12
Ik parkeerde de auto voor mijn appartement, legde mijn aktetas binnen, pakte mijn windjack van het haakje aan de deur en liep de twee blokken naar de kade. De zon was nog niet helemaal onder, maar het licht was al grijs. De dagen werden gekenmerkt door deze langgerekte schemering, waarin donkerder schaduwen zich al tussen de bomen verzamelden terwijl de lucht nog steeds de kleur van gepolijst aluminium had. Als de zon eindelijk helemaal onderging, werden de wolken purper en blauw en de laatste zonnestralen doorkliefden als rode pijlen de sombere schemering. De temperatuur van winternachten in Californië ligt gewoonlijk tussen de tien en vijftien graden. Dat gold ook vaak voor zomernachten, zodat je het hele jaar door onder een dekbed kon slapen.
Rechts van me, ongeveer een halve kilometer verderop, kromde de lange slanke arm van de golfbreker zich rond de jachthaven en omvatte de daar afgemeerde zeilboten in zijn omhelzing. De oceaan beukte op de zeewering, en de kracht van de golven veroorzaakte een gordijn van sproeiwater dat zich van rechts naar links verplaatste. Onder mijn voeten leek het alsof de pier zachtjes deinde in de golven. De zware, donkerglanzende balken verspreidden de geur van creosoot waarmee ze doortrokken waren. Het was vloed en het water zag eruit als donkerblauwe inkt. Er reden auto’s over de pier, en het klapperen van losse planken veroorzaakte over de hele lengte een constante trilling. De mist kwam opzetten en voerde de vochtige, zilte geur van zeewier met zich mee. Donkere boten lagen een eindje buitengaats afgemeerd, in de zogenaamde armeluisjachthaven.
Op de kade zelf staken de lichten helder af tegen de diepe schaduwen van de oceaan. Het Marina Restaurant was een zee van licht, en de directe omgeving was geparfumeerd met het geurige aroma van op houtskool geroosterde vis en steaks. Een van de parkeerbedienden draafde naar het eind van het kleine parkeerterrein om een auto op te halen. Meeuwen zaten op het puntdak van de hengelsportzaak annex zeesportviscentrum. De schuin aflopende dakspanen zaten onder de witte uitwerpselen. De vissers waren hun spullen aan het inpakken, terwijl een pelikaan in de buurt rondwaggelde, nog steeds hopend op een visje.
De zon was inmiddels verdwenen maar de lucht was nog niet helemaal donker, meer het houtskoolgrijs van een gedoofde open haard. Even verderop bevond zich het bruingeschilderde houten gebouw waarin de Santa Teresa Schelp- en Schaaldierenhandel gevestigd was. Voor de zaak stonden acht houten picknicktafels met bijbehorende banken aan de pier verankerd. De drie werknemers binnen waren jong, tieners nog - in het geval van Tippy net even in de twintig - en gekleed in spijkerbroek en donkerblauw Santa Teresa Schelp- & Schaaldieren T-shirt, opgesierd met een krab. Aan de voorkant van de zaak bevonden zich zoutwaterbakken vol levende krabben en kreeften. In een glazen vitrine lagen op een bed van ijsgruis moten gefileerde vis. Achter in de zaak bevond zich een toonbank. Door een deuropening kon ik zien hoe in de ruimte erachter een enorme vis van zijn ingewanden werd ontdaan.
Ze waren de zaak aan het sluiten en waren al begonnen met schoonmaken. Ik sloeg Tippy bijna een minuut lang gade voor ze me zag staan. Ze liep naar een klant die bij de vitrine stond. ‘Laatste bestelling voor vandaag. Over vijf minuten sluiten we.’
‘Okay. Sorry, ik realiseerde me niet dat het al zo laat was.’ Hij liep snel naar een van de zoutwaterbakken en wees het ongelukkige slachtoffer van zijn begeerte aan. Ze stopte haar orderboekje in haar zak en stak haar arm in het donkere water. Geroutineerd pakte ze de kreeft beet en hield hem voor de klant omhoog ter goedkeuring. Ze legde het dier op de toonbank, pakte een slagersmes en stak de punt vlak onder de schaal waar de staart overgaat in het gepantserde lijf. Op dat moment keek ik even een andere kant op, maar ik hoorde de bons toen ze het mes krachtig neerdrukte en keurig de ruggengraat van het dier doorkliefde. Wat een manier om je brood te verdienen. Al die dood voor een minimumloon. Ze legde de kreeft in de stomer, sloeg de deur dicht en stelde de tijdklok in. Ze wendde zich tot mij zonder te beseffen wie ik was.
‘Kan ik u helpen?’
‘Hallo, Tippy. Kinsey Millhone. Hoe is het ermee?’
Eindelijk zag ik een blik van herkenning. ‘O, hallo. Mijn moeder heeft net gebeld om te zeggen dat je langs zou komen.’ Ze keek achterom. ‘Corey? Kan ik gaan? Ik maak morgen de kas wel op als jij het vandaag kunt doen.’
‘Geen probleem.’
Ze wendde zich tot de klant die op zijn kreeft stond te wachten. ‘Wilt u er iets bij drinken?’
‘Hebben jullie blikjes ijsthee?’
Ze pakte een blikje uit de koeler, deed wat gestampt ijs in een kartonnen beker, en haalde een bakje koolsla uit een hoek van de vitrine. Ze noteerde het totaalbedrag onderop het orderbriefje en scheurde het met een zwierig gebaar af. Hij gaf haar een biljet van tien dollar en ze gaf hem het wisselgeld terug. De tijdklok op de stomer begon te piepen. Ze trok een ovenhandschoen aan en deponeerde de dampende kreeft op een kartonnen bord. De man had zijn bestelling nog maar nauwelijks in ontvangst genomen of ze deed haar schort af en liep naar de zijdeur.
‘We kunnen aan een van de picknicktafels gaan zitten, tenzij je liever ergens anders heen wilt. Mijn auto staat een eindje verderop. Wil je in de auto praten?’
‘We kunnen die kant wel op lopen. Ik heb eigenlijk alleen maar een paar hele simpele vragen.’
‘Je wilt weten wat ik deed de avond dat tante Isabelle werd vermoord, nietwaar?’
‘Inderdaad.’ Ik betreurde het dat Rhe tijd had gehad om haar te bellen, maar daar was niets aan te doen. Zelfs als ik regelrecht hiernaartoe gekomen was, zou Rhe voldoende tijd hebben gehad om haar te bellen. Nu had Tippy ruimschoots de tijd gehad om een goed verhaal te bedenken... als ze dat nodig had.
‘God, ik heb erover na lopen denken. Ik neem aan dat ik bij mijn vader was.’
Ik keek haar even aan. ‘Je kunt je van die avond niets bijzonders herinneren?’
‘Niet echt. Ik zat toen nog op school dus ik had waarschijnlijk wel een boel huiswerk of zo.’
‘Had je toen geen vakantie? Het was de dag na Kerstmis. De meeste scholieren hebben de week tussen Kerst en Nieuwjaar vrij.’
Ze fronste het voorhoofd. ‘Dat moet dan haast wel. Ik kan het me echt niet meer herinneren.’
‘Heb je enig idee hoe laat je moeder je belde om te vertellen wat er met Isabelle was gebeurd?’
‘Eh, ik denk ongeveer een uur later. Een uur nadat het gebeurd was, bedoel ik. Ik weet dat ze vanuit tante Isabelles huis belde, maar ik geloof dat ze daar toen al een tijdje was met Simone.’
‘Zou het mogelijk kunnen zijn dat je rond één uur, half twee op pad was?’
‘Half twee ’s ochtends? Wat had ik op die tijd buiten moeten doen?’
‘Nou ja, een afspraakje, of misschien gewoon wat rondhangen met je vrienden en vriendinnen.’
‘Mijn vader wilde niet dat ik zo laat nog op straat was.’
‘Was hij die avond thuis?’
‘Jazeker. Waarschijnlijk wel,’ zei ze.
‘Herinner je je nog wat je moeder zei toen ze belde?’
Daar dacht ze even over na. ‘Ik geloof het eigenlijk niet. Ik herinner me dat ze me wakker maakte en dat ze huilde en zo.’
‘Heeft je vader een pick-up?’
‘Voor zijn werk,’ zei ze. ‘Hij heeft een schildersbedrijf en hij vervoert er zijn spullen in.’
‘Had hij toen diezelfde pick-up?’
‘Die heeft hij al zolang ik me kan herinneren. Hij is hard aan een nieuwe toe.’
‘Is het een witte?’
Dat zette haar even aan het denken. Een strikvraag misschien. ‘Ja,’ zei ze schoorvoetend. ‘Hoezo?’
‘Ik zal open kaart met je spelen,’ zei ik. ‘Ik heb met iemand gepraat die zegt dat hij jou die nacht gezien heeft, achter het stuur van een witte pick-up.’
‘Nou, dat slaat nergens op. Ik was thuis,’ zei ze. Het klonk nauwelijks verontwaardigd.
‘En je vader? Misschien gebruikte hij de pick-up.’
‘Ik betwijfel het.’
‘Hoe heet je vader? Ik kan het wel aan hem zelf vragen. Misschien dat hij zich iets herinnert.’
‘Ga je gang. Ik vind het best. Zijn naam is Chris White. Hij woont op West Glen, niet ver bij mijn moeder vandaan.’
‘Bedankt. Je hebt me prima geholpen.’
Dat scheen haar zorgen te baren. ‘Echt waar?’
Ik haalde mijn schouders op en zei: ‘Jazeker. Als je vader kan bevestigen dat je die avond thuis was, dan is die andere kwestie waarschijnlijk alleen maar een geval van persoonsverwisseling.’ Ik liet een zweempje twijfel in mijn stem doorklinken, als een vogeltje dat zong in een afgelegen deel van het woud. Het ontging haar niet.
‘Wie zei dat, dat ze me gezien hadden?’
‘Ik zou me er maar geen zorgen over maken.’ Ik keek op mijn horloge. ‘Bedankt voor je tijd.’
‘Wil je misschien een lift? Geen enkel probleem.’ Juffie Behulpzaam.
‘Ik woon hier vlakbij, maar evengoed bedankt. We spreken elkaar nog wel.’
‘Dag,’ zei ze. Haar glimlach was gemaakt, zo eentje die vertroebeld wordt door tegenstrijdige gevoelens. Als ze niet oppaste, zou ze tegen de tijd dat ze dertig was een beroep moeten doen op cosmetische chirurgie voor de rimpeltjes in haar voorhoofd. Ik keek achterom en ze stak weifelend haar hand op. Ik zwaaide naar haar. Ik liep terug over de pier terwijl de woorden ‘leugenaarster, leugenaarster’ om onnaspeurlijke redenen door mijn hoofd bleven spoken.
Die avond bestond mijn diner uit cornflakes en taptemelk. Ik at staand aan het aanrecht terwijl ik uit het raam staarde. Ik maakte mijn geest leeg, en veegde de gebeurtenissen van die dag uit in een wolk van krijtstof. Het geval Tippy zat me nog steeds niet lekker, maar het had geen zin om de zaak te forceren. Ik droeg het hele geval over aan mijn onderbewustzijn om het daar nog eens de revue te laten passeren. Wat het ook was dat me dwars zat, het zou na verloop van tijd vanzelf wel aan de oppervlakte komen.
Om tien over half zeven ging ik op weg naar mijn afspraak met Francesca Voigt. Zoals de meeste hoofdrolspelers in dit drama, woonden ook zij en Kenneth Voigt in Horton Ravine. Ik nam Cabana Boulevard in westelijke richting en daarna de lange, kronkelende heuvelweg langs Harley’s Beach, waardoor ik Horton Ravine als het ware via de achterdeur binnenkwam. Oorspronkelijk waren dit twee landgoederen geweest van elk meer dan duizend hectare, die in het begin van de negentiende eeuw gekocht werden door een zeekapitein genaamd Robertson, die op zijn beurt het land weer verkocht aan een schapenboer genaamd Tobias Horton. Sindsdien is het land onderverdeeld in zo’n 670 beboste percelen, variërend van een halve hectare tot twintig hectare, doorkruist door vijftig kilometer ruiterpaden. Op een luchtfoto zou je kunnen zien dat twee huizen die schijnbaar mijlenver uit elkaar liggen, in werkelijkheid slechts twee percelen van elkaar verwijderd zijn, meer gescheiden door kronkelwegen dan door de werkelijke geografische afstand. De waarheid gebiedt te zeggen dat David Barney niet de enige was wiens huis zich binnen loopafstand van dat van Isabelle bevond.
De Voigts woonden op een perceel dat zo’n drie hectare groot moest zijn, te oordelen naar de scheidingshagen langs de weg en op de heuvelhelling. De struiken en bloembedden zagen er allemaal goed verzorgd uit. Grote eucalyptusbomen stonden in groepjes bij elkaar langs de rand van het perceel. De oprijlaan had de vorm van een halve cirkel met in het midden een bed dicht op elkaar geplante donkerrode en paarse viooltjes. Rechts van me zag ik paardenstallen, een tuigkamer en een lege kraal. Het rook er enigszins muf, een mengeling van vochtig stro en de diverse bijproducten van paardenkonten.
Het huis was laag, wit houtwerk en witgeschilderde baksteen, met over de hele breedte van de voorkant een bakstenen terras. Donkergroene luiken flankeerden de brede, door middenstijlen verdeelde ramen. Ik liet mijn auto op de oprijlaan staan, belde aan en wachtte. Een flegmatieke blanke dienstbode in een zwart uniform deed open. Ze was waarschijnlijk in de vijftig en zag er om een of andere reden buitenlands uit - de vorm van het gezicht, de lichaamsbouw... ik wist niet precies wat het was. Ze keek me niet recht aan. Haar blik bleef rusten op een plek vlak boven mijn sleutelbeen terwijl ik zei wie ik was en haar vertelde dat ik verwacht werd. Ze zei niets, maar gaf door middel van lichaamstaal te kennen dat ze me begrepen had.
Ik volgde haar over het glanzend witte marmer van de hal, waarna we verder liepen over een wit tapijt, zacht en smetteloos als een dikke laag sneeuw. We liepen door de woonkamer - glas en chroom, nergens een snuisterij of een boek te zien. Het vertrek leek ontworpen voor reuzen. Al het meubilair was wit en van extra groot formaat: grote, logge banken, massieve fauteuils, de glazen salontafel zo groot als een tweepersoons matras. Op een los dressoir stond een schaal met houten appels ter grootte van softballen. Het gaf een vervreemdend effect en riep herinneringen op aan de tijd toen ik vijf was. Misschien was ik, zonder het zelf te beseffen, begonnen te krimpen.
We liepen door een gang die breed genoeg was voor een sneeuwploeg. De dienstbode bleef voor een deur staan, klopte één keer en deed de deur voor me open. Terwijl ik langs haar heenliep hield ze haar blik schuchter op mijn borstbeen gericht. Francesca zat achter een naaimachine in een kamer met normaal menselijke afmetingen. De overheersende kleur in het vertrek was botergeel. Een hele wand werd in beslag genomen door een prachtig, op maat gebouwd kabinet met vakjes en laden voor patronen, lappen stof, garneringen en naaigerei. De kamer was licht en luchtig, met een lichte hardhouten vloer die geschuurd en gelakt was.
Francesca was lang, zeer slank, met kortgeknipt bruin haar en een fijn besneden gezicht. Ze had hoge jukbeenderen, een krachtige kaaklijn, een lange rechte neus, en een volle mond met een geprononceerde bovenlip. Ze droeg een wijde witte broek van een of andere prachtig vallende stof en een lange perzikkleurige tuniek met een brede leren ceintuur. Ze had slanke handen met lange vingers en lange, gelakte nagels. Ze droeg een serie zware zilveren armbanden die aan haar polsen rinkelden als ketenen, hetgeen mijn vermoeden bevestigde dat glamour een zware last is die alleen door mooie vrouwen gedragen kan worden. Ze zag eruit alsof ze naar seringen of pas geschilde sinaasappels zou ruiken.
Francesca glimlachte terwijl ze haar hand uitstak en we ons aan elkaar voorstelden. ‘Ga zitten. Ik ben hier bijna mee klaar. Zal ik Guda ons een glaasje wijn laten brengen?’
‘Heerlijk.’
Ik keek om en zag nog net hoe Guda haar blik neersloeg naar de gesp van Francesca’s ceintuur. Ik nam aan dat dit betekende dat ze het gehoord had en de opdracht zou uitvoeren. Ze knikte en liep op haar crêpezolen de kamer uit. ‘Spreekt ze Engels?’ vroeg ik zodra ze de deur achter zich dicht had gedaan.
‘Niet vloeiend, maar goed genoeg. Ze is Zweedse. Ze is pas een maand bij ons. De arme vrouw. Ik weet dat ze heimwee heeft, maar ze wil er niet veel over zeggen.’ Ze ging weer achter haar naaimachine zitten en pakte een lap gaasachtige blauwe stof die ze aan een kant ingenomen had. ‘Ik hoop dat je het niet onbeleefd vindt, maar ik heb er een hekel aan om werk onafgemaakt te laten liggen.’
Geroutineerd draaide ze de lap stof om, stelde een knop in, en zigzagde een rij steken aan de andere kant. De naaimachine maakte een kalmerend, zachtzoemend geluid. Ik sloeg haar zwijgend gade. Ik wist niet genoeg over naaiwerk om een vraag te bedenken, maar ze scheen mijn nieuwsgierigheid aan te voelen. Ze keek glimlachend op. ‘Dit is een tulband, voor het geval je je dat af mocht vragen. Ik ontwerp hoofddeksels voor kankerpatiënten.’
‘Hoe ben je daar zo in verzeild geraakt?’
Ze legde een vierkantje klittenband op de stof en stikte dat aan de randen vast terwijl ze met haar knie tegen de hendel drukte die de machine in beweging zette. ‘Twee jaar geleden heb ik chemotherapie gehad voor borstkanker. Op een ochtend, in de douche, viel al mijn haar met bosjes tegelijk uit. Ik had een uur later een lunchafspraak en daar stond ik, zo kaal als een biljartbal. Ik improviseerde een tulband van een sjaal die ik toevallig bij de hand had, maar dat was geen groot succes. Synthetische stoffen blijven niet goed zitten op schedels die zo glad zijn als glas. Het idee om dit te gaan doen hielp me door de rest van de chemotherapie heen. Grappig hoe zoiets werkt. Een tragedie kan je leven een volkomen andere wending geven als je je ervoor openstelt.’ Ze keek me aan. ‘Ben jij ooit wel eens ernstig ziek geweest?’
‘Ik ben wel eens in elkaar geslagen. Telt dat ook mee?’
Ze reageerde niet met de gebruikelijke uitingen van ongeloof of afschuw. In aanmerking nemend wat zij doorgemaakt had, stelde het waarschijnlijk nauwelijks iets voor als je alleen maar in elkaar geslagen werd. ‘Bel me maar als het je nog eens overkomt. Ik heb cosmetica waarmee je alle mogelijke kneuzingen en blauwe plekken kunt camoufleren. Feitelijk heb ik een hele serie producten voor de ravages die het noodlot kan aanrichten. De firma heet Hoofdzaken. Ik ben de enige eigenares.’
‘Hoe is het nu met je gezondheid?’
‘Prima, dank je. Tegenwoordig zijn er zoveel van ons die er weer bovenop komen. Het is niet meer zoals vroeger, toen elke diagnose van kanker een doodvonnis inhield.’ Ze stikte nog een rechthoekje klittenband vast, haalde het kledingstuk onder de machine vandaan en knipte de draden af. Met geroutineerde gebaren schikte ze de tulband op haar hoofd. ‘Wat vind je ervan?’
‘Heel apart,’ zei ik. ‘Maar jij zou natuurlijk je hoofd in wc-papier kunnen wikkelen en dan zou je er nòg goed uitzien.’
Ze lachte. ‘Leuk idee. Wegwerphoofdbedekkingen.’ Ze krabbelde een aantekening op papier, legde de tulband opzij en schudde het haar los. ‘Klaar. Laten we naar het terras gaan. Als het frisjes is, kunnen we de verwarming aanzetten.’
Het brede stenen terras achter het huis keek uit over Santa Teresa en op de bergen verderop. In de stad beneden ons waren de lichten aangegaan, waardoor je een soort plattegrond te zien kreeg van huizenblokken in een rooster van straten en kruisingen. We namen plaats op rieten stoelen met dikke gebloemde kussens. Het zwembad was verlicht, een glanzende blauwgroene rechthoek waarvan flarden damp opstegen die een zwakke chloorlucht verspreidden. Het omringende gras zag er mals en donker uit.
Guda verscheen met een fles Chardonnay in een wijnkoeler, twee wijnglazen op een hoge steel en een schaal met canapés. Er waren ook knapperige crackers met zachte kruidenkaas met knoflooksmaak. Op de schaal met crackers lagen met tonijn gevulde tomaatjes en zelfgemaakte kaasstengels. Na een copieuze maaltijd van koude cornflakes moest ik me beheersen om niet als een grauwende straathond op de hapjes aan te vallen. Ik nam een slokje van de wijn, een zijdeachtige melange van appel en eiken. Keiharde privédetectives leiden vrijwel nooit zo’n soort leventje. Wij zijn de aficionado’s van de goedkope wijn in literflessen. ‘Wat een leventje,’ zei ik.
Francesca keek om zich heen alsof ze alles door mijn ogen zag. ‘Gek dat je dat zegt. Ik denk erover om bij Kenneth weg te gaan. Ik wacht in elk geval tot na de rechtszaak, maar daarna zou ik niet weten waarom ik hier nog langer zou blijven.’
Ik was min of meer overrompeld door die onverwachte mededeling. ‘Meen je dat nou?’
‘Ja. Het is een kwestie van prioriteiten. Het winnen van zijn liefde leek vroeger zo belangrijk. Nu besef ik dat mijn geluk helemaal niets met hem te maken heeft. Hij is een geweldige steun voor me geweest tijdens de operatie en de chemotherapie en daar ben ik hem dankbaar voor. Ik heb al heel wat afschuwelijke verhalen gehoord over echtgenoten die de langdurige spanningen van de strijd tegen kanker niet aankunnen. Ik ben degene die een verandering heeft ondergaan. Dankbaarheid is geen basis voor een huwelijk. Op een ochtend werd ik wakker en realiseerde me dat ik mijn eigen leven niet meer in de hand had.’
‘Wat bracht je tot dat besef?’
‘Ik weet het niet precies. Het is net alsof je in een donkere kamer bent waar het licht plotseling aanfloept.’
‘Wat ga je doen als je bij hem weggaat?’
‘Ik weet het nog niet precies, maar in elk geval iets eenvoudigs. Waarschijnlijk voel ik nog steeds dezelfde verbazing als jij over dit alles hier. Ik kom niet uit een rijke familie. Mijn vader was conciërge op een lagere school en mijn moeder werkte in een drogisterij waar ze schappen vulde met tandzijde en maandverband.’
Ik lachte om het beeld dat ze schetste. ‘Nou, je maakt anders de indruk dat je hier thuishoort.’
‘Ik weet niet zo zeker of dat wel een compliment is. Ik leer snel. Toen Kenneth en ik elkaar leerden kennen, keek ik goed naar iedereen in zijn omgeving. Ik had gauw genoeg door wie er werkelijke klasse hadden, en die mensen deed ik gewoon na, met wat eigen accentjes natuurlijk, om het origineel te laten lijken. Het is alleen maar een serie kunstjes. Ik zou het je in één middag kunnen leren. Het is in zekere zin wel amusant, maar in werkelijkheid stelt het allemaal niet zo veel voor.’
‘Geniet je niet van al deze dingen?
‘Ach, ja. Ik bedoel, natuurlijk is het allemaal prachtig, maar ik breng het grootste deel van mijn tijd in de naaikamer door. Dat werk zou ik overal kunnen doen.’
‘Ik kan het gewoon niet geloven. Ik heb gehoord dat je gek was op Kenneth.’
‘Dat dacht ik zelf ook, en dat was ik ook, neem ik aan. In het begin van onze relatie was ik dolverliefd op hem. Het was net een vorm van gekte. Ik vond hem indrukwekkend en sterk, knap, succesvol. Uiterst mannelijk,’ zei ze met diepe stem. ‘Hij beantwoordde aan mijn beeld van hoe een man moest zijn, maar zal ik je eens wat vertellen? Hij blijkt tamelijk oppervlakkig te zijn, waarmee ik niet wil zeggen dat ik zelf zo diepzinnig ben. Op een goede dag werd ik wakker en ik dacht: waar ben ik mee bezig? Echt waar, het is nu een bezoeking om met hem samen te leven. Hij leest niet. Hij denkt niet over de dingen na. Hij heeft wel meningen, maar geen ideeën. En de meeste van die meningen haalt hij uit de Time. Hij is emotioneel zo gesloten dat ik het gevoel heb dat ik in een woestijn leef.’
‘Dat geldt volgens mij voor de helft van de mensen die ik ken,’ zei ik.
‘Mogelijk. Misschien ligt het aan mij, maar hij is de laatste jaren erg veranderd. Hij is zo tobberig en somber. Je hebt hem ontmoet, hè? Wat is jouw reactie op hem?’
Ik haalde met een nietszeggend gebaar mijn schouders op. ‘Hij maakte een normale indruk op me.’ Ik had de man pas één keer ontmoet, en hoewel ik hem niet aantrekkelijk vond, laat ik me niet snel verleiden tot het bekritiseren van de ene partner tegenover de andere. Wie weet zouden ze zich later op de avond weer met elkaar verzoenen en zouden al mijn opmerkingen woordelijk overgebriefd worden. Ik veranderde van onderwerp. ‘Over reacties gesproken, wat was jouw reactie op Isabelle? Ik neem aan dat dat tijdens je getuigenis ter sprake zal komen.’
Francesca trok een grimas en wachtte met haar antwoord totdat ze onze glazen weer had bijgevuld. ‘Dat en de beruchte verdwijning van de revolver. Wat Isabelle betreft, die leek in sommige opzichten wel wat op Kenneth - charismatisch aan de oppervlakte, maar niets eronder. Ze had talent, maar er ging nauwelijks hartelijkheid of warmte van haar uit.’
‘Jij en Kenneth kwamen met elkaar in contact nadat zij een verhouding met David Barney was begonnen?’
‘Ja. We ontmoetten elkaar op een liefdadigheidsdiner op de Canyon Country Club. Ik was daar met een vriendin en iemand stelde ons aan elkaar voor. Isabelle was pas bij hem weg en hij was net een geslagen hond. Je kent dat wel. Er is niets zo onweerstaanbaar als een hulpeloze man. Ik was helemaal weg van hem. Ik achtervolgde hem. Ik dacht dat ik dood zou gaan als ik hem niet kon krijgen. Ik moet me als een idioot hebben aangesteld. Mensen probeerden me te waarschuwen, maar ik wilde niet luisteren. Al die zes maanden die de echtscheidingsprocedure in beslag nam, heb ik hem vertroeteld en getroost en opgebeurd en geliefkoosd.’
‘Het heeft gewerkt, nietwaar?’
‘O, ik kreeg wat ik wilde, dat wel. We trouwden zodra de scheiding een feit was, maar hij stond er niet voor honderd procent achter. Hij was door haar geobsedeerd, en daardoor bleef ik al die tijd door hem geobsedeerd. Ik wist dat hij niet van me hield, dus was hij voor mij onweerstaanbaar. Ik moest zo nodig voor hem kruipen en me vernederen. Ik moest hem tot elke prijs behagen. Niets werkte, natuurlijk. Ik bedoel, als het erop aankomt, geeft hij de voorkeur aan vrouwen die net zo afwijzend tegenover hem staan als hij tegenover mij. Is dat niet aandoenlijk? Waarschijnlijk wordt hij de dag dat ik echtscheiding aanvraag, hals over kop verliefd op me.’
‘Wat heeft je houding veranderd, de kanker?’
‘Dat maakte er deel van uit. En ook de rechtszaak heeft ertoe bijgedragen. Op een gegeven moment realiseerde ik me dat dat gewoon zijn manier was om verbonden te blijven met Isabelle. Hij kan zich in de zaak vastbijten. Hij kan namens haar lijden. Als hij haar niet kan hebben, dan kan hij in elk geval het geld binnenhalen. Dat is nu het enige dat er nog toe doet.’
‘Hoe zit het met hun dochter, Shelby? Wat is haar rol in het hele verhaal?’
‘Dat is een heel aardig kind. Hij ziet haar nauwelijks. Ze komt bijna nooit thuis. Af en toe - zo ongeveer om de twee of drie maanden - zoekt hij haar op school op en neemt haar een dagje mee uit. Ze gaan samen eten en naar een film en dat is het dan wel zo’n beetje.’
‘Ik dacht dat de rechtszaak feitelijk in haar belang aangespannen was, om ervoor te zorgen dat ze niets tekortkomt.’
‘Dat zegt hij, maar dat slaat nergens op. Hij is zwaar verzekerd. Als hem iets mocht overkomen, krijgt Shelby een miljoen dollar. Wat zou ze nog méér nodig hebben? Hij kan Isabelle nog steeds niet loslaten. Daar draait die hele rechtszaak in feite om. God, klink ik nou erg boosaardig?’
‘Helemaal niet. Ik waardeer je openhartigheid. Eerlijk gezegd had ik er niet op gerekend dat je me veel zou vertellen.’
‘Ik vertel je alles wat je maar weten wilt. Ik geef niet meer om die mensen. Vroeger had ik altijd het gevoel dat ik ze in bescherming moest nemen. Er is een tijd geweest waarin ik er met geen woord over gesproken zou hebben. Dan zou ik me schuldig en trouweloos hebben gevoeld. Nu lijkt het er niet veel meer toe te doen. De ogen zijn me langzamerhand opengegaan. Het is alsof je bijziend bent en plotseling een goede bril krijgt. Het is ongelooflijk hoeveel duidelijker alles wordt.’
‘Zoals bijvoorbeeld?’
‘Waar ik het net over had... Kenneth en zijn obsessie. Het moeilijkste voor hem was nog dat hij, toen Isabelle eenmaal bij hem weg was, het feit onder ogen moest zien dat ze zo verrekte narcistisch was. Nu ze dood is, kan hij weer geloven dat ze volmaakt was.’
‘Zij en David hebben elkaar toch op het werk ontmoet, hè? Het architectenbureau van Peter Weidmann?’
‘Dat klopt. Het was “liefde op het eerste gezicht”,’ zei ze, met haar vingers aanhalingstekens nabootsend.
‘Denk jij dat hij haar vermoord heeft?’
'David? Ik weet niet precies wat ik daarop moet antwoorden. Tijdens het proces dacht ik in elk geval van wel, maar nu lijkt het me niet zo waarschijnlijk meer. Ik bedoel, bekijk de situatie eens. Is jou nooit opgevallen hoe “vrouwelijk” die moord was? Het heeft me altijd verbaasd dat niemand dat ooit opgemerkt heeft. Ik wil niet seksistisch klinken, maar het schieten door een kijkgaatje heeft bijna iets “hygiënisch”. Misschien is het een vooroordeel, maar ik heb het idee dat als mannen doden, dat het er dan gewelddadiger en directer aan toegaat. Ze wurgen of knuppelen of steken. Recht voor zijn raap. Zelfs als ze schieten, doen ze dat niet slinks of gluiperig. Het gaat van BOEM! en ze schieten je kop eraf. Ze sluipen niet op hun tenen rond.’
‘Met andere woorden, mannen doden meestal in een rechtstreekse confrontatie.’
‘Precies. Als je door een kijkgaatje schiet, hoef je geen verantwoordelijkheid te voelen. Je hoeft het bloed niet eens te zien, laat staan het risico lopen dat je het over je heen krijgt. David mag haar dan lastig gevallen hebben, maar dat deed hij open en bloot, zodat iedereen het wist. Een straatverbod, een verbod om haar telefonisch of schriftelijk te benaderen, politie die eraan te pas kwam, schreeuwpartijen door de telefoon. Als hij haar echt vermoord heeft, moet hij geweten hebben dat hij de eerste was die ze zouden verdenken. En dat verhaal over dat joggen? Wat een belachelijk idee. Geloof mij nou maar, die man is zo uitgekookt als wat. Als hij het echt gedaan had, was hij heus wel met een beter alibi voor de dag gekomen.’
‘Maar wie denk je dan dat het gedaan heeft? Je zult toch wel een of andere theorie hebben, anders zou je dit alles niet zeggen.’
‘Simone is een mogelijkheid.’
‘Isabelles tweelingzus?’
‘Ken je het verhaal dan niet?’
‘Blijkbaar niet,’ zei ik, ‘maar daar zal jij ongetwijfeld verandering in brengen.’
Ze lachte om de toon waarop ik het zei. ‘Okay, luister dan maar eens. Ze hebben nooit echt met elkaar kunnen opschieten. Isabelle deed precies waar ze zin in had en die arme Simone kon maar al te vaak de brokstukken oprapen. Isabelle had alles mee - ogenschijnlijk althans - uiterlijk, talent, een schattig dochtertje. Ah, en dat was het tere punt. Simone wilde dolgraag een kind. Maar de tijd begon voor haar een beetje te dringen. Ik neem aan dat je haar ontmoet hebt?’
‘Ik heb haar gisteren gesproken.’
‘Heb je gezien dat ze mank loopt?’
‘Ja, maar zij begon er niet over en ik heb er niet naar gevraagd.’
‘Het was een afschuwelijk ongeluk. Isabelles schuld, ben ik bang. Het was een jaar of zeven geleden, ongeveer een jaar voordat Isabelle stierf. Iz kwam dronken thuis en liet de auto op de oprijlaan staan zonder de handrem aan te trekken. De auto begon die afschuwelijk heuvel af te rollen, dwars door het struikgewas heen, en kreeg steeds meer vaart. Simone stond beneden bij de brievenbus en de wagen knalde tegen haar op. Vermorzelde haar bekken en haar dijbenen. De artsen zeiden dat ze nooit meer zou kunnen lopen, maar wat dat betreft heeft ze alle voorspellingen getart. Je hebt het zelf kunnen zien. Het gaat echt uitstekend.’
‘Maar geen kinderen.’
‘Inderdaad. En wat de hele zaak nog erger maakte, ze was indertijd verloofd en haar aanstaande verbrak de verloving. Hij wilde een gezin stichten. Einde van het verhaal. Voor Simone was dat echt de druppel die de emmer deed overlopen.’
Ik keek haar aan, terwijl ik het belang van wat ik zojuist gehoord had probeerde in te schatten. ‘Het levert in elk geval stof tot nadenken,’ zei ik.