6
Het is me al vaker opgevallen dat de rijken zichzelf graag onderverdelen in bezitters en méér-bezitters. Wat heeft het voor zin om status te verwerven als je niet meer in positieve zin vergeleken kunt worden met iemand anders uit je eigen klasse? Het simpele feit dat de rijken bij elkaar klitten wil nog niet zeggen dat ze er geen behoefte meer aan hebben om superieur geacht te worden. Het kringetje is gewoon selecter en de criteria zijn wat meer exotisch. De waarde van iemands onroerend goed is een van die criteria. Grote herenhuizen kunnen nader worden geclassificeerd aan de hand van enkele gemakkelijk te onthouden maatstaven. De omvang en ligging van het onroerend goed zijn natuurlijk het belangrijkst. Verder worden er meer punten toegekend naarmate de oprijlaan langer is. De aanwezigheid van een privébeveiligingsfunctionaris of een troep afgerichte honden telt vanzelfsprekend zwaarder mee dan alleen maar elektronische beveiligingsapparatuur, tenzij die van een uiterst geavanceerd type is. Voorts moet men rekening houden met factoren als gastenverblijven, scherpgepunte hekken, zwembaden met bodemverlichting, kunstig gesnoeide heggen en struiken en overdadige buitenverlichting. Natuurlijk kunnen de details van buurt tot buurt verschillen, maar geen van de genoemde categorieën mag over het hoofd worden gezien bij het inschatten van wat iemand waard is.
De Weidmanns woonden op Lower Road, een van de minder prestigieuze straten van Horton Ravine. Ondanks het prijzige karakter van de buurt, was de helft van de huizen tamelijk kleurloos. Dat van de Weidmanns was eveneens onopvallend, een bungalow met lichtgroen stucwerk, smeedijzeren verandapilaren, een plat dak. Het bevond zich op een groot stuk grond met een fraai aangelegde tuin, maar het huis lag te dicht aan de weg om echt mee te kunnen tellen. Gezien het feit dat Peter Weidmann architect was, had ik een riante villa verwacht, met een tuinpaviljoen of een overdekt zwembad, zaken die de volle omvang van zijn ontwerperstalenten zouden weerspiegelen. Maar misschien vormde dit huis daarvan wel de afspiegeling.
Ik parkeerde op een betonplaat aan de zijkant van het huis. Ik liep naar de veranda, belde aan en wachtte. Ik verwachtte eigenlijk een dienstmeisje, maar mevrouw Weidmann deed zelf open. Ze moest in de zeventig zijn, en ze droeg een joggingpak van zwart velours en Rockport wandelschoenen.
‘Mevrouw Weidmann? Ik ben Kinsey Millhone,’ zei ik, terwijl ik beleefd mijn hand uitstak.
Ze scheen enigszins in de war gebracht door dat gebaar en er viel even een pijnlijke stilte totdat er dan eindelijk handen werden geschud. Er was iets in die aarzeling - weerzin of aanstellerij - dat me mateloos irriteerde. Haar platinablonde haar had een scheiding in het midden, en twee lokken waren tot strakke krullen gedraaid, als ramshorens midden op haar voorhoofd. Ze had wallen onder haar ogen en haar oogleden begonnen over te hangen, waardoor het zichtbare gedeelte van haar irissen beperkt werd tot een zweempje blauw. Haar huid had een perzikachtige tint en haar wangen waren felroze. Ze zag eruit alsof ze zojuist gezakt was voor een stresstest, maar bij nadere beschouwing bleek het gewoon haar make-up te zijn.
Ze staarde me aan alsof ze een of ander verkooppraatje verwachtte. ‘Waar ging het ook weer over? Ik ben bang dat het me even ontschoten is.’
‘Ik werk voor Lonnie Kingman, de advocaat van Kenneth Voigt in het proces tegen David Barney -’
‘O! Ja, ja, ja. Natuurlijk. U wilde met Peter praten in verband met die moord. Afschuwelijk. U zei geloof ik dat die andere man overleden is. Hoe heette hij ook al weer, die detective...’ Ze tikte met haar vingers op haar voorhoofd alsof ze zo haar geheugen wilde stimuleren.
‘Morley Shine,’ zei ik.
‘Precies.’ Ze liet haar stem dalen. ‘Ik vond het een afschuwelijke man. Ik mocht hem niet.’
‘O nee?’ zei ik, terwijl ik me onmiddellijk in de verdediging gedrukt voelde. Ik had Morley altijd een goede detective en bovendien een aardige man gevonden.
Ze trok haar neus op en haar mondhoeken kropen omhoog. ‘Hij rook zo eigenaardig. Ik weet zeker dat hij dronk.’ Het permanent gekwelde glimlachje kon haar diepe afkeuring nauwelijks verhullen. De ouderdom haalt wrede streken uit met het menselijk gezicht; al onze onderdrukte gevoelens worden zichtbaar aan de oppervlakte, waar ze zich verharden als een masker. ‘Hij is hier verscheidene keren geweest om allerlei rare vragen te stellen. Ik hoop niet dat u dat ook van plan bent.’
‘Ik zal wel een paar vragen moeten stellen, maar ik hoop u niet al te veel tot last te hoeven zijn. Mag ik binnenkomen?’
‘Natuurlijk. Neemt u me mijn slechte manieren niet kwalijk. Peter is in de tuin. We kunnen daar wel praten. Ik stond net op het punt om mijn wandeling te gaan maken toen u aanbelde, maar dat kan nog wel even wachten. Doet u aan sport?’
‘Ik jog.’
‘Joggen is heel slecht. Al dat gedraaf is een veel te zware belasting voor de knieën,’ zei ze. ‘Wandelen is het beste. Mijn arts is Julian Clifford... Kent u hem?’
Ik schudde het hoofd.
‘Hij is een van de allerbeste orthopedisch chirurgen. Hij is ook een buurman en een heel goede vriend. Hoe vaak hij me niet gewaarschuwd heeft voor de schade die mensen zichzelf toebrengen door die rage van het joggen. Het is gewoon absurd.’
‘U meent het,’ zei ik zwakjes.
Ze ging nog een tijdje in dezelfde trant door, op tamelijk twistzieke toon hoewel ik me niet verweerde. Ik was echt niet van plan om mijn leefregels te veranderen op gezag van een vrouw die vond dat Morley vies rook. Haar schoenen maakten geen geluid terwijl we via de met marmer betegelde hal en een gang naar de achterkant van het huis liepen. Terwijl de buitenkant opgetrokken was in de ranchstijl van de jaren vijftig, had het interieur een oosters karakter: Perzische tapijten, bijpassende zijden kamerschermen, sierlijke spiegels, een kist van zwart lakwerk, ingelegd met paarlemoer, twee bij elkaar passende cloisonné vazen ter grootte van paraplubakken. Van nogal wat voorwerpen schenen er twee aanwezig te zijn, geplaatst aan weerszijden van iets grotesks.
Ik volgde haar door de keuken en via de achterdeur kwamen we uit op een brede betonnen patio. Vier lage treetjes voerden naar een klinkerpad dat uitkwam op een kleine, keurig verzorgde ouderwetse tuin. Achterin was een met bomen begroeid gedeelte dat bezaaid was met paddestoelen, sommige in hun eentje groeiend, andere bij elkaar in heksenkringen. De lucht rook vochtig naar dode bladeren en mos. Er zaten hier en daar nog wat verdwaalde vogels in de boomtoppen, en hun gezang klonk troosteloos bij het langzaam naderen van de winter.
Het patiomeubilair was van smeedijzer en canvas, en de zitkussens waren verschoten door de blootstelling aan het weer. Peter Weidmann zat te dutten, een dik boek opengeslagen op zijn schoot. Ik had het boek pas geleden nog in een boekwinkel zien liggen: Deel Een van de saaie autobiografie van een of andere beroemdheid, ‘zoals verteld aan’ een of andere schrijver die ingehuurd was om het leesbaar te maken. Het leek erop dat hij al bij bladzijde vijf gekomen was. Om zijn stoel heen lag een verzameling sigarettenpeuken. Waarschijnlijk mocht hij in huis niet roken.
Hij zag eruit als een man die zijn leven lang een colbert gedragen had. Nu hij met pensioen was, droeg hij een donkere, stijve spijkerbroek en een nieuw geruit flanellen overhemd, waarin de vouwen van de verpakking nog zichtbaar waren. De bovenste twee knoopjes stonden open en toonden een deel van zijn witte onderhemd. Waarom ziet zo’n man er toch zo kwetsbaar uit in vrijetijdskleding? Hij had een smal gezicht, met borstelige zwarte wenkbrauwen en kortgeknipt wit haar. Hij en Yolanda hadden het stadium in hun vijftigjarig huwelijk bereikt waarin zij meer zijn moeder dan zijn echtgenote leek.
‘Dat noemen ze nou actief pensioen,’ zei ze met een lach. ‘Ik wou dat ik met pensioen kon, maar ik heb natuurlijk nooit een baan gehad.’ Het klonk schertsend, maar haar opmerking was bitter. De voorgewende humor kon maar nauwelijks de onderliggende vinnigheid verhullen. Ze stootte zijn schouder aan, gretig gebruik makend van het excuus om zijn rust te verstoren. ‘Er is iemand voor je, Peter.’
‘Ik kan straks wel terugkomen. We hoeven hem niet wakker te maken.’
‘Dat vindt hij helemaal niet erg. Het is heus niet zo dat hij vandaag hard gewerkt heeft.’ Ze boog zich naar hem over en zei: ‘Peter.’
Hij schrok wakker, gedesoriënteerd door zijn diepe slaap en de plotselinge stem in zijn oor.
‘We hebben bezoek. Het gaat over Isabelle en David. Deze jongedame is de secretaresse van meneer Kingman.’ Ze keek me aan, plotseling onzeker. ‘Ik hoop dat ik het goed zeg. U bent toch niet zelf advocaat?’
‘Ik ben privédetective.’
‘Ik dacht al dat u er niet als een advocaat uitzag. Hoe was uw naam ook alweer?’
De heer Weidmann legde zijn boek weg en kwam overeind. Hij stak zijn hand uit. ‘Peter Weidmann.’
We schudden elkaar de hand. ‘Ik ben Kinsey Millhone. Sorry dat ik u stoor.’
‘Dat geeft niks. Wilt u misschien een kop koffie of thee?’
‘Nee, dank u.’
Yolanda zei tegen hem: ‘Ik vind het veel te kil om buiten te zitten.’ En tegen mij: ‘Hij heeft de afgelopen winter twee keer griep gehad en ik voel er niets voor om dat nog een keer mee te moeten maken. Ik was volkomen uitgeput van al dat heen en weer gesjouw met van alles en nog wat. Mannen zijn net kleine kinderen als ze ziek zijn.’ De klacht ging vergezeld van een knipoog naar mij. Als Peter zich beledigd mocht voelen, zou ze beweren dat ze hem alleen maar plaagde.
‘Ik ben bang dat ik geen gemakkelijke patiënt ben,’ zei hij.
‘Dat geldt voor de meeste mensen,’ antwoordde ik.
Hij maakte een gebaar naar het huis. ‘We kunnen in mijn werkkamer praten.’
In een kleine driemansprocessie gingen we het huis binnen, dat een bijna bedompte indruk maakte na de vochtige buitenlucht. Peter Weidmanns kamer was klein en het meubilair zag er net zo sjofel uit als de patiostoelen. Ik vermoedde dat het huis verdeeld was in ‘van hem’ en ‘van haar.’
‘Haar’ gedeelte was duur en overdadig ingericht, vol voorwerpen die ze waarschijnlijk verzameld hadden tijdens diverse reizen naar buitenlandse bestemmingen. Zij had zich de woonkamer, de eetkamer, de keuken, de ontbijtkamer, en naar alle waarschijnlijkheid ook de badkamers, de logeerkamer en de echtelijke slaapkamer toegeëigend. Hij moest het stellen met de patio en de werkkamer, waar hij zorgvuldig alle huisraad had opgeslagen die zij weg dreigde te doen.
Zodra we de gelambriseerde werkkamer betraden, begon ze met haar handen door de lucht te wapperen en een vies gezicht te trekken vanwege de geur van sigarettenrook. ‘In ’s hemelsnaam, Peter, dit is toch vreselijk. Ik begrijp niet hoe jij dat uit kunt houden.’ Ze liep naar een raam en zette het open, waarna ze met een tijdschrift dat ze had opgeraapt ging staan waaieren.
Nou ben ik zelf ook niet zo dol op sigarettenrook, maar doordat zij er zo’n ophef over maakte, voelde ik me geroepen om het voor hem op te nemen. ‘Doet u geen moeite, ik heb er geen last van,’ zei ik.
Ze pakte een volle asbak op en trok weer een vies gezicht. ‘Nou, u hebt er misschien geen last van, maar het is gewoon smerig,’ zei ze. ‘Ik haal de Airwick even.’ Ze liep de kamer uit met de aanstootgevende asbak. Onmiddellijk klaarde de gespannen atmosfeer enigszins op. Ik richtte mijn aandacht op de muur boven de open haard, die vol hing met ingelijste foto’s van ‘beroemdheden’. Ik liep er wat dichter naartoe om ze te bekijken. ‘Zijn dat foto’s van u?’
‘De meeste wel,’ zei hij.
Er waren foto’s van Peter Weidmann samen met de burgemeester tijdens het slaan van een eerste paal, met Isabelle Barney op de achtergrond; Peter die tijdens een banket een of andere plaquette in ontvangst nam; Peter op een bouwplaats poserend naast de aannemer. Die laatste foto was blijkbaar in het plaatselijke dagblad gepubliceerd, want iemand had hem uitgeknipt, ingelijst en naast het origineel gehangen. Het onderschrift maakte duidelijk dat de foto genomen was bij gelegenheid van de ingebruikneming van een nieuwe sporthal. Te oordelen naar de diverse auto’s die op de achtergrond te zien waren, waren de meeste foto’s genomen in het begin van de jaren zeventig. Naast de commerciële projecten, waren er ook foto’s van woningbouwprojecten. Er waren twee foto’s van ‘filmsterren’ van het tweede garnituur, wier huizen hij blijkbaar ontworpen en gebouwd had. Ik nam even de tijd om de hele verzameling te bekijken, waarbij ik het minstens zo interessant vond om Isabelle te zien als Peter Weidmann. Ik kijk graag naar mensen als ze aan het werk zijn. In ons werk komen aspecten van onze persoonlijkheid naar voren waarvan geen mens ooit het bestaan zou vermoeden als men ons in een ‘burgerlijke’ omgeving ontmoette.
Met zijn veiligheidshelm en overall zag Peter er jong en zelfverzekerd uit. Dat lag niet alleen aan het simpele feit dat de foto’s jaren geleden waren genomen toen hij uiteraard jonger was. Dit moest het toppunt van zijn carrière zijn geweest, toen het hem voor de wind ging. Hij werkte aan grote projecten. Hij moest toen erkenning, invloed, geld, vrienden hebben gehad. Hij zag er gelukkig uit. Ik keek even opzij naar de man die naast me stond, zo uitgeblust in vergelijking met de man op de foto's.
Ik zag dat hij op mijn reactie wachtte. ‘Geweldig,’ zei ik.
Hij glimlachte. ‘Ik heb niet te klagen gehad.’ Hij wees naar een van de foto’s. ‘Sam Eaton, de senator,’ zei hij. ‘Ik heb een huis ontworpen voor hem en zijn vrouw, Mary Lee. Dit is Harris Angel, de filmproducer uit Hollywood. U hebt waarschijnlijk wel van hem gehoord.’
Ik zei: ‘De naam komt me bekend voor,’ hoewel dat absoluut niet het geval was.
Yolanda kwam terug met de Airwick. ‘Maria had hem nota bene in de koelkast gezet,’ zei ze. Ze zette de fles op tafel en draaide de dop eraf. De geur die het vertrek indreef, een kruising tussen ontsmettingsmiddel en schoensmeer, deed me terugverlangen naar de lucht van sigarettenrook.
Ik nam de rest van de kamer vluchtig in me op. Naast Peters leren fauteuil lag een stapel kranten op de vloer, op een sofa lag een stapeltje paperassen, het bijzettafeltje lag vol tijdschriften en hier en daar stonden borden en schoteltjes. Onder de ramen die uitkeken op de achtertuin stond een tafel, met daarop een oude draagbare schrijfmachine, een stapel boeken, en een tweede asbak vol sigarettenpeuken. Een oude eetkamerstoel stond tegen de tafel aangeschoven, en op een tweede stoel naast de tafel lag een hoge stapel paperbacks. De prullenmand was vol.
Yolanda zag me kijken. ‘Hij werkt aan een geschiedenis van de architectuur van Santa Teresa.’ In een flits realiseerde ik me dat ze, ondanks haar vijandigheid, toch ook trots op hem was.
‘Dat klinkt interessant.’
‘Ach, het stelt niet zoveel voor,’ zei hij.
Ze moest weer lachen. ‘Ik heb genoeg voor hem te doen als hij het beu wordt. Ga zitten, als u tenminste nog een plek kunt vinden. Ik hoop dat u tegen de rotzooi kunt. Ik laat de werkster hier niet eens meer komen. Het is toch hopeloos. Ze kan het hele huis doorwerken in de tijd die ze nodig zou hebben om deze ene kamer op orde te brengen.’
Hij glimlachte wat gegeneerd. ‘Kom, Yolanda. Nou moet je niet overdrijven. Ik hou de zaak zelf schoon... soms wel twee keer per jaar.’
‘Maar niet dit jaar,’ diende ze hem onmiddellijk van repliek.
Hij liet het onderwerp rusten. Hij maakte zijn leren fauteuil voor haar leeg en trok voor mij een eetkamerstoel bij. Ik schoof wat mappen opzij om plaats te maken om te kunnen zitten.
‘Leg die mappen maar gewoon op de vloer,’ zei ze.
‘Het gaat prima zo.’ Ik was inmiddels uitgekeken op het spel dat ze speelden - haar terechtwijzingen, zijn samenzweerderige reacties, mijn pro forma geruststellingen. ‘Wilde u niet gaan wandelen? Ik wil u niet ophouden.’
Haar gelaatsuitdrukking veranderde. ‘Dat kan ik wel doen als u vindt dat ik hier teveel ben.’
‘Nou, nou, nou. Jij blijft gewoon hier,’ zei hij. ‘Ik weet zeker dat ze met ons allebei wil praten.’
‘Misschien zouden we er een glaasje sherry bij kunnen nemen,’ zei ze aarzelend.
Hij gebaarde naar de fauteuil. ‘Daar zorg ik wel voor. Ga jij nou maar zitten.’
‘Doet u alstublieft geen moeite. Ik heb zo dadelijk nog een andere afspraak.’ Dat was niet helemaal waar, maar ik wist niet precies hoelang ik het hier nog kon uithouden. Ik haalde mijn notitieboekje uit mijn handtas en sloeg wat bladzijden om. ‘Ik wil u graag een paar vragen stellen, en dan verdwijn ik weer. Ik wil niet meer van uw tijd in beslag nemen dan nodig is.’
Peter ging zitten. ‘Waar gaat het precies over?’
Yolanda draaide aan een van de ringen die ze droeg zodat de vierkant geslepen diamant in het midden van haar vinger zat. ‘U moet het Peter maar niet kwalijk nemen. Ik heb het hem pas twee keer uitgelegd.’
‘Dit is een vervolg op het onderzoek van Morley Shine,’ zei ik, haar negerend. ‘Het komt er in het kort gezegd op neer dat we de positie van de eiser hopen te versterken. Hebt u contact gehad met David of Isabelle op de dag dat ze stierf?’
Hij zei: ‘Dat kan ik me niet meer precies herinneren, maar het lijkt me onwaarschijnlijk.’
‘Ja, natuurlijk is het onwaarschijnlijk. Je lag in het ziekenhuis, weet je dat niet meer? Je hartaanval was op vijftien december van dat jaar. Je hebt tot twee januari in St. Terry’s gelegen. Ik was bang om je te vertellen wat er met Isabelle gebeurd was omdat ik je niet van streek wilde maken.’
Hij keek wat beteuterd. ‘Je zult wel gelijk hebben. Ik was vergeten dat dat in diezelfde periode was,’ zei hij tegen haar. En toen tegen mij: ‘Ze hadden zich toen al uit de firma teruggetrokken en waren voor zichzelf begonnen.’
‘En hadden zoveel mogelijk cliënten meegenomen,’ voegde zij er zuur aan toe.
‘Heeft dat kwaad bloed gezet?’
Ze frunnikte nuffig aan haar ring. ‘Volgens zijn lezing niet, maar natuurlijk was dat wel het geval.’
‘Kom, Yolanda, dat is niet waar. Ik heb haar alle succes toegewenst.’
‘Peter maakt zich niet graag ergens druk over. Hij wil met niemand ruzie maken, en zeker niet met iemand als zij. Na alles wat hij voor haar gedaan had.’
‘Naar ik begrepen heb, kwam Isabelle met het idee voor die kleine huisjes terwijl ze voor u werkte.’
‘Dat klopt.’
‘Hoe zat het met de... hoe noem je dat... eigendomsrechten? Zou het idee eigenlijk niet aan u toebehoren?’
Peter wilde antwoord geven, maar Yolanda was hem voor. ‘Natuurlijk. Maar hij heeft haar nooit iets laten ondertekenen. Ze is er met alles vandoor gegaan. Hij wilde er niet eens werk van maken, hoewel ik hem dat gesmeekt heb. Feitelijk heeft Isabelle miljoenen van hem gestolen - letterlijk miljoenen...’
Ik formuleerde mijn volgende vraag zorgvuldig. Het was me al duidelijk dat Peter veel te behoedzaam was om voor mijn onderzoek van enig nut te kunnen zijn. Yolanda, met al haar opgekropte wrok, zou me uitstekend van dienst kunnen zijn als ik haar in de goede richting kon sturen. ‘U moet razend zijn geweest.’
‘En waarom niet? Ze was een egoïstische, ontaarde -’ Ze maakte haar zin niet af.
‘Ga door,’ zei ik.
‘Yolanda,’ zei Peter met een waarschuwende blik.
Ze bond wat in. ‘Ik wil niet kwaadspreken.’
‘Dat kan haar nu niet meer deren, ik heb begrepen dat ze nogal onmatig -’
‘Dat was maar één aspect. Ze was door en door oneerlijk!’
Peter boog zich over naar zijn vrouw. ‘Ik vind niet dat we een volslagen negatief oordeel moeten geven. Jij mocht haar niet, maar ze had wèl talent.’
‘Ja, dat is zo,’ zei Yolanda blozend. ‘En ik neem aan - om helemaal eerlijk te zijn - dat haar problemen niet allemaal haar eigen schuld waren. Soms had ik bijna medelijden met haar. Ze was neurotisch en overgevoelig. Ze had alles wat ze zich maar kon wensen, maar ze was niet gelukkig. David hechtte zich als een parasiet aan haar vast en zoog haar leeg.’
Ik wachtte of er nog meer zou komen, maar ze scheen uitgesproken. Ik keek Peter aan. ‘Denkt u er ook zo over?’
‘Het is niet aan mij om te oordelen.’
‘Ik vraag u ook niet om over haar te oordelen. Ik zou graag uw mening willen horen. Dat zou me kunnen helpen om de situatie te begrijpen.’
Daar dacht hij even over na en besloot toen blijkbaar dat het een zinnig verzoek was. ‘Ze voelde zich niet gelukkig. Ik weet niet wat ik er verder over moet zeggen.’
‘Hoe lang heeft ze voor u gewerkt?’
‘Iets meer dan vier jaar. Het was een informele stage.’
‘Simone vertelde me dat ze niet echt architect was,’ zei ik.
‘Dat is juist. Isabelle had geen officiële ontwerpersopleiding gevolgd. Ze had fantastische ideeën. Ze liep over van enthousiasme. Het was haast alsof hetzelfde reservoir zowel haar creativiteit als haar drang tot zelfvernietiging voedde.’
‘Was ze manisch-depressief?’
‘Ze leek ten prooi te zijn gevallen aan vlagen van diepe neerslachtigheid, dat was ook de reden waarom ze dronk,’ zei hij.
‘Ze dronk omdat ze alcoholiste was,’ merkte Yolanda op.
‘Dat weten we niet,’ zei hij.
Daar moest ze om lachen, en ze sloeg zichzelf zachtjes op de borst om haar vrolijkheid in te tomen. ‘Een man zal nooit toegeven dat een mooie vrouw zwakke punten heeft.’
Ik voelde de spanning in mijn nek weer toenemen. ‘Wat voor iemand is David Barney? Ik heb begrepen dat hij architect is. Is hij goed?’
Yolanda zei: ‘Hij is een timmerman met pretenties.’
Peter negeerde haar reactie. ‘Hij is een heel bekwaam technicus,’ zei hij.
‘Technicus?’
‘Dat is niet als kritiek bedoeld.’
‘Hij is de gedaagde. U kunt net zoveel kritiek op hem leveren als u maar wilt.’
‘Dat doe ik liever niet. Per slot van rekening oefenen we hetzelfde beroep uit, ook al ben ik inmiddels gepensioneerd. Dit is maar een klein stadje. Ik voel me niet geroepen om een oordeel uit te spreken over zijn kwaliteiten.’
‘Wat vindt u van hem als persoon?’
‘Persoonlijk was ik niet bijzonder op hem gesteld.’
‘Ach, kom nou toch, Peter. Waarom zeg je haar niet gewoon de waarheid? Je kunt de man niet luchten of zien. Niemand kan hem uitstaan. Hij is sluw en achterbaks. Hij manipuleert aan alle kanten -’
‘Yolanda -’
‘Laat me uitpraten! Ze heeft ons om onze mening gevraagd en ik vertel haar hoe ik over hem denk. Jij bent zo druk bezig met aardig zijn dat je vergeet hoe je de waarheid moet vertellen. David Barney is een griezel. Peter vond dat we allemaal gezellig met elkaar om moesten gaan, en dat deden we ook, ondanks mijn tegenwerpingen. Ik vond het te ver gaan. Toen ze allebei voor Peters firma werkten, heb ik geprobeerd om vriendelijk te zijn. Ik mocht David niet, maar ik deed wat er van me verwacht werd. Isabelle had heel wat opdrachten binnengebracht en dat waardeerden we. Maar toen ze eenmaal een verhouding met David kreeg... hij had geen goede invloed op haar.’
Ik besloot me op haar te concentreren in plaats van op Peter. Ze zou fantastisch zijn in de getuigenbank, als ze zichzelf in de hand wist te houden. ‘Hoe kreeg ze het voor elkaar om zoveel opdrachten binnen te brengen?’
‘Ze had een hoop geld en ze bewoog zich in de juiste kringen. De mensen keken naar haar op omdat ze onmiskenbaar een voortreffelijke smaak had. Ze was zeer modieus. Waar ze ook mee kwam, iedereen volgde haar voorbeeld.’
‘Toen zij en David vertrokken, namen ze veel cliënten mee?’
‘Dat is niet ongebruikelijk,’ zei Peter haastig. ‘Het is vervelend, natuurlijk, maar dat gebeurt overal.’
‘Het was een ramp,’ zei Yolanda. ‘Kort daarop heeft Peter zich uit de zaak teruggetrokken. De laatste keer dat we ze gezien hebben was op het diner dat ze tijdens het Labor Day-weekend gaven.’
‘Toen die revolver verdween?’
Ze wisselden een blik. Peter schraapte zijn keel. ‘Dat hoorden we later pas.’
‘Dat hoorden we toen. Er was een vreselijke ruzie boven in de slaapkamer. We wisten op dat moment natuurlijk niet waar het over ging, maar het moet met die verdwenen revolver te maken hebben gehad.’
‘Wie denkt u dat het wapen weggenomen kan hebben?’
‘Nou, hij natuurlijk,’ zei Yolanda zonder de geringste aarzeling.