en stonden wijd uit elkaar. Zijn neus was tweemaal gebroken geweest.
Net als de andere jongens van de Jets droeg hij het gebruikelijke uniform voor warm weer: kakibroek of spijkerbroek, strakke T-shirts om de spieren goed uit te laten komen en lage zwarte schoenen. Terwijl ze op zijn besluit wachtten, stonden de Jets om hem heen. Hij hing tegen een lantaarnpaal; de ogen van de anderen glinsterden vol verwachting, hun monden waren strakke, wrede lijnen, hun vingers stonden gespannen als klauwen, ze schoven nerveus heen en weer alsof ze ernaar verlangden van het hek los te breken.
Riff keek over hun hoofden heen zoals hij al zo veel nachten gedaan had in de hoop dat hij Tony zou zien komen. Waarom Tony ze op die manier had laten barsten, was iets dat Riff niet kon begrijpen en hij begon het verhaaltje dat Tony hem over zijn moeder verteld had te wantrouwen. Zijn eigen moeder, die van Action, A-Rab, Diesel en Gee-Tar, waren allemaal iedere dag bedreigd, maar tot nu toe was er nog nooit een begrafenis geweest.
‘Kijk niet langer of die Pool eraan komt,’ hoorde hij Action zeggen. ‘Tony wil geen moer met ons te maken hebben.’ ‘Weetje wat de moeilijkheid met jou is?’ vroeg Riff hem. Action deed een stap achteruit en vouwde zijn handen om zijn knokkels te laten kraken. ‘Ga je gang, vertel het me maar.’ ‘In jouw geval zijn twee hoofden niet meer waard dan één.’ Baby-John lachte. ‘Hé, die is goed, Riff. Een nieuwe figuur schrijft je teksten zeker.’ Hij nam een duik om de hand van Action te ontwijken en sprong naar de stoeprand. ‘Oké, Action, het spijt me dat ik gelachen heb.’
‘Probeer het nog eens en je zult niet eens tijd voor spijt hebben,’ zei Action dreigend tegen Baby-John en tegelijkertijd tegen de andere leden van de Jets.
Action had zichzelf er nooit van kunnen overtuigen dat Baby-John het soort rekruut was dat ze nodig hadden. Tony, die het joch had ondersteund, had uitgelegd dat de meesten van hen bij de Jets waren begonnen rond te hangen toen ze dertien of veertien waren, omdat een jongen die er niet bij was er helemaal uit lag en maar beter kon besluiten zich helemaal niet meer op straat te laten zien. Maar er waren jongens en jongens, dacht Action, en Baby-John - nou, dat was een beroerde bijnaam voor iemand waarvan verwacht werd dat hij zou blijven staan zwaaien met een fietsketting wanneer het gevecht feller en rauwer werd.
Action begon zich steeds vaker af te vragen of hij Riff niet uit zou moeten dagen om voor het leiderschap van de Jets te vechten. Maar als hij het deed en won, zou hij de Jets moeten vertellen wat er gedaan moest worden, ze echt leiden; op deze manier kon hij kankeren over alles wat er gedaan werd en ervoor zorgen dat Riff slapper werd.
Omdat Riff zich in moest spannen om leider te blijven, waren de Jets een gesloten, hechte groep en geen enkele blanke bende van de andere blokken zou met ze willen vechten. Zelfs de onderwereldfiguren wisten genoeg van ze om uit hun buurt te blijven. Alleen de Portoricanen bleven rondhangen, iedere dag waren het er meer en als die vervloekte politie en de burgemeester en wie dan ook niet genoeg benul hadden om er iets tegen te doen, dan deden de Jets het wel.
Misschien, dacht Action, terwijl hij over zijn knokkels bleef wrijven, zou de burgemeester hun op een gegeven ogenblik wel een medaille geven; een grote ceremonie, massa’s toespraken, ontzettend veel drank en vrouwen en aan het eind, wanneer ze hun medailles zouden krijgen, zouden ze die onderkruipsels vertellen wat ze met die medailles konden gaan doen, reken maar!
‘Ik weet het niet,’ zei Diesel, nadat hij overeind gesprongen was uit een handstand, ‘maar ik vind dit de langste avond die ik ooit heb meegemaakt.’ Hij keek omhoog naar de sterren, daarna naar de straatlantaarns. ‘Ik heb geen inspiratie,’ voegde hij eraan toe. ‘En ik ben niet moe genoeg om ergens te gaan liggen slapen. Allemaal naar de nachtfilm?’ stelde hij voor.
‘Hou op,’ zei Riff. ‘We gaan een eindje lopen en wachten gewoon af of er iets gebeurt. Jij... jij’ -hij wees naar Mouthpiece en Tiger -‘houden jullie de buurt in de gaten.’
Met vierkante schouders, zijn duimen achter de gesp van zijn brede soldatenriem, overdreven stijve passen nemend, liep Riff weg, zijn ogen waren op een ver punt gericht. Iedereen die hem in de weg liep zou opzij moeten gaan, want dit was hun terrein.
Achter hem liepen de Jets met z’n tweeën of z’n drieën. Baby-John liep zo dicht bij Riff als hij durfde, hem zo veel mogelijk imiterend en hopend dat niemand zou merken, vooral Riff niet, dat hij ook met zijn duimen achter zijn gesp liep.
Action, A-Rab, Big Deal, Snowboy en Gee-Tar liepen nu ook op dezelfde manier. Het was bedoeld om iedereen te laten zien dat de Jets op jacht waren, klaar om op iedereen voor alles in te hakken - wat het ook zou zijn - waar dan ook en desnoods nu meteen.
In verschijning, manieren, doel, waren de Jets volkomen gelijk aan de duizenden andere bendes die in de andere buurten rondzwierven en het meest angstaanjagende aspect was dat ze geen mikpunt voor hun haat hadden. Met hun blikken, woorden en daden, zelfs in gedachten, haatten ze alles en iedereen die hun pad kruiste. Zonder doel zwierven ze door de stad, belust op vernieling. Niets was veilig want iedereen en alles was hun vijand. Daarom wierpen de Jets zich met de woede van blinde, hersenloze beesten op alles wat ze tegenkwamen.
Hun slachtoffer of mikpunt kon een man zijn tegen wie ze gisteren nog vriendelijk waren, een jongen of een meisje waar ze een minuut geleden grapjes mee hadden gemaakt, een winkelier die ze altijd op de pof had laten kopen, een leeg gebouw waar nog een hele ruit in zat. Overgegeven aan blinde vernielzucht, niet in staat om mensen of instellingen te respecteren, vernielden de bendes, en wanneer ze niemand anders vonden om in elkaar te slaan, keerden ze zich tegen elkaar.
Op die manier werd de stad een slagveld van duizenden straten, tienduizenden daken, kelders en steegjes. De stad werd onveilig en de mensen liepen en leefden in doodsangst.
Totdat de Portoricanen op het toneel verschenen. Toen hadden de bendes een doel en een mikpunt, en de stad werd veel veiliger voor iedereen - behalve voor de Portoricanen. Ze waren hier zonder uitnodiging gekomen dus was alles wat hen overkwam hun eigen schuld.
Sommige denkende mensen vroegen zich af wat er zou gebeuren wanneer de Portoricanen zouden vluchten of de stad uitgejaagd zouden worden. Het was het beste om hier niet te diep op in te gaan of te ver vooruit te kijken. Zoals de zaken nu stonden, voerden de bendes oorlog tegen de Portoricanen, en de Portoricanen namen wraak. Er bestond hoop dat ze elkaar zouden uitroeien; en met deze blijde hoop voor de toekomst ging de stad door met alles op z’n beloop te laten, zoals gewoonlijk - en met sterven.
Omdat het een warme avond was, zagen de mensen voor de ramen en op de stoepen de Jets, en alleen degenen die het openlijk eens waren met hun activiteiten groetten de jongens. Degenen die dat niet deden draaiden hun hoofden om of verstopten zich achter kranten en zakdoeken omdat de Jets moeilijkheden betekenden en in dit overbevolkte blok waren er toch al meer moeilijkheden dan licht, lucht of hoop. Dus waarom zou je nog meer moeilijkheden zoeken?
In de andere straten waren andere bendes die lang in bed bleven liggen, ’s middags opstonden en ’s avonds als zwerfkatten echt tot leven kwamen om door de kelders, de steegjes en over de daken, langs de straten van de vervallen West Side van Manhattan te sluipen.
Er was geen ruimte om je te bewegen, geen plaats waar je heen kon gaan. ffet was twintig j aar nadat de Tweede Wereldoorlog was uitgebroken en geëindigd, maar huizen die de gewone man zich kon veroorloven waren nog steeds niet te vinden; en wanneer een blanke uit zijn woning weg wilde gaan, was er nergens een huisbaas te vinden die niet blij was met de vrijgekomen ruimte, die hij onmiddellijk kon verhuren tegen een hogere prijs.
En als hij drie kamers wilde onderverdelen in vijven, zessen of zelfs achten, kon hij iedere kamer met Portoricanen vullen en zo veel geld verdienen dat hij het grootste deel van het j aar in Florida of Californië door kon brengen. Hij hoefde de huizen of de bewoners nooit te zien, en zelfs nooit iets aan het onderhoud van gangen, muren en daken te doen. Als het huis instortte, maakte de huisbaas een parkeerterrein van zijn grond.
Op het laatst moesten dus zelfs de mensen die niets van de Jets wilden weten, toegeven dat de jongens tenminste iets deden om het kleine beetje wat ze in hun eigen buurt hadden te behouden. Wanneer ze niet van de manier hielden waarop de jongens te werk gingen, gaven ze toch toe dat ze in ieder geval iets deden, wat meer was dan van de politici en de onzin die ze uitkraamden gezegd kon worden.
Geen enkele politicus woonde in de West Side; geen enkele hoefde te vechten voor een klein kamertje, voor ruimte om adem te halen; en wanneer de stad onveilig, overbevolkt, deprimerend werd, wanneer hoe langer hoe meer straten onveilig werden na zonsondergang, wiens fout was het dan? Geen mens in de kazernewoningen was ooit gevraagd of hij wilde dat de Portoricanen in het land werden toegelaten. Zij hadden geen stem in de beslissing, maar dat betekende niet dat zij hem niet afkeurden. Geen enkele krant liet een stem opgaan voor de mensen van de West Side - alleen jongens zoals de Jets, die hun stemmen en vuisten gebruikten. Het was maar het beste dit niet te vergeten.
Hun tanden tegen elkaar klikkend, hun hakken hard neerzettend, met minachtende grijnzen om hun mondhoeken, staken dejets langzaam de straat over, en dwongen de automobilisten om op hun rem te gaan staan. Toen een stomme bestuurder uit zijn auto leunde en ze toeriep dat ze op moesten schieten, bleef Riff staan, wierp een woedende blik op de man, daarna liep hij naar de wagen met Action en Diesel achter zich aan en de man in de auto draaide zijn raampje zo vlug mogelijk omhoog en sloot zijn deuren af. Als angstige vissen in een kom die worden aangevallen door een kat, konden de bestuurder en zijn vrouw, die naast hem zat, alleen maar van de ene kant naar de andere schuiven, terwijl de jongens goed samenwerkend de voorruit en de zijraampjes volspuugden voordat ze opzij gingen om de wagen door te laten. Toen hij wegreed trapten ze tegen de achterbumper en brulden daarna van het lachen omdat dit de zoveelste auto met een rotbestuurder was, die ze een trap tegen zijn achterwerk gaven.
Terug op het trottoir en bijzonder tevreden over zichzelf, wees Action naar een Portoricaanse man en vrouw van middelbare leeftijd die net uit een kleine Portoricaanse kruidenierswinkel kwamen. Ze zagen de jongens, aarzelden, keken elkaar besluiteloos aan en gingen weer bij de kruidenier naar binnen.
Maar zo gemakkelijk zouden ze er niet van afkomen. Riff gaf een teken en Snowboy, die zichzelf graag als een commando beschouwde, deed de deur van de kruidenier open en smeet een kleine stinkbom in de volgepropte ruimte.
‘Wat maakt het uit,’ zei Snowboy tegen Baby-John nadat hij de Jets had ingehaald. ‘Ze leven als zwijnen, dus het zal wel niets voor ze uitmaken of ze dingen eten die stinken als zwijnen.’
Baby-John knikte braaf terwijl hij deze mededeling in zich opnam om haar in de toekomst te kunnen gebruiken. Niet alleen hadden Riff en Action hem laten zien hoe je onbeschofte automobilisten moest behandelen die dachten dat de straat hun eigendom was als ze voor hun auto betaald hadden, maar bovendien had Snowboy de Portoricanen op een manier te grazen genomen die ze niet zouden vergeten. En als ze naar huis gingen en het aan hun zoons vertelden en de zoons kwamen de Jets opzoeken, was dat ook goed, want een Portoricaan die op het terrein van de Jets kwam werd als vloermat gebruikt.
Strijdlustig, snakkend naar een botsing, vervolgden de Jets hun avondwandeling.
Dit was de tweede avond dat ze rondliepen zonder dat er werkelijk iets gebeurde en Riff wist dat de jongens rusteloos genoeg werden om zich tegen hem te keren, wat precies was wat Action wilde. Een leider moest voor zijn mannen zorgen, zorgen dat er altijd iets te beleven was en de man die dat niet kon, was niet veel waard als leider.
Er was maar één man aan wie Riff de Jets over zou willen doen en toen Riff weer aan Tony dacht, kon hij alleen maar bitter zijn. Misschien was dat het, dacht Riff; hij verspilde zo veel tijd met het schoonpraten van Tony dat hij niet genoeg overhield voor de jongens en de beweging die ze nodig hadden.
Opeens hoorde hij Mouthpiece roepen: aan de overkant liepen drie Portoricanen op negen uur. Riff en de jongens keerden zich snel om en gingen op hun doel af. Maar de Portoricanen, in hun blauwe jasjes met gele biezen die aangaven dat ze Sharks waren, schoten een gang in en Riff vloekte omdat het nutteloos was om ze te achtervolgen.
Maar als er drie Sharks in de buurt waren, zouden er meer kunnen zijn. Riff hoorde Action zeggen dat hij de Sharks vanavond tot moes zou slaan en terwijl de Jets met deze strijdlustige kreet instemden, gingen ze ook verwoeder naar de vijand zoeken. Net toen ze de hoek om wilden gaan en zich in tweeën wilden splitsen, gaf Riff een teken met zijn hand dat het grootste gevaar betekende: politie. Omdat ze ruime ervaring met smerissen hadden opgedaan, gingen ze langzamer lopen en wachtten tot de patrouillewagen een eindje voor ze stopte.
De Jets zagen er bijzonder onschuldig uit - rustig aan het wandelen, verder niets; Riff was de eerste die naar de patrouillewagen toeging. Mouthpiece was weggedoken omdat hij de messen, twee paar boksbeugels en twee fietskettingen bij zich had, die uit een van z’n broekzakken puilden. Riff glimlachte inwendig toen hij zag hoe handig Mouthpiece in een kelder verdween. Door gebruik te maken van binnenplaatsen en brandtrappen zou Mouthpiece bij de geheime kelder komen die hun wapenopslagplaats was.
Met een ervaren beweging om de politie te beletten achter de verdwijnende jongen aan te gaan, legde Riff zijn hand op het portier van de auto om hem dicht te houden en boog zich voorover om de stille en de smeris die naast hem zat goedendag te zeggen.
‘Als dat inspecteur Schrank niet is,’ zei Riff tegen de man met het vriendelijke gezicht, die nu geïrriteerd keek en het portier probeerde te openen. ‘En agent Krupke,’ herkende hij de bestuurder, die aan de andere kant in de auto werd gehouden door Action en Big Deal. ‘En wat brengt u naar dit gedeelte van de stad?’
‘Wie is die knul die er net vandoor ging?’ vroeg Schrank. ‘En haal je hand van de deur voor ik al je vingers breek.’
Riff stapte achteruit en gaf met zijn ogen een teken aan Action om de politie uit de wagen te laten komen. ‘Een mooie manier om jonge stadsgenoten te begroeten, die hun best doen in vrede te leven met onze wetsdienaren,’ klaagde Riff.
Op het trottoir deed Schrank een paar aarzelende stappen alsof hij van plan was de jongen die hij van de bende had zien wegrennen, te achtervolgen; maar het zou nu onmogelijk zijn hem nog te vinden, dus liet Schrank bijna al z’n tanden zien in een geforceerde grijns. Groot, stevig, fors gebouwd, met handen die ettelijke hoofden in elkaar hadden geslagen, wipte hij van zijn hakken op zijn tenen terwijl hij een stuk kauwgom uit een papiertje haalde en het in z’n mond stopte. ‘Wie verdween er zo vlug?’ vroeg hij.
Riff ging overdreven lang koppen tellen. ‘We zijn allemaal aanwezig. Als u ons nu vertelt waar wij het genoegen van uw bezoek aan te danken hebben, zullen we twee pittige coupletten van ons welkomstlied voor u zingen.’
‘Het is geen genoegen en dit is geen bezoek,’ zei Schrank. Hij was al dertig jaar bij de politie en zijn gezicht was harder geworden door ervaring en filosofisch fatalisme die hem in staat hadden gesteld alles te overleven. Alle mensen waren rot, geloofde Schrank, maar de herrieschoppers moesten uitgeroeid en onderdanig geslagen worden.
‘Als er nog iemand de benen neemt krijgen de knullen die ik te pakken krijg het op hun dak,’ zei hij waarschuwend tegen de Jets. ‘En kijk niet zo onnozel, A-Rab.’
‘Arme ik - dit is m’n normale gezicht,’ protesteerde A-Rab. ‘Als u weet hoe ik er anders uit kan zien...’
‘Natuurlijk,’ viel Krupke vlug in. ‘Als we eens samen naar de een of andere binnenplaats gingen. Wat ik ook aan je gezicht doe, het moet wel een vooruitgang zijn.’
Schrank stak zijn hand omhoog om Krupke te laten zwijgen. ‘Wie van jullie heeft een stinkbom in de bodega aan de andere kant van de straat gegooid?’
‘Bodega?’ vroeg Baby-John. ‘Alstublieft meneer, als dat een vies woord is, ik ben nog erg jong en onschuldig.’
‘Ik geloof dat je beter kunt zorgen dat je thuiskomt, jochie,’ zei Schrank dreigend tegen Baby-John. ‘Je bent stom om je in te laten met deze doorgewinterde figuren.’
Snowboy sloeg beschermend zijn arm om Baby-John heen. Hij had de laatste stinkbom voor de kruidenier gebruikt en kon daar niet op gepakt worden. ‘We zorgen dat hij niet in de rotzooi komt, inspecteur Schrank, meneer.’ Hij aaide Baby-John over zijn hoofd en het joch rolde zogenaamd onschuldig met zijn ogen. ‘We houden hem ver van slecht gezelschap.’ ‘Dus jullie weten niets van de kruidenier?’ vroeg Schrank die het treiteren negeerde om bij de hoofdzaak te blijven.
Riff schudde zijn hoofd en stak toen zijn rechterhand op alsof hij een eed wilde gaan afleggen. ‘We zagen een paar minuten geleden een paar Sharks,’ zei hij als suggestie. ‘Misschien wilde de kruidenier geen beschermingsgeld betalen of zoiets. Als u ons als afgevaardigden wilt aanstellen en ons bewapenen met de wapens van de wet’ - hij keek verlangend naar de zware revolver in Krupkes holster - ‘zouden we zelfs zonder betaling willen werken.’
‘Hou op met je komedie,’ zie Schrank. ‘De Sharks hebben het niet gedaan. De kruidenier zei dat het geen Portoricanen waren.’
Big Deal liet zijn open handen zien terwijl hij droevig z’n hoofd schudde. ‘Als het de Portoricanen niet waren en wij waren het zeker niet, dan moet ik tot een trieste conclusie komen. De schanddaad moet gepleegd zijn door een smeris.’ ‘Misschien door twee agenten,’ zei Snowboy. ‘Afvalligen en verraders van hun diensteed.’
‘Precies,’ stemde Big Deal in. ‘Een om de deur open te houden en de ander om de bom te gooien. Verschrikkelijk, verschrikkelijk,’ zuchtte hij. ‘Waar moet dat heen?’
‘Je strijkt me tegen de haren in,’ waarschuwde Schrank Big Deal. ‘Wie heeft het gedaan? Die knul die wegrende? Kom op,’ drong hij aan. ‘Er is een verschil tussen een spijtoptant zijn en met de wet samenwerken, of weten jullie dat soms niet, schorem?’
‘We weten het verschil, meneer,’ Riff keek van Schrank naar Krupke. ‘U hebt het ons geleerd, heren.’
‘Het interesseert u misschien te weten dat we onze armzalige stuivers opsparen om voor u beiden een waardig geschenk te kopen als dank voor de kennis die u ons gegeven hebt,’ verklaarde Snowboy met een overvloed aan redenaarstalent zodat Baby-John dubbelsloeg van het lachen. ‘Het is een soort kennis dat ervoor bestemd is om betere burgers van ons te maken en zonder die kennis zouden we in blinde onwetendheid zijn blijven voortleven. Hoe zouden we dan onze verplichtingen als burger goed na kunnen komen?’
Nadat hij bescheiden zijn hand had opgestoken om het applaus te doen bedaren, maakte Snowboy een buiging en stapte snel buiten het bereik van Krupkes gummistok.
‘Luister naar me, Riff,’ zei Schrank, ‘en dat geldt voor jullie allemaal, lammelingen.’ Met een snelle beweging legde Schrank zijn rechterhand op Riffs schouder en hield hem in een harde en pijnlijke greep. ‘Het nieuws dat ik voor jullie heb, komt misschien als een verrassing.’ Hij verstevigde zijn greep en hoopte dat de jongen zijn gezicht van pijn zou vertrekken. ‘De straat is jullie eigendom niet, herrieschoppers.’
‘Dat hebben we nooit beweerd.’ Ondanks de pijn wist Riff dat zijn stem vlak en onverschillig was.
‘Er wordt te veel gevochten en met bommen gegooid tussen jullie en de Portoricanen. We hebben het tegen hen gezegd en we zeggen het nu tegen jullie. Omdat jullie toch ergens moeten blijven, willen we dat jullie in je straat blijven en nergens anders. En ik verbied jullie het trottoir te blokkeren.’
Action klapte in z’n handen. ‘Een officiële mededeling! We kunnen niet eens naar ons werk gaan! Dank u, inspecteur Schrank!’
‘Bedankt voor de wenk die je meegeeft,’ Schrank wees naar Action, ‘want dit lijkt mij het juiste moment om over een werkinrichting te praten.’ Hij glimlachte niet langer en kauwde zijn kauwgom met korte driftige bewegingen van zijn kaak. ‘Het zit zo,’ begon hij en zijn strakgebalde rechtervuist waarschuwde de Jets ervoor hun grapjes achterwege te laten, ‘als de troep hier niet rustig wordt, ik de buurt niet kalm en schoon weet te krijgen, zou ik weer straatagent worden, wat zou betekenen dat ik met jullie in dezelfde straat zou moeten lopen, wat ik niet zou kunnen verdragen. Nu heb ik ambities en jullie zullen het tegen mijn ambities op moeten nemen. Jullie zullen je er ten minste bij neer moeten leggen. Zo zit de zaak dus in elkaar’ - hij kneep zijn vingers samen in Riffs schouder en draaide ze heen en weer om de uitdagende jongen uit zijn evenwicht te brengen - ‘ik wil jullie terug hebben in jullie eigen straat. Ik wil jullie er niet meer buiten zien. Ik wil niet dat jullie op zoek gaan naar de Sharks of een andere Portoricaanse bende. Ik wil niet dat jullie iets doen zodat ze naar jullie gaan zoeken. Begrijp je dat, Riff? Godverdomme’ - hij schudde de jongen heen en weer - ‘begrijp je me?’
‘Ik begrijp het,’ zei Riff. De pijn was verschrikkelijk en verlamde zijn schouder, maar hij was niet van plan de smeris voldoening te geven door het te laten merken. De Jets moesten trots op hem zijn en hij voelde dat Tony dat ook zou zijn. ‘U wilt dat we ons zoals altijd gedragen. Vreedzaam.’
‘En de rest van jullie soort,’ ging Schrank door, ‘die kun je de boodschap namens mij overbrengen. Als ze niet doen wat ik zeg, wil dat zeggen dat ze in elkaar geslagen willen worden. En mijn collega’s en ik zijn klaar, bereid om aan hun verlangens te voldoen.’ Door de duw die hij met zijn hand gaf, wankelde Riff en viel tegen Action aan. ‘Ga terug naar je straat,’ herhaalde Schrank. ‘Krupke en ik zullen regelmatig de ronde doen omdat we jullie willen vertellen wanneer het bedtijd is, jongens.’ Schrank voelde dat er geen genegenheid was, dat die er nooit was geweest, nooit kon komen, terwijl hij en Krupke achteruit naar de patrouillewagen liepen. Voor hij instapte bewoog hij zijn duim heen en weer om de jongens duidelijk te maken dat ze op moesten schieten en uit zijn ooghoek kon hij zien dat Krupke de manier waarop hij de zaak had behandeld bewonderde. Krupke zou dit onthouden, zou erover praten; en misschien hadden de anderen, die genoeg hadden van dat geouwehoer over sociologie, wat inhield dat minderbedeelden vaak niet werden begrepen, er iets aan.
Hij begreep ze best en als hij de jongen die de stinkbom had gegooid in zijn handen had gekregen zou hij hem met zijn neus erin gewreven hebben. Schrank zuchtte diep en zag dat Krupke knikte omdat de agent begreep dat ze allebei ondankbare baantjes hadden en ook gevaarlijke.
Maar een smeris had geen tijd om aan gevaar te denken. Als hij dat deed, betekende het dat hij bang aan ’t worden was en om tegenwoordig bij de politie te kunnen blijven moest je absoluut geen angst kennen. Jets en Sharks. Het waren maar twee van de bendes die de West Side verpestten. Soms leek het wel of er meer bendes dan kakkerlakken waren. Maar bendes en kakkerlakken moesten allebei verdelgd worden.
‘Waar nu heen?’ vroeg Krupke.
Schrank zuchtte weer. ‘Kijken of we de Sharks kunnen vinden. Ik moet een beetje met Bernardo praten.’
‘Een keiharde figuur?’ vroeg Krupke.
‘Hij is net als de rest. Spreekt Engels met een accent, maar een stevige vuist op zijn bek is een taal die hij zeker begrijpt. Dat begrijpt iedereen.’
Ze keken hoe de Jets over straat liepen en haatten de jongens vanwege hun vechtlustig uiterlijk - stijve benen, hakken die hard op de grond ketsten, heen en weer draaiende schouders, de duimen in hun riemen gestoken.
‘Denk je dat we terug zouden moeten gaan naar die kruidenier om te kijken of we een beschrijving van die knul kunnen krijgen?’ stelde Krupke voor.
Schrank trok zijn neus op. ‘Nee, ik kan de stank niet verdragen.’
‘Van de bom of de kruidenier?’ vroeg Krupke.
Schranks lach was kort en bitter. ‘Geen commentaar.’
Door de manier waarop de jongens liepen, de manier waarop ze floten, lachten en zich uitsloofden, wist Riff dat de Jets voelden dat ze een volledige overwinning hadden behaald, ook op de politie. Mensen hadden de smerissen tegen ze zien praten, hadden gezien hoe hij de afstraffing had doorstaan en het verhaal zou doorverteld worden aan de Portoricanen. Het zou misschien zelfs Tony ter ore komen en het zou hem misschien bij de Jets terug doen komen.
Als Tony het leiderschap weer over wilde nemen, vond Riff dat prima. Heimelijk glimlachend wist Riff dat dit Action stuk zou maken, maar dat was best. Action had gezien hoe hij zich gehouden had tegen die smeris - man, die vuile schoft had wel een stevige greep. Hij zou het liefst flink over zijn schouder wrijven maar hij deed het niet, want hij wilde dat de Jets ervan overtuigd waren dat het helemaal geen pijn had gedaan. Niemand zou kunnen zeggen dat hij zich niet als een leider gedragen had onder een afstraffing.
De klok boven de getraliede ramen van een kredietjuwelier wees bijna tien uur aan. Alles was verdomd vlug gebeurd; en staande op hun eigen hoek zouden de jongens nog wel een uur de hele gebeurtenis bepraten, hun eigen rol een beetje aandikkend, terwijl ze elkaar vertelden wat ze bijna tegen Schrank en Krupke hadden gezegd, wat ze gedaan zouden hebben als die schoften ook maar een vinger uitgestoken hadden. Dan zou het elf uur zijn.
Nog steeds te vroeg om naar huis te gaan, maar niet te vroeg om de meisjes op te gaan zoeken. Er waren nog te veel uren in het vooruitzicht voordat het ochtend was -uren waarin je niets kon doen - en al die energie vanbinnen die hij op de een of andere manier kwijt moest raken.
Hij moest Tony zien, nog een keer met hem praten, hem smeken terug te komen. Toen Tony de baas was, was iedere minuut van ieder uur gevuld geweest, bezet door dingen die gedaan moesten worden. Het was waar, in die tijd waren Tony en de andere Jets voortdurend bezig geweest om zich een naam te verwerven in de buurt. Ze hadden met iedereen moeten vechten om het blok hun eigendom te maken en Riff en de andere jongens hadden littekens om te bewijzen dat ze het blok hadden ingenomen en het behouden hadden. Er was niemand meer in de buurt geweest die er zelfs maar aan dacht ze uit te dagen, niemand tot Bernardo kwam, die een van de eerste Portoricanen was die in het blok kwamen wonen.
De andere Portoricanen woonden door de hele buurt verspreid, maar Bernardo bracht ze steeds mee naar hun terrein; en wat hij in z’n hoofd had, was bijzonder duidelijk - hij wilde het blok overnemen. Als Bernardo en z’n Sharks hierin zouden slagen, zouden alle blanken uit het blok moeten vertrekken en dat zou een nieuwe overwinning voor de Portoricanen met hun gebroken taaltje zijn. Waar zouden ze dan naartoe moeten? De rivier in?
Niet als hij erbij was, zwoer Riff. Als er iemand in het water zou leven zouden het de Sharks zijn. Verdomde luizen! Ze namen nooit een bad, bewaarden kolen in de badkuip; als je ze in de rivier schopte, zou je ze alleen maar een dienst bewijzen.
‘Riff!’
Riff trok zijn schouders op en vertikte het om zich om te draaien.
‘Hé Riff.’ Anybodys stond naast hem. ‘Wat moest Schrank van je?’
Riff keek naar het bleke, felle, jongensachtige meisje. Haar haar was bijna gemillimeterd. Ze had geen borsten onder haar truitje en haar spijkerbroek zakte af omdat ze ook geen heupen had. Vuile voeten staken in vuile tennisschoenen, met gebroken veters en toen Baby-John naar voren rende om haar te pesten, dook Anybodys op hem af met een harde rechtse en het hele gebaar was dat van een jongen.
Ze miste hem en schold Baby-John uit met een vlakke krakende stem, toen deed ze haar mond open om naar hem te spugen.
‘Ik krijg je later wel,’ waarschuwde ze Baby-John. ‘Wat is er gebeurd, Riff?’
‘We hebben een gesprek gevoerd.’
‘Waarover?’ vroeg Anybodys.
‘Over jou,’ zei Riff. ‘Schrank vroeg of we je kwijt wilden en we antwoordden bevestigend.’
Anybodys probeerde zijn arm te pakken maar Riff schudde zich los. ‘Ik geloof je niet,’ zei ze. ‘Dat zou je nooit over een van de Jets zeggen.’
‘Je bent geen Jet. Hoe je ook je best doet om erbij te komen,’ gaf Riff toe.
‘Wat gaan jullie dan doen?’ Anybodys liep naast Riff en speelde het klaar om hem bij zijn riem te pakken. ‘Ik wil doen wat ieder van jullie doet.’
‘Meen je dat?’ vroeg Riff haar.
‘Vraag me maar iets,’ zei ze.
‘We gaan de meisjes opzoeken,’ zei Riff, zo hard dat de jongens het konden horen. ‘Wij allemaal. Zelfs Baby-John. We gaan met ze naar bed. Welk meisje wil jij hebben?’
Anybodys’ snik werd overstemd door het gelach. Blindelings sloeg ze in Riffs richting, maar zijn linkerhand weerde haar klap af en Baby-John schoot weer naar voren om haar te plagen.
Tranen dropen langs haar vuile gezicht en met machteloze woede zocht ze naar een steen, een stok, een fles, of wat dan ook, maar er lag niets onder handbereik; en omringd door honende Jets draaide ze zich om en vloog het verkeer in. Ze zwenkte tussen wielen en bumpers door, geschrokken getoeter negerend, totdat ze aan de overkant was.
‘Niet slecht,’ zei Action prijzend tegen Riff. ‘Tony kwam nooit zo vlug van haar af als jij.’
Het was voorjaar, in de maand mei, maar de zachte avond was zomers. Van waar ze zat op het dak van het gebouw, keek Maria Nunez in de richting van het Central Park en zag de verlichte ramen en onregelmatige lichtvlekken. Het was maar een klein stukje klimmen geweest van de brandtrap over de ladder die naar het dak ging en ze had onnodige gesprekken vermeden met haar vader, moeder, twee ooms, twee tantes en verschillende vrienden van de familie die allemaal in het keukentje met het ene raam zaten.
Boven haar was de hemel bezaaid met sterren en ijle wolkenflarden werden door het licht van de maan uit elkaar gescheurd. Ze was bij het invallen van de schemering naar het dak gegaan om de hoge gebouwen te bewonderen die minder dan een mijl van haar af stonden, maar waarvan ze gescheiden was door een grotere afstand dan die ze een week geleden afgelegd had.
De nacht was langzaam over de stad gekomen om de vormen, druk en kracht van de steenklompen uit te wissen, om het gepolijste metaal en de stenen met hun ingewikkelde patronen te laten smelten, om de torens te vervagen en kleurige figuren van licht te maken in rij na rij ramen. De mensen leefden anders in zulke rijke fantastische gebouwen en met haar ene hand onder haar kin vroeg Maria zich af in wat voor luxe deze mensen leefden en woonden. Wat waren de straten beneden anders; helemaal niet zoals in Portorico, waar de huizen niet veel meer waren dan hutten zonder vloeren, zonder glas voor de ramen en zeker zonder waterleiding. De meeste straten waren ongeplaveid, zonder trottoir en er heerste overal armoede.
Toen ze nog maar een week geleden van het vliegveld werd afgehaald, had ze met haar ogen moeten knipperen om zich ervan te overtuigen dat de man en de vrouw die met uitgestoken armen op haar afholden haar ouders waren, want ze zagen er zo veel jonger uit, zelfverzekerder, zelfs beter gekleed dan toen ze hen twee jaar geleden voor het laatst gezien had. In de tijd dat ze naar New York waren vertrokken, was er besloten dat zij en haar zusters achter zouden blijven bij familieleden. Alleen Bernardo, haar broer, zou meegaan naar New York totdat ze zich gevestigd zouden hebben.
Haar vader had zijn wenkbrauwen gefronst en niet geantwoord toen ze vroeg waarom Bernardo niet naar het vliegveld was gekomen. Maar ze kende de reden al gauw. Hij was achttien en knap; maar zijn ogen waren te bitter, zijn mond te strak, zijn stem te hoog en ieder woord dat hij zei, droop van haat tegen de Amerikanen.
Ze hadden hier meer in New York, van alles meer, zelfs van haat; en om het laatste kwijt te raken, zou Maria alles op hebben willen geven en terug zijn gegaan naar Portorico, want ze geloofde dat het verkeerd was om te haten. Ze wilde niet haten wanneer het zo veel mooier en fijner was om te beminnen.
Maria gaapte, rekte haar armen uit en vroeg zich af of ze zou moeten gaan slapen. Ze zou naar beneden kunnen gaan en de Engelse grammatica bestuderen of oefenen om Engels te spreken met haar vader en proberen te onthouden dat werkwoorden hier op andere plaatsen werden gezet in een zin. Maar de keuken zat vol met visite en ze waren waarschijnlijk aan ’t praten over San Juan, de kleine gemeenschap die ze eens ‘thuis’ hadden genoemd. Waarom waren ze uit Portorico weggegaan? Hier hoefden ze geen antwoord op te geven, want ze hoefden alleen maar aan hun broekzakken te voelen en naar de gootsteen te kijken met zijn kranen.
Knipperende lichten doorkliefden de nachtlucht boven de stad en Maria keek naar het vliegtuig. Kwam dit vliegtuig uit Portorico? Ging het terug naar Portorico? Ze wilde weer bijna naar de keuken gaan, maar iedereen zou er Spaans spreken en als ze Engels spraken zou het Spaans klinken. Ze wilde Engels spreken als een Amerikaanse, met harde medeklinkers en afgebeten klinkers en geen muziek of melodie in hun spraak. Ze wilde zo graag een Amerikaanse zijn.
Maria stond op om haar armen uit te steken en de maan en de sterren te omarmen. Gisteren was ze zestien geworden en haar moeder had haar heel vaak gezoend terwijl ze verklaarde dat Maria een heel mooie bruid zou zijn. En Chino Martin, Bernardo’s vriend, had haar met liefdevolle ogen aangekeken. Later had hij met Bernardo en met haar ouders gesproken over zijn plan om met haar te trouwen. Hij was een rustige jongen en werkte als leerling in een confectiefabriek op Seventh Avenue; op een goede dag zou hij een vakkundige opzichter zijn. Chino was knap, erg verlegen, heel anders dan Bernardo.
Op haar tenen draaide Maria rond en wierp kushandjes naar de hemel en de verre torens. Als ze met Chino trouwde, zouden haar zusters meer ruimte hebben omdat zij en Chino dan een eigen flat zouden nemen. En als ze met elkaar naar bed zouden gaan, zou het fantastisch zijn want ze zouden alleen zijn op de dag van hun huwelijk, iets wat haar vader en moeder pas na bijna twintig jaar waren. Maria bedekte haar gezicht. Ze moest niet aan zulke dingen denken, zelfs wanneer ze alleen op het dak was en van de hele wereld hield.
Sloot dat Chino Martin in? Ze was er niet zeker van. Ja, ze hield van hem zoals ze van alles op aarde hield, maar niet meer.
Ze hoorde de zware metalen deur naar het dak opengaan en draaide zich om en zag de donkere schaduw van een man. Een plotseling gevoel van angst verdween bij het horen van haar naam en haar zucht van verlichting was hoorbaar genoeg voor Bernardo om te weten dat ze hem had herkend.
‘Hoe komt het dat je hier alleen op het dak zit?’ vroeg Bernardo zijn zusje.
‘Waarom niet?’ vroeg ze hem.
‘Omdat het niet veilig is,’ zei hij. ‘Zelfs niet wanneer je hier boven zou zitten met Anita.’
‘Waarom niet?’ Maria herhaalde haar vraag. ‘Is Anita je meisje dan niet?’
‘Ik geloof van wel,’ zei Bernardo. Hij leunde tegen de balustrade, stak een sigaret op, gooide de lucifer naar beneden en keek hem na. ‘Het is niet veilig om alleen op een dak te zitten. Er zijn te veel schoften in deze buurt. Als een van de Jets je hier zag zitten, hoef ik je niet te vertellen wat er zou gebeuren.’ Ondanks de warme avond rilde Maria. ‘Zou een van hen... dat... gedaan hebben?’
‘Zonder erbij na te denken,’ antwoordde Bernardo en nam een zware trek. ‘Een van hen heeft vanavond een stinkbom bij Guerra’s kruidenierszaak naar binnen gegooid. Als ik hem te pakken krijg, houdt hij geen armen meer over.’
‘Ken je de jongen die het gedaan heeft?’
‘Wat maakt dat uit? Hij was een Jet. De eerste die we te pakken krijgen, is de eerste die ervoor zal boeten.’
‘Maar waarom moet het allemaal zo?’ vroeg Maria haar broer. ‘Waarom moeten ze ons pijn doen?’
‘Omdat ze zeggen dat wij ze pijn gedaan hebben door hier te komen. Weet je wat ik ga doen?’
‘Wat?’
‘Misschien ga ik morgen met een paar jongens - Pepe, Anxious, Toro en Moose – naar Times Square. En we gaan naar een van die souvenirwinkels.’
‘Om die te beroven?’ Maria was bang.
Bernardo streek zijn zusje over haar wang. ‘Natuurlijk niet,’ zei hij. ‘Alleen om een paar ijzeren beeldjes van het Vrijheidsbeeld te kopen. Sommige zijn wel zo groot’ – hij wees ongeveer dertig centimeter aan - ‘en ze hebben de juiste grootte om de hoofden van de Jets in elkaar te slaan. Weetje wat er op het Vrijheidsbeeld staat?’ vroeg hij zijn zusje.
‘Nee,’ antwoordde ze. ‘Hoor ik dat te weten?’
‘Er staat iets over alle arme mensen die hier komen en een beter leven krijgen. Nou, misschien is het waar,’ ging Bernardo verder, ‘maar de Jets geloven het niet. Dus moeten we het in hun dikke hoofden slaan. En kleine Vrijheidsbeeldjes lijken me de aangewezen dingen om dat mee te doen.’
Maria stond op en ging recht tegenover haar broer staan. Met wijdopen ogen, haar hart sloeg zo hard dat het beangstigend was, schudde ze langzaam haar hoofd terwijl ze Bernardo’s das rechttrok die half onder zijn boord was geschoven. Haar broer was knap, maar zijn mond was te strak en zijn ogen waren als die van een beest dat ze eens in een val gezien had: ze waren angstig, maar trots in hun haat. Zijn vijandigheid verborg hij vaak, maar was gevaarlijker dan openlijke woede.
‘Waarom moet het zo zijn?’ zei ze. ‘Deze mensen,’ ze bewoog haar arm om de stad aan te wijzen, ‘haat ik niet.’
‘Maar ze houden niet van jou,’ antwoordde Bernardo. ‘Kijk,’ hij was ongeduldig, ‘ik wil niet dat je alleen het dak op gaat.’ Maria wreef over haar ogen. ‘Zelfs niet met Chino?’
‘Zelfs niet met Chino,’ antwoordde haar broer.
‘Maar hij vindt me aardig,’ zei ze. ‘Is het werkelijk waar, dat hij met papa en mama heeft gepraat - dat hij met me wil trouwen?’
‘Het is waar.’ Bernardo omarmde zijn zusje en drukte haar dicht tegen zich aan. ‘Nadat je de bruid bent geweest, kun je alleen zijn met Chino.’
‘Ga nergens alleen heen,’ waarschuwde Bernardo nog een keer. ‘Die rot-Amerikanen denken dat ze meer mogen dan wij, en als ze een meisje zien zoals jij...’ Hij stopte, stapte achteruit, hield zijn hoofd opzij en keek naar zijn zusje. ‘Meid, wat ben jij mooi. Chino is een bofkont. O ja, Maria, weetje dat hij papa en mama het geld voor jouw overtocht heeft geleend? Dat hij zelfs de overtocht voor een van de kinderen heeft betaald? Weet je dat?’
Maria boog haar hoofd. ‘Ik weet het. Dus ik moet goed m’n best doen op m’n werk om genoeg geld te verdienen om het terug te betalen.’
‘Vind je hem aardig?’
‘Ja,’ zei Maria.
Bernardo drukte zijn sigarettenpeuk met zijn voet uit en haalde een nieuwe sigaret uit het pakje. ‘En hou je van hem?’
‘Ik weet het niet,’ zei Maria. ‘Maar het is een aardige jongen.’
‘Laten we van het dak af gaan.’ Bernardo nam de hand van zijn zusje. ‘De visite is weg en je kunt naar bed gaan. Tussen twee haakjes, ik was het bijna vergeten te vragen. Hoe vind je je nieuwe baantje?’
‘Ik vind het heerlijk!’ Maria klapte in haar handen. ‘Stel je voor, in een zaak voor bruidsjurken werken! De japonnen, de sluiers, alles is even mooi.’
‘Jij zult de mooiste bruid zijn,’ zei Bernardo tegen zijn zusje. ‘De mooiste van allemaal. Als Chino je naar het altaar ziet komen, valt hij flauw. Misschien is hij niet zoals de andere Sharks, omdat hij een baantje heeft en naar z’n werk gaat. Maar ik zou geen van de andere Sharks goed genoeg vinden voor jou.’ Hij deed de dakdeur voor zijn zusje open en maakte een sierlijke buiging. ‘Si, hij zal een goede echtgenoot voor je zijn, Maria. Dus je moet maar proberen verliefd op hem te worden.’
‘Ik zal het proberen, Bernardo,’ beloofde ze. ‘Ik zal het met m’n hele hart proberen. Ga jij nu ook slapen?’
‘Straks,’ zei Bernardo. ‘Ik moet met een paar van de jongens praten.’
‘Waarover?’ vroeg Maria. ‘Over vechten?’
Bernardo gaf z’n zusje een zoen op haar wang. ‘Alleen om een paar dingen te bespreken,’ gaf hij ontwijkend ten antwoord.
‘God zij met je,’ zei ze.
‘Prima,’ zei Bernardo. ‘Geen probleem als Hij ook mee wil.’