13
Op weg naar huis wipte ik even bij Rosie binnen. Het is niet mijn gewoonte om in bars rond te hangen, maar ik voelde me rusteloos en ik had nog geen zin om alleen te zijn. Bij Rosie kan ik achter in de zaak in een nis gaan zitten en nadenken over het leven zonder aangestaard, aangesproken, versierd of anderszins lastig gevallen te worden. Na de wijn bij Francesca leek een kop koffie me wel een goed idee. Het was niet echt een kwestie van ontnuchteren. De wijn die Francesca had geschonken was een godendrank geweest. De witte wijn bij Rosie komt uit jerrycans die je later kunt gebruiken om er benzine en andere ontvlambare vloeistoffen in op te slaan.
Binnen was het druk. Er was een clubje vrouwelijke bowlers, een luidruchtig stel die hun overwinning in een of ander toernooi aan het vieren waren. Ze liepen in polonaise door de zaak met een enorme beker, begeleid door een hoop lawaai en gefluit en geschreeuw en gestamp. Normaal gesproken duldt Rosie geen herrieschoppers, maar hun enthousiasme werkte blijkbaar aanstekelijk en ze liet ze hun gang gaan.
Ik pakte een mok en vulde die uit de koffiekan die Rosie altijd achter de bar heeft staan. Terwijl ik aan mijn favoriete tafeltje ging zitten, zag ik Henry binnenkomen. Ik zwaaide en hij liep mijn richting uit. Een van de bowlers stopte munten in de jukebox. Even later barstte de muziek keihard los, vergezeld van gejoel en schor gelach.
Henry ging tegenover me zitten en legde zijn hoofd op zijn onderarm. ‘Fantastisch. Lawaai, whisky, rook, leven! Ik ben het gezelschap van die hypochonder van een broer van me zo zat! Ik word gek van die man. Ik zweer het je. De hele dag hebben we het over zijn gezondheid gehad. Elk uur, precies op het hele uur, slikt hij een pil of drinkt een glas water... om het systeem door te spoelen. Hij doet yoga om te ontspannen. Hij doet gymnastiek om weer wakker te worden. Hij meet twee keer per dag zijn bloeddruk op. Hij gebruikt van die strookjes om zijn urine te controleren op glucose en proteïne. Hij houdt een doorlopend verslag bij van al zijn lichaamsfuncties. Van elk kriebeltje en pijntje. Als zijn maag rommelt, dan is dat een symptoom. Als hij een wind laat, maakt hij daar melding van. Alsof ik het nog niet gemerkt had. Die man is het meest egocentrische, vervelende, absoluut oninteressante menselijk wezen dat ik ooit ontmoet heb en hij is er pas een dag. Niet te geloven. Mijn eigen broer.’
‘Wil je een borrel?’
‘Ik durf niet. Ik zou niet meer op kunnen houden. Ze zouden me in de detox moeten opnemen.’
‘Is hij altijd zo geweest?’
Henry knikte somber. ‘Ik heb het me tot nu toe alleen nooit zo gerealiseerd. Of misschien is het op zijn oude dag allemaal wel veel erger geworden. Ik herinner me nog dat hij als kind voortdurend ongelukjes had. Hij viel uit bomen en van schommels. Hij heeft zijn arm een keer gebroken. Hij heeft een pols gebroken. Hij stak een potlood in zijn oog en maakte zichzelf bijna blind. En dan al die snijwonden. Mijn God, je kon hem niet in de buurt van een mes laten. Hij had allerlei allergieën en vreemde dingen die verkeerd gingen. Hij had een spastische speekselklier... ik zweer het je. Later volgde een periode van tien jaar waarin vrijwel al zijn inwendige organen verwijderd zijn. Keel- en neusamandelen, blindedarm, galblaas, een nier, zeventig centimeter van zijn dunne darm. Het is hem zelfs gelukt een gescheurde milt op te lopen. Eruit met dat ding. Ze hadden een compleet nieuw mens kunnen bouwen van de onderdelen die bij hem vandaan kwamen.’
Ik keek op en zag Rosie naast me staan die Henry’s uitbarsting met een onbewogen gezicht aanhoorde. ‘Heeft hij een zenuwinzinking?’
‘Zijn broer uit Michigan is op bezoek.’
‘Hij mag hem niet?’
‘Hij wordt gek van die man. Het is een hypochonder.’
Ze keek Henry belangstellend aan. ‘Wat is er met hem aan de hand? Is hij ziek?’
‘Nee, hij is niet ziek. Hij is alleen maar zo neurotisch als de pest.’
‘Breng hem maar hierheen. Ik maak in orde. Geen probleem.’
‘Ik geloof niet dat je de omvang van het probleem helemaal begrijpt,’ zei ik.
‘Geen probleem. Laat maar aan mij over. Hoe heet hij, die broer?’
‘Hij heet William.’
Rosie zei: ‘William’, en scheef de naam in haar boekje. ‘Okay. Ik maak in orde. Geen zorgen.’
Ze liep weg van het tafeltje terwijl haar kaftan om haar heen wapperde als een heksencape.
‘Verbeeld ik het me of is haar Engels de laatste tijd slechter geworden?’ vroeg ik.
Henry keek me met een flauw glimlachje aan.
Ik gaf hem een moederlijk klopje op zijn hand. ‘Kom op. Geen zorgen. Zij maakt in orde.’
Ik was tegen tienen thuis, maar ik had geen zin om met de schoonmaak verder te gaan. Ik trok mijn schoenen uit en gebruikte mijn vuile sokken om de wenteltrap oppervlakkig af te stoffen toen ik naar bed ging. Het is wel goed zo, dacht ik bij mezelf.
Ik werd in de kleine uurtjes gewekt door een telegram uit mijn onderbewustzijn. ‘Pick-up,’ luidde de tekst. Hoezo pick-up? Ik deed mijn ogen open en staarde naar het dakraam boven mijn bed. Het was aardedonker op de entresol. De sterren gingen schuil achter de wolken, maar de glazen koepel scheen op te lichten door de lichtvervuiling uit de stad. De boodschap moest verband houden met Tippy’s aanwezigheid op die kruising. Dat had me al beziggehouden sinds David Barney het ter sprake had gebracht. Als hij het verzonnen had, waarom zou hij dan haar naam hebben genoemd? Ze zou een waterdicht alibi kunnen hebben voor die avond. Als hij loog over het ongeluk, waarom zou hij dat risico dan nemen? De onderhoudsploeg had haar ook gezien... nou ja, niet echt haar, maar de pick-up. Waar was ik toch eerder iets over een pick-up tegengekomen?
Ik ging rechtop in bed zitten, sloeg het dekbed terug en deed het licht aan. Ik kneep mijn ogen even dicht tegen het plotselinge schijnsel. In plaats van een ochtendjas trok ik mijn joggingpak aan. Op blote voeten liep ik de wenteltrap af, deed de schemerlamp aan, haalde mijn aktetas tevoorschijn en zocht in de verzameling mappen die ik van kantoor mee naar huis had genomen. Ik vond het dossier dat ik zocht, ging ermee op de bank zitten met mijn voeten onder me opgetrokken, en bladerde oude fotokopieën door van de Santa Teresa Dispatch. Voor de derde keer in twee dagen liet ik mijn blik over de groezelige krantenkolommen glijden. Niets op de vijfentwintigste. Aha. Op de voorpagina van het katern met plaatselijk nieuws van 26 december stond het artikeltje dat ik had gezien over het dodelijk ongeluk van een bejaarde man die vanuit een nabijgelegen verpleeginrichting aan de wandel was gegaan. Hij was aangereden door een pick-up in State Street en was ter plekke overleden. De chauffeur van de pick-up was doorgereden. De naam van het slachtoffer werd niet genoemd omdat zijn familie nog niet op de hoogte gesteld was. Helaas had ik geen kopieën gemaakt van de kranten van de week daarna, zodat ik het vervolg niet kon lezen. Ik pakte de Gouden Gids en zocht onder verpleeginrichtingen. Die categorie was onderverdeeld in Ziekenhuizen, Verpleegtehuizen, Rusthuizen en Sanatoriums, waarvan de meeste weer naar elkaar verwezen. Tenslotte vond ik onder Verpleegtehuizen een uitgebreide lijst. Er bevond zich slechts één zo’n instelling in de nabijheid van de plek waar het ongeluk had plaatsgevonden. Ik noteerde het adres, deed het licht uit en ging terug naar bed. Als ik kon aantonen dat die pick-up dezelfde was als die van Tippy’s vader, zou dat best wel eens de verklaring kunnen zijn waarom ze niet wilde toegeven dat ze die nacht op pad was geweest. Het zou ook een bevestiging zijn van elk woord dat David Barney gezegd had.
De volgende ochtend reed ik, na mijn gebruikelijke vijf kilometer joggen, een douche, ontbijt, en een kort telefoontje naar kantoor, naar de wijk South Rockingham, waar de bejaarde man verongelukt was. Bij de eeuwwisseling was South Rockingham nog boerenland, vlakke velden beplant met bonen en walnoten die geoogst werden door ploegen rondreizende landarbeiders die met stoommachines, veldkeukens en slaapwagens van de ene boerderij naar de andere trokken. Op een oude foto zie je een stuk of dertig van die landarbeiders voor hun logge, rammelende machine staan. De meeste mannen hebben een hangsnor en kijken nors uit hun ogen. Ze dragen halsdoeken, overhemden met lange mouwen, overalls, en vilten hoeden. Stoer leunen ze op hun hooivorken onder de brandende zon. Het land op zulke foto’s ziet er altijd onherbergzaam en vlak uit. Er zijn maar weinig bomen en als er al gras groeit, is het nauwelijks de moeite. Latere luchtfoto’s tonen de straten die straalsgewijs uitlopen vanaf een cirkelvormig stuk land, als de spaken van een wagenwiel. Verderop beginnen de jonge citrusaanplanten. Tegenwoordig is South Rockingham een middenklassewijk met bescheiden vrijstaande huizen, waarvan de helft voor 1940 is gebouwd. De rest kwam erbij tijdens een hausse in de tien jaar tussen 1955 en 1965. Elk perceel is dicht beplant en op elk beschikbaar stuk grond staan de huizen dicht op elkaar. Toch is de wijk zeer in trek omdat het er rustig is, van alle gemakken voorzien, aantrekkelijk en goed onderhouden.
Ik vond de verpleeginrichting, een gebouw van één verdieping, aan drie zijden geflankeerd door parkeerterreinen. Van buitenaf zag de vijftig bedden tellende inrichting er sober en schoon uit, waarschijnlijk duur. Ik parkeerde langs het trottoir en liep de vier betonnen treden op naar het langzaam hellende pad dat naar de ingang voerde. Het gras aan weerszijden van het pad was in winterrust, kortgeknipt, geelgevlekt. Een Amerikaanse vlag hing slap naar beneden aan een paal bij de ingang.
Via een brede deur kwam ik in een gerieflijk ingerichte receptie in de stijl van een van de betere motelketens. Nog geen spoor van kerstversieringen. De overheersende tinten waren zachtblauw en zachtgroen. Een zitbank met vier bijpassende fauteuils nodigde als het ware uit tot vertrouwelijke gesprekken. De tijdschriften op de bijzettafeltjes lagen keurig uitgespreid in een waaier van elkaar overlappende titels, met voorop Modern Ouder Worden. Er stonden twee grote ficussen, die bij nadere inspectie namaak bleken te zijn. Allebei moesten ze nodig afgestoft worden, maar ze hadden in elk geval geen last van witte vlieg en bladluis.
Aan de balie vroeg ik de directeur van de inrichting te spreken en ik werd verwezen naar het kantoor van een zekere Mr. Hugo, halverwege de gang aan de linkerkant. Deze vleugel van het gebouw was uitsluitend voor de administratie bestemd. Er waren geen patiënten te zien, geen rolstoelen, brancards of medische apparatuur. Het rook er zelfs niet naar een verpleeginrichting. Ik vertelde de secretaresse van Mr. Hugo waar ik voor kwam, en na vijf minuten gewacht te hebben werd ik door haar zijn kantoor binnengebracht. Directeuren van verpleeginrichtingen hebben blijkbaar heel wat open plekken in hun agenda.
Edward Hugo was een neger van een jaar of vijfenzestig, met grijswit krulhaar en een grote witte snor. Zijn huid was glanzend bruin, de kleur van karamel. Zijn gezicht was zo gerimpeld dat het deed denken aan een vel origamipapier dat na gebruik weer opengevouwen was. Hij was onopvallend gekleed, maar iets in zijn houding suggereerde dat hij regelmatig acte de présence gaf op liefdadigheidsevenementen waar smoking verplicht was. Hij gaf me over zijn bureau heen een hand en ging toen weer zitten. Ik nam tegenover hem plaats. Hij vouwde zijn handen voor zich op het bureau. ‘Waarmee kan ik u van dienst zijn?’
‘Ik probeer achter de naam te komen van een vroegere patiënt van u, een bejaarde heer die zes jaar geleden met Kerstmis omgekomen is bij een aanrijding waarbij de chauffeur doorgereden is.’
Hij knikte. ‘Ik weet wie u bedoelt. Kunt u me zeggen waarom u in dat geval geïnteresseerd bent?’
‘Ik probeer een alibi te bevestigen in een andere strafzaak. Het zou helpen als ik erachter kon komen of die chauffeur ooit gevonden is.’
‘Volgens mij niet. Voorzover ik weet, althans. Om u de waarheid te zeggen heeft me dat altijd dwars gezeten. De naam van de patiënt was Noah McKell. Zijn zoon, Hartford, woont hier in de stad. Ik kan Mrs. Rudolph zijn nummer wel even laten opzoeken, als u hem wilt spreken.’
Zo ging hij door, openhartig, vriendelijk en zakelijk, en in de tien minuten die ons gesprek duurde, slaagde hij erin om me alle informatie die ik nodig had te verschaffen in zorgvuldig geformuleerde bewoordingen. Volgens Mr. Hugo had Noah McKell op de betreffende avond zijn infuus verwijderd en zich van een katheter losgemaakt, waarna hij zich had aangekleed en via het raam zijn kamer had verlaten.
Dat verbaasde me. ‘Worden de ramen niet afgesloten?’
‘Dit is een verpleeginrichting, Miss Millhone, geen gevangenis. Het zou bovendien gevaarlijk zijn als er ooit brand uitbrak. Afgezien daarvan, zijn we van mening dat onze patiënten baat hebben bij de frisse lucht en het uitzicht op wat groen. Hij had al twee keer eerder het gebouw verlaten, wat ons ernstige zorgen baarde, gezien zijn conditie. We hebben het nemen van vrijheidsbeperkende maatregelen overwogen om hem tegen zichzelf in bescherming te nemen, maar dat doen we niet graag en zijn zoon was er absoluut op tegen. De zijkanten van het bed bleven voortdurend omhoog en ongeveer om het half uur kwam een van de verzorgsters even een kijkje nemen. De afdelingszuster ging om kwart over één zijn kamer binnen en ontdekte het lege bed. Vanzelfsprekend hebben we onmiddellijk maatregelen getroffen toen we ons realiseerden dat hij verdwenen was. De politie werd gealarmeerd en onze eigen veiligheidsdienst begon meteen de omgeving af te zoeken. Ik werd thuis gebeld en ben direct hiernaartoe gekomen. Ik woon op Tecolote Road, dus ik was er zo. Toen ik hier aankwam, was het nieuws van het ongeluk al bekend geworden. We zijn erheen gereden en hebben het stoffelijk overschot geïdentificeerd.’
‘Waren er getuigen?’
‘Een receptioniste van het Gypsy Motel hoorde de klap,’ zei hij. ‘Ze rende naar buiten om te helpen, maar de oude heer was al dood. Zij was degene die de politie heeft gebeld.’
‘Weet u haar naam nog?’
‘Niet zo direct. De heer McKell zal het vast wel weten. En misschien werkt ze er nog wel.’
‘Ik denk dat ik in elk geval toch even met hem ga praten. Als de chauffeur gevonden is, hoef ik me daar in elk geval niet meer mee bezig te houden.’
‘Je zou toch denken dat hij ons dat dan wel had laten weten. Wilt u me bellen als u iets te weten komt? Het zou in zekere zin een opluchting voor me zijn.’
‘Dat zal ik doen, Mr. Hugo, en bedankt voor uw medewerking.’
Ik belde Hartford McKell uit een openbare telefooncel naast een hamburgerkraam in State Street. Het had geen zin om terug te gaan naar kantoor als de plaats van het ongeluk zo dichtbij was. Ik pakte een ballpoint en een blocnote, gereed om aantekeningen te maken.
De man die de telefoon opnam meldde zich als Hartford McKell. Ik legde uit wie ik was en wat ik wilde weten. Hij klonk als een kortaangebonden iemand - recht op de man af, ongeduldig, met de neiging om in de rede te vallen. Wat zijn vaders dood betrof, maakte hij duidelijk dat hij niet geïnteresseerd was in enigerlei uiting van deelneming. Het verhaal scheen uit hem op te borrelen, en zijn woede was met het verstrijken der jaren geenszins afgenomen. Ik onthield me van commentaar, afgezien van een enkele vraag die ik hem stelde. De chauffeur van het voertuig was nooit gevonden. De politie van Santa Teresa had een grondig onderzoek ingesteld, maar afgezien van de remsporen waren er op de plaats van het ongeluk nauwelijks aanwijzingen gevonden. De enige getuige - de receptioniste van het motel, een zekere Regina Turner - had hun een vage beschrijving van de pick-up gegeven, maar ze had het nummerbord niet gezien. Het was een van die verkeersongelukken met dodelijke afloop die in de gemeenschap een golf van verontwaardiging teweegbrengen, en hij had een beloning van vijfentwintigduizend dollar uitgeloofd voor inlichtingen die zouden leiden tot de arrestatie en veroordeling van de bestuurder. ‘Ik had hem vanuit San Francisco hiernaartoe gehaald. Hij had een beroerte gehad en ik wilde hem bij me in de buurt hebben. Weet u waar hij naartoe ging elke keer als hij er uit de verpleeginrichting vandoor ging? Hij dacht dat hij nog steeds in San Francisco was, een paar straten van zijn huis vandaan. Hij wilde naar huis omdat hij zich zorgen maakte over zijn kat. Dat beest is al vijftien jaar dood, maar Pa wilde weten of alles goed was met zijn kat. De gedachte dat iemand hem ongestraft heeft kunnen vermoorden, maakt me razend.’
‘Ik kan begrijpen -’
Hij viel me in de rede. ‘Niemand kan het begrijpen, maar ik zal u één ding vertellen: je overrijdt geen oude man en gaat er dan vandoor zonder ook maar even achterom te kijken.’
‘Mensen raken in paniek,’ zei ik. ‘Om één uur ’s nachts zijn de straten vrijwel verlaten. De bestuurder moet gedacht hebben dat niemand het had zien gebeuren.’
‘Het zal me eerlijk gezegd een zorg zijn wat hij dacht. Ik wil dat die smeerlap zijn verdiende loon krijgt. Dat is het enige dat mij kan schelen. Hebt u nou al enig idee wie het geweest zou kunnen zijn?’
‘Ik ben nog steeds met de zaak bezig.’
‘Als u die bestuurder vindt, is die vijfentwintigduizend voor u.’
‘Dat is heel vriendelijk van u, Mr. McKell, maar daar gaat het me in deze zaak niet in de eerste plaats om. Ik zal doen wat ik kan.’
We beëindigden het gesprek. Ik stapte weer in de auto en reed over State Street naar de kruising waar McKell senior verongelukt was. Op de vier hoeken van het kruispunt bevonden zich een motel, een braakliggend stuk grond, een gezondheidscentrum en een kleine bungalow die eruitzag als een woonhuis, maar waarin nu een makelaarskantoor gevestigd was. Het Gypsy Motel was een bescheiden onderneming, met de architectonische allure van een heipaal, en aan alle kanten omringd door parkeerplaatsen. Het twee verdiepingen tellende gebouw was waarschijnlijk in de jaren zestig neergezet, en scheen voor een aanzienlijk deel te bestaan uit beton en aluminium schuifpuien. Ik parkeerde op een plek die gereserveerd was voor gasten die zich in kwamen schrijven. In de receptie hing vitrage die de vroege middagzon buitensloot. Een flikkerende neonreclame aan de voorkant vermeldde beurtelings GYPSY MOTEL en VOL.
Er zat een grote vrouw achter de balie. Ze had een grote, goedgevormde neus, een grote mond met roze lipstick, platinablond haar in een opgestoken vlecht. Ze had een bril op met een lichtpaars montuur, en de onderkant van beide glazen was enigszins besmeurd met perzikkleurige make-up. Haar kleding ging schuil onder een roze jasschort van het soort dat door schoonheidsspecialistes gedragen wordt.
Ik haalde een adreskaartje tevoorschijn en legde het op de balie. ‘Ik hoop dat u me kunt helpen. Ik ben op zoek naar Regina Turner.’
‘Nou, ik kan het proberen. Ik ben Regina Turner. Hallo,’ zei ze.
We gaven elkaar een hand. Ons gesprek werd even uitgesteld doordat de telefoon begon te rinkelen; met een vinger opgeheven als een soort boekenlegger verifieerde ze enkele reserveringen.
‘Sorry voor de onderbreking,’ zei ze nadat ze opgehangen had. Ze bekeek mijn kaartje vluchtig en keek me toen scherp aan. ‘Ik beantwoord geen vragen over de gasten die hier logeren.’
‘Dit gaat over iets heel anders,’ zei ik. Ik was halverwege het verhaal toen ik zag dat het vergeefse moeite was. Het was duidelijk dat ze al voelde aankomen wat ik haar wilde vragen. ‘Je kunt me niet helpen,’ zei ik.
‘Ik wou dat ik het kon,’ antwoordde ze. ‘De politie heeft met me gepraat vlak nadat die arme oude man doodgereden was. Ik voelde me afschuwelijk, eerlijk waar, maar ik heb ze alles verteld wat ik wist.’
‘Werkte je die nacht?’
‘Ik werk de meeste nachten. Je kunt tegenwoordig nauwelijks meer fatsoenlijk personeel krijgen, zeker niet rond de feestdagen. Ik stond hier achter de balie toen het ongeluk gebeurde. Ik hoorde het gegil van de remmen... wat een afschuwelijk geluid is dat, niet? En toen de klap. Die pick-up moet wel honderd kilometer per uur hebben gereden. De oude baas werd midden op de voetgangersoversteekplaats geschept en een heel eind de lucht in geslingerd. Het leek wel of hij door een stier op de horens was genomen. Op de film zie je dat wel eens gebeuren. Hij kwam zo hard neer dat ik de klap hoorde. Ik keek uit het raam aan de voorkant en zag de pick-up wegscheuren. Ik heb een uitstekend uitzicht op de kruising. Kijk zelf maar. Ik heb het alarmnummer gebeld en ben naar buiten gegaan om te zien wat ik kon doen. Tegen de tijd dat ik bij hem kwam, was de arme man al dood en de pick-up was in geen velden of wegen meer te bekennen.’
‘Weet je nog hoe laat dat was?’
‘Elf minuten over één. Ik had datzelfde digitale klokje op de balie staan en ik herinner me nog dat het een-een-een aangaf, mijn verjaardag. Elf januari. Ik weet niet hoe het komt, maar zoiets blijft je nog jarenlang bij.’
‘Je hebt de bestuurder niet gezien?’
‘Helemaal niet. Alleen de wagen. Die was wit, met een of ander donkerblauw logo op de zijkant.’
‘Wat voor soort logo?’
Ze schudde het hoofd. ‘Daar kan ik je niet mee helpen.’
‘Nou, het is al heel wat. Alle beetjes helpen,’ zei ik. Er waren waarschijnlijk slechts zo’n zesduizend witte pick-ups in Californië. De pick-up die bij het ongeluk betrokken was, zou inmiddels op de schroothoop kunnen liggen, overgespoten kunnen zijn, of in een ander deel van de States kunnen rondrijden. ‘Bedankt voor je medewerking.’
‘Wil je je kaartje niet terug?’ vroeg ze.
‘Hou het maar. Als je nog iets te binnen mocht schieten, hoop ik dat je contact met me opneemt.’
‘Zeker weten.’
Bij de deur aarzelde ik even. ‘Denk je dat je de bestelwagen zou herkennen als ik je wat foto’s liet zien?’
‘Ik denk het wel. Ook al kan ik me hem niet meer herinneren, ik denk wel dat ik hem zou herkennen als ik hem zag.’
‘Prima. Ik kom nog wel een keer langs.’
Ik liep terug naar mijn auto, me bewust van het sprankje hoop dat ik de kop moest indrukken. Ik wilde uitgaan van een hypothese. Ik ben niet gek. Ik was me bewust van de waarschijnlijkheid dat de witte pick-up die betrokken was bij de dood van McKell, dezelfde was die ongeveer een half uur later en een kilometer of vijftien verderop David Barney bijna had overreden. Er stond te veel op het spel om voorbarige gevolgtrekkingen te maken over wie er achter het stuur had gezeten. Ik kon het beter volgens de regels spelen, zoals het me geleerd was. De eerste stap was het fotograferen van verscheidene gelijksoortige voertuigen, met inbegrip van de pick-up van Tippy’s vader, Chris White. Als Regina Turner een van die wagens met zekerheid kon aanwijzen, dan zou ik iets concreets hebben om vanuit te gaan. Stap twee was natuurlijk het uitzoeken wie er die nacht achter het stuur had gezeten.