3

Aangezien het politiebureau maar een straat verder was, besloot ik te beginnen bij inspecteur Dolan van Moordzaken. Hij lag thuis met griep in bed, maar brigadier Cordero was wel aanwezig. Ik zag inspecteur Becker die in een hoek in gesprek was met iemand van wie ik vermoedde dat het een verdachte was; een blanke man van in de twintig die een norse en niet bepaald inschikkelijke indruk maakte. Ik kende Becker beter dan Cordero, maar als ik wachtte tot hij klaar was, zou hij me gaan uithoren over mijn relatie met Jonah Robb van de afdeling Vermiste Personen. Ik had Jonah al in geen zes of acht maanden meer gezien en op dit moment had ik ook geen enkele behoefte om het contact te hernieuwen.

Sheri Cordero was een curiositeit op het bureau. Omdat ze zowel vrouw als van Spaans-Amerikaanse afkomst was, behoorde ze in één klap tot twee minderheden. Ze was negenentwintig, klein van stuk, mollig, intelligent, hard, een tikkeltje scherp op een manier die ik niet precies kon definiëren. Ze zei nooit iets beledigends, maar de jongens van het bureau voelden zich in haar aanwezigheid nooit helemaal op hun gemak. Ik kon me haar positie wel voorstellen. Het politiekorps van Santa Teresa is beter dan de meeste korpsen, maar het valt nooit mee om als vrouw bij de politie te werken. Als Sheri misschien wat humorloos overkwam, dan was dat nauwelijks een verrassing.

Ze was een telefoongesprek aan het voeren, en zodra ik binnenkwam ging ze over op het Spaans. Ik ging op de stoel naast haar bureau zitten. Ze stak één vinger op om te kennen te geven dat ze zo direct klaar zou zijn. Er stond een kunststof kerstboompje op haar bureau. Er hingen zuurstokjes in en ik nam er eentje. Het aardige als mensen in jouw aanwezigheid een telefoongesprek voeren, is dat je ze op je gemak kunt observeren zonder dat ze het schijnen te merken. Ik haalde het zuurstokje uit de verpakking en gooide het cellofaan in de prullenbak. Sheri voelde zich duidelijk bij het onderwerp betrokken en gebaarde heftig met haar vrije hand om haar woorden kracht bij te zetten. Ze had een aardig, niet bijzonder knap gezicht en ze gebruikte weinig make-up. Van een van haar voortanden was een hoekje afgebroken en dat gaf haar ietwat strenge gelaatsuitdrukking iets speels. Terwijl ik toekeek, begon ze figuurtjes te tekenen op een blocnote; een cowboy met een overdreven groot mes in zijn borst.

Ze beëindigde het gesprek en richtte zonder enig zichtbare overgang haar aandacht op mij. ‘Ja?’

‘Ik kwam eigenlijk voor inspecteur Dolan, maar Emerald zei dat hij ziek thuis ligt.’

‘Hij heeft dat virus te pakken dat op het ogenblik rondwaart. Heb jij het al gehad? Ik heb een week in bed gelegen. Je bent er echt doodziek van.’

‘Het is me tot nu toe bespaard gebleven,’ zei ik. ‘Hoe lang is hij al ziek?’

‘Twee dagen pas. Als-ie weer terugkomt, ziet-ie eruit als een lijk. Is er iets dat ik voor je kan doen?’

‘Ik denk het wel. Lonnie Kingman heeft me gevraagd een onderzoek in te stellen in verband met een rechtszaak wegens dood door schuld. De gedaagde is David Barney. Ik was nieuwsgierig naar de geruchten. Werkte jij toen al hier?’

‘Ik zat toen nog achter de telefooncentrale, maar ik heb ze er wel over horen praten. Man, wat hadden ze de ziekte in toen hij vrijgesproken werd. Iedereen dacht dat hij het gedaan had, maar de jury wilde er niet aan. Over frustraties gesproken. Inspecteur Dolan was des duivels.’

‘Van wat ik gehoord heb, beweert David Barneys toenmalige celgenoot dat hij vrijwel met zoveel woorden bekende, toen de uitspraak eenmaal gevallen was.’

‘Je hebt het over Curtis McIntyre. Die zit in de bak en als je hem wilt spreken, zul je snel moeten zijn. Hij komt van de week vrij na een straf van drie maanden wegens een geval van mishandeling,’ zei ze. ‘Heb je het gehoord van Morley Shine?’

‘Lonnie heeft het me gisteravond verteld, maar ik weet geen details. Hoe is het gebeurd?’

‘Ik heb gehoord dat hij gewoon zomaar dood neer is gevallen. Hij had ook al met die verdomde griep in bed gelegen, maar ik neem aan dat hij zich weer wat beter voelde. Hij zat zondagavond tenminste te eten. Je weet hoe Morley was. Hij had er een hekel aan om een maaltijd over te slaan. Stond van tafel op en viel dood neer.’

‘Had hij het aan zijn hart?’

‘Al jaren, maar dat nam hij nooit serieus. Ik bedoel, hij was onder doktersbehandeling, maar daar scheen hij zich nooit echt zorgen over te maken. Hij maakte altijd geintjes over zijn rikketik.’

‘Het is toch wat,’ zei ik. ‘Ik vind het echt erg dat hij er niet meer is.’

‘Ik ook. Ik voel me gewoon afschuwelijk. Toen iemand me tijdens het appel vertelde dat Morley dood was, begon ik spontaan te janken. Eerlijk waar, ik wist zelf niet wat me overkwam. En we kenden elkaar niet eens zo vreselijk goed. We maakten wel eens een praatje in het gerechtsgebouw als ik zat te wachten om te getuigen in een of andere zaak. Hij hing daar altijd rond terwijl hij de ene Camel na de andere opstak en chips at of iets uit de snoepautomaat. Ik word helemaal somber van al die ouwe kerels die dood neervallen. Waarom hebben ze niet beter op hun gezondheid gelet?’

Haar telefoon ging en even later was ze weer druk in gesprek. Ik stak mijn hand naar haar op en vertrok. In wezen had ze me verteld wat ik wilde weten. De politie was ervan overtuigd dat David Barney schuldig was. Daarmee hoefde het nog niet zo te zijn, maar het was in elk geval een steuntje in de rug.

Ik ging bij het Archief langs en vroeg Emerald of ik de telefoon even mocht gebruiken. Ik belde Ida Ruth en vroeg haar of ze later op de ochtend een gesprek voor me wilde regelen met Curtis McIntyre in de gevangenis. Het bezoekuur is normaal gesproken beperkt tot zaterdagmiddag van een tot drie, maar aangezien ik Lonnie Kingman vertegenwoordigde, kon ik met hem praten wanneer ik maar wilde. O, wat was het toch heerlijk als je de wet achter je had staan. Ik had zoveel jaren lang door de bosjes geslopen dat het me nog steeds moeite kostte om aan het idee gewend te raken.

Toen dat geregeld was, zocht ik in het telefoonboek Morley Shines huisadres op. Hij woonde in Colgate, de gemeente die in het noorden aan Santa Teresa grenst. Colgate bestaat voornamelijk uit lichte industrie en nieuwbouwwijken, met aan weerskanten van de hoofdstraat een aaneenschakeling van bedrijven. Ooit was het gebied landbouwgrond geweest met hier en daar groepjes citrusbomen, maar inmiddels heeft het ooit onbedorven landschap plaatsgemaakt voor benzinestations, bowlings, begrafenisondernemingen, drive-inbioscopen, motels, fastfoodrestaurants, tapijthallen en supermarkten, waarbij zo te zien geen enkele aandacht is besteed aan esthetische of architectonische harmonie.

Morley en zijn vrouw, Dorothy, bezaten een bescheiden huis met drie slaapkamers in een zijstraat van South Peterson, in een van de oudere wijken tussen de snelweg en de bergen. Ik vermoedde dat het gebouwd was in de jaren vijftig, voordat de aannemers echt werk waren gaan maken van differentiatie in de buitenkant van de huizen. Hier was het houtwerk van de in Zwitserse chaletstijl gebouwde huizen of vaalbruin of blauw, en dubbele garages staken buiten de voorgevel uit zodat ze de entree overheersten. De houten luiken pasten bij de houten bloembakken die gevuld waren met viooltjes die bij nadere beschouwing namaak bleken te zijn. De hele buurt maakte een troosteloze indruk, van de onverzorgde gazons tot aan de gebarsten betonnen opritten waarop om het andere huis een auto op blokken stond. Op een of andere manier maakten de kerstversieringen de zaak alleen nog maar erger. De meeste huizen waren nu voorzien van veelkleurige lichtjes. Een van Morleys buren scheen een soort wedstrijd te zijn aangegaan met het huis aan de overkant van de straat. Van beide huizen was elk beschikbaar stukje tuin volgepropt met kerstartikelen, variërend van plastic kerstmannen tot plastic Wijzen uit het Oosten.

Het was dinsdagochtend. Morley was zondagavond overleden en hoewel ik me niet helemaal op mijn gemak voelde bij het idee dat ik mezelf kwam opdringen, leek het me belangrijk om zoveel mogelijk paperassen in veiligheid te brengen voordat een of ander goedbedoelend familielid Morleys spullen doorzocht en alles met de vuilnisman meegaf. Ik klopte op de voordeur en wachtte. Morley had nooit veel aandacht aan details besteed en het viel me op dat dat ook aan de staat van het huis te zien was. De blauwe verf van de verandaleuning, die er om te beginnen al niet strak op zat, was van ouderdom aan het afbladderen. Ik had het deprimerende gevoel dat ik hier al eens eerder was geweest. Ik kon me het goedkope interieur voor de geest halen; gebarsten tegeltjes op het keukenaanrecht, omkrullende vinyltegels op de vloeren, kamerbrede vloerbedekking met uitgesleten looppaden die je nooit meer helemaal schoon kreeg. De aluminium raamkozijnen zouden kromgetrokken zijn, de badkameraccessoires roestig. Op het gras naast het huis stond een afgeleefde vierdeurs Mercury. Ik nam aan dat die van Morley was, hoewel ik niet precies wist waarom. Het was gewoon het soort ouwe rammelkast waar hij zich toe aangetrokken zou hebben gevoeld. Hij had hem waarschijnlijk nieuw gekocht in het jaar nul en zou erin blijven rijden totdat de motor het begaf. Op de oprit stond een nieuwe kleine rode Ford. Op een sticker op de kentekenplaat stond de naam van een plaatselijk autoverhuurbedrijf; waarschijnlijk iemand van buiten de stad...

‘Ja?’ De vrouw was klein, in de zestig, en zag er energiek en competent uit. Ze droeg een roze blouse met bloemetjesmotief, een wollen rok, panties en lage instappers. Haar grijze haar was echt grijs en ze was nauwelijks opgemaakt. Ze droogde haar handen af aan een theedoek en keek me vragend aan.

‘Hallo. Mijn naam is Kinsey Millhone. Bent u mevrouw Shine?’

‘Ik ben Dorothy’s zus, Louise Mendelberg. De heer Shine is pas geleden overleden.’

‘Dat heb ik gehoord en het spijt me dat ik u lastig moet vallen. Hij was bezig met een opdracht voor een advocaat genaamd Lonnie Kingman. Men heeft mij gevraagd om de zaak over te nemen. Kom ik ongelegen?’

‘Het komt nooit gelegen als iemand net gestorven is,’ antwoordde ze pinnig. Dit was een vrouw die de dood niet echt serieus nam. In het kielzog ervan kwam zij de afwas doen en de woonkamer een beurt geven, maar waarschijnlijk zou ze niet al te veel tijd besteden aan het uitzoeken van de gezangen voor de uitvaartdienst.

‘Ik wil zo min mogelijk last veroorzaken. Ik vond het vreselijk toen ik het hoorde van Morley. Hij was een aardige man en ik mocht hem graag.’

Ze schudde het hoofd. ‘Ik ken Morley al sinds hij en Dorothy elkaar op school ontmoetten in 1936. We waren natuurlijk allemaal gek op hem, maar hij was zo’n idioot. Die sigaretten en zijn lichaamsgewicht en al dat drinken van hem. Als je jong bent, kun je nog min of meer ongestraft je gang gaan, maar op zijn leeftijd? Geen sprake van. We hebben hem vaak genoeg gewaarschuwd, maar dacht u dat hij naar ons luisterde? Natuurlijk niet. U had hem zondag moeten zien. Zijn huidskleur was gewoon akelig om te zien. De dokter denkt dat de hartaanval verergerd werd door de griep die hij onder de leden had. De elektrolytische balans of iets van dien aard.’ Ze schudde nogmaals het hoofd en zweeg.

‘Hoe is het met haar?’

‘Niet zo best, om u de waarheid te zeggen; dat is ook de reden waarom ik uit Fresno hiernaartoe gekomen ben. Het was mijn bedoeling om hier een paar weken te komen helpen om hem wat werk uit handen te nemen. U weet dat ze al maanden ziek is.’

‘Dat wist ik niet,’ zei ik.

‘O, lieve hemel, ja. Ze is gewoon een wrak. Afgelopen juni werd geconstateerd dat ze maagkanker had. Ze heeft een ingrijpende operatie ondergaan en sinds die tijd krijgt ze op gezette tijden chemotherapie. Ze is vel over been en ze kan niets binnenhouden. Dat was het enige waar Morley over praatte, en dan gaat hij als eerste het hoekje om.’

‘Komt er een autopsie?’

‘Ik weet niet hoe ze daarover denkt. Hij is een week geleden nog bij de dokter geweest. Dorothy wilde dat hij op dieet zou gaan en eindelijk stemde hij daarin toe. Onder de gegeven omstandigheden is een autopsie niet vereist, maar u weet hoe ze zijn. Artsen vinden het blijkbaar leuk om mensen open te snijden en daarbinnen rond te neuzen. Ik heb zo met haar te doen.’

Ik maakte wat meelevende geluiden.

Ze maakte een energiek gebaar. ‘Maar goed, genoeg gepraat. Ik neem aan dat u gekomen bent om in zijn werkkamer rond te kijken. Komt u verder, dan laat ik u zien waar het is. Neemt u maar gewoon mee wat u nodig hebt.’

‘Bedankt. Ik kan u een lijstje geven van de dossiers die ik meeneem.’

Ze wuifde de suggestie weg. ‘Dat is niet nodig. We kennen meneer Kingman al jaren.’

Ik stapte de hal in. Ze ging me voor door een korte gang. Het huis rook naar kippensoep. ‘Heeft Morley nog steeds een kantoor in Colgate?’ vroeg ik.

‘Jawel, maar omdat Dorothy zo ziek is, deed hij het grootste deel van zijn werk hier. Ik geloof dat hij er de meeste ochtenden nog wel even heenging om de post op te halen. Wilde u daar ook rondkijken?’ Ze deed een deur open van wat vroeger duidelijk een slaapkamer was geweest die door het plaatsen van een bureau en dossierkasten tot kantoorruimte was gepromoveerd. De muren waren beige geschilderd en de beige vloerbedekking was net zo versleten als ik me voorgesteld had.

‘Dat was ik wel van plan. Als ik de dossiers hier niet kan vinden, betekent dat waarschijnlijk dat hij ze op zijn kantoor bewaarde. Zou ik misschien een sleutel van zijn kantoor kunnen krijgen?’

‘Ik weet niet waar hij die bewaarde, maar ik zal het aan Dorothy vragen. Mijn hemel,’ zei ze terwijl ze rondkeek. ‘Geen wonder dat Morley hier niemand binnen wilde hebben.’

Het was kil in het vertrek, en de wanorde was die van een man die te werk gaat zonder enig systeem. Als hij geweten had dat hij dood zou neervallen, zou hij dan zijn bureau hebben opgeruimd? Waarschijnlijk niet, dacht ik. ‘Ik zal fotokopieën maken van wat ik nodig heb en de dossiers zo snel mogelijk weer terugbrengen. Is er morgenochtend iemand thuis?’

‘Wat is het morgen, woensdag? Ik denk het wel. En als er niemand is, loopt u maar gewoon achterom en zet ze op de droger in de bijkeuken. We laten die deur meestal open voor de werkster en de wijkverpleegster. Ik ga een sleutel van Morleys kantoor voor u zoeken. Dorothy weet waarschijnlijk wel waar die ligt.’

‘Bedankt.’

Terwijl ik wachtte tot ze terug zou komen, liep ik de kamer rond en probeerde me een indruk te vormen van de manier waarop Morley zijn administratie bijhield. Hij moest af en toe een poging hebben gedaan om orde op zaken te stellen, want hij had dossiermappen voorzien van etiketten ‘Actie’, ‘Onafgehandeld’, en ‘Lopende Zaken’. Er waren er twee met het etiket ‘Nog Doen’, een met ‘Urgent’ en een harmonicamap die hij ‘Probleemgevallen’ had gedoopt. De inhoud van de dossiers maakte een even verouderde en wanordelijke indruk als het vertrek zelf.

Louise kwam weer binnen met een sleutelring in haar hand. ‘U kunt ze maar beter allemaal meenemen,’ zei ze. ‘Joost mag weten welke sleutel waarop past.’

‘Hebt u ze zelf niet nodig?’

‘Ik zou niet weten waarvoor. U kunt ze morgenochtend weer terugbrengen, als u zo vriendelijk zou willen zijn. O, en ik heb een boodschappentas voor u meegebracht voor het geval u dingen in moet pakken.’

‘Komt er een uitvaartdienst?’

‘De begrafenis is vrijdagochtend op de Wynington-Blake begraafplaats hier in Colgate. Ik weet niet of Dorothy het aankan. We hebben het zo lang mogelijk uitgesteld omdat Morleys broer over komt vliegen uit Zuid-Korea. Hij is beroepsmilitair bij de Genie in Camp Casey. Hij kan pas donderdag laat in Santa Teresa zijn. De rouwdienst is vrijdag om tien uur. Ik weet dat Frank last zal hebben van jetlag, maar we konden het gewoon niet langer uitstellen.’

‘Ik zou de dienst graag bij willen wonen,’ zei ik.

‘Dat zou heel fijn zijn,’ zei ze. ‘Ik weet zeker dat hij dat op prijs zou stellen. U kunt gewoon weggaan als u hier klaar bent. Ik moet Dorothy haar injectie geven.’

Ik bedankte haar nogmaals, maar ze was al op weg naar het volgende karwei. Ze glimlachte vriendelijk tegen me voordat ze de deur achter zich dichttrok.

Het volgende halfuur besteedde ik aan het opdelven van elk dossier dat ook maar enigszins betrekking leek te hebben op de moord op Isabelle en de daaruit voortvloeiende civiele rechtszaak. Lonnie zou een beroerte hebben gekregen als hij geweten had hoe lukraak Morley te werk ging. In bepaalde opzichten is de maatstaf van een goed onderzoek de aandacht die er aan het papierwerk wordt besteed. Zonder zorgvuldige documentatie kun je in de getuigenbank lelijk voor schut komen te staan. Er is niets dat een advocaat zoveel plezier doet als de ontdekking dat de tegenpartij haar zaakjes niet goed voor elkaar heeft.

Ik stopte van alles en nog wat in de boodschappentas, ook zijn kantooragenda en zijn zakagenda. Ik doorzocht zijn bureauladen en de bakjes voor ingekomen en uitgaande post en vergewiste me ervan dat er niet ergens nog een losse map achter het meubilair lag. Toen ik er zeker van was dat ik alles had wat op de zaak betrekking kon hebben, stopte ik zijn sleutelring in mijn schoudertas en trok de deur van zijn werkkamer achter me dicht. Aan de andere kant van de gang hoorde ik het gemompel van stemmen, Louise en Dorothy die met elkaar praatten.

Toen ik naar de voordeur liep, kwam ik langs de woonkamer. Ik maakte een wederrechtelijke omweg naar wat Morleys luie stoel moest zijn, bekleed met oud, gebarsten leer, met kussens die zich hadden gevormd naar zijn omvangrijke gestalte. Het bijzettafeltje vertoonde nog de kleverige kringen waar zijn whiskyglazen hadden gestaan. Er stond een asbak, maar er lagen geen sigarettenpeuken meer in. Omdat ik nu eenmaal graag in andermans zaken snuffel, keek ik in de la van het bijzettafeltje en voelde achter de kussens van de stoel. Daar was natuurlijk niets te vinden, maar het gaf me toch een voldaan gevoel.

Ik reed naar Morleys kantoor, dat zich bevond in een zijstraatje in het ‘centrum’ van Colgate. Eens was dit een woonwijk geweest, maar nu waren er allemaal kleine bedrijven gevestigd: loodgieters, autodealers, artsenpraktijken en makelaarskantoren. De woonkamer van elk van de voormalige eengezinswoningen was nu in gebruik als kantoor van een verzekeringsmaatschappij of, in Morleys geval, als schoonheidssalon, waarvan hij een kamer plus bad huurde aan de achterkant van het pand. Ik liep om het huis heen naar de achteringang. Een trapje van twee treden voerde naar een smalle betonnen overkapte veranda. Het bovenste deel van de kantoordeur bestond uit matglas, dus ik kon niet naar binnen kijken. Morleys naam was gegraveerd op een smal naambord rechts van de deur, het soort naambord waarvan ik me kon voorstellen dat zijn vrouw het gemaakt had toen hij voor zichzelf begon. Ik probeerde de ene sleutel na de andere, maar er paste er geen enkele. Ik probeerde de deur nog eens. Het kantoor was nog beter afgesloten dan een gevangenis. Zonder er zelfs maar bij na te denken, probeerde ik het raam. Toen herinnerde ik me dat ik het spel volgens de regels moest spelen. Wat een gezeur, dacht ik. Ik was nota bene aangenomen om dit te doen. Ik had het recht om de dossiers in te zien, maar ik mocht het slot niet openbreken. Dat leek op een of andere manier niet met elkaar in overeenstemming. Waar was die jarenlange inbraakervaring anders goed voor?

Ik liep terug naar de voorkant en ging als gezagsgetrouw burger de schoonheidssalon binnen. De ruiten waren beschilderd met sneeuwscènes en twee elfjes hielden een spandoek tussen zich in met de tekst MERRY X-MAS. In een hoek stond een grote versierde kerstboom met een paar pakjes eronder. Er waren in totaal vier stoelen, waarvan er maar drie bezet waren. Op een van de stoelen kreeg een in een plastic cape gehulde vrouw van in de veertig een permanent. De kapster had de vochtige slierten in dunne strengen verdeeld en bracht kleine witte plastic rollers aan die wel iets weg hadden van kippenbotjes. De permanentvloeistof verspreidde een geur van rotte eieren. De vrouw op de tweede stoel had een geperforeerde badmuts op haar hoofd, en de kapster trok met iets dat leek op een haakpen dunne sliertjes haar door de gaatjes in het plastic naar buiten. De tranen rolden de vrouw over de wangen, maar zij en de kapster babbelden gezellig door alsof er niets aan de hand was. Rechts van mij was een manicure bezig met een cliënte waarvan de vingernagels kauwgomroze werden gelakt.

Achter in de zaak bevond zich een paneeldeur die vermoedelijk toegang gaf tot Morleys kantoor. Achter in de salon stond een vrouw handdoeken in keurige stapeltjes te vouwen. Toen ze mijn aarzeling zag, kwam ze naar voren. Op haar naamplaatje stond Betty. Het verbaasde me dat ze, als kapster, zelf niet beter gekapt was. Ze was blijkbaar in handen gevallen van een van die wrede haarstilisten (meestal mannen) die er genoegen in scheppen het haar van vrouwen boven de vijftig te maltraiteren. Het kapsel waar deze vrouw mee opgezadeld was, bestond uit een opgeschoren achterhoofd en van voren een soort kroezend poefmodel dat haar hals extra breed maakte en haar gelaatsuitdrukking iets angstigs gaf. Ze maakte met opgetrokken neus waaierende gebaren. ‘Jakkes! Als ze zo knap zijn dat ze mensen naar de maan kunnen sturen, waarom kunnen ze dan geen permanentvloeistof maken die niet stinkt?’ Ze pakte een plastic cape van de dichtstbijzijnde stoel en nam me met een geoefende blik op. ‘Tjonge jonge. Uw haar is er inderdaad hoognodig aan toe. Gaat u maar zitten.’

Ik keek om me heen om te zien tegen wie ze het had. ‘Wie, ik?’

‘Bent u dan niet degene die net gebeld heeft?’

‘Nee, ik ben hier in verband met Morley Shine, maar zijn kantoor zit op slot.’

‘O. Tja, ik vind het heel vervelend dat ik degene ben die het u moet vertellen, maar Morley is deze week overleden.’

‘Dat weet ik. Sorry. Ik had me even voor moeten stellen.’ Ik haalde mijn legitimatie tevoorschijn en stak haar die toe.

Ze bekeek hem even, fronste het voorhoofd en wees op mijn naam. ‘Hoe spreek je dat uit?’

‘Kinsey.’

‘Nee, de achternaam. Rijmt het op baloney?’

‘Nee, het rijmt niet op baloney. Het is Mill-hone.’

‘O. Mill-hone,’ zei ze me braaf na. Ze keek weer naar de fotokopie van mijn privédetectivevergunning. ‘Komt u toevallig uit Los Angeles?’

‘Nee, ik woon hier in de stad.’

Ze keek naar mijn haar. ‘Ik dacht dat het misschien zo’n kapsel volgens de laatste mode was. Asymmetrisch, noemen ze het, met een geometrische ellips. Iets in die geest. Het ziet er meestal uit alsof het door een plafondventilator is afgehakt.’ Ze lachte om zichzelf terwijl ze zich zachtjes op de borst sloeg.

Ik boog achterover om in de dichtstbijzijnde spiegel een blik op mezelf te werpen. Het zag er inderdaad een tikkeltje eigenaardig uit. Ik liet mijn haar nu al een paar maanden groeien en het was aan de ene kant duidelijk langer dan aan de andere. Hier en daar was het ook wat ongelijk en op de kruin stak het alle kanten uit. Even voelde ik me onzeker. ‘Vindt u dat het geknipt moet worden?’

Ze slaakte iets dat het midden hield tussen een gilletje en een lach. ‘Nou, dat zou ik wel denken. Het lijkt alsof er een of andere krankzinnige met een nagelknipper in de weer is geweest!’

Ik vond de vergelijking een stuk minder grappig dan zij. ‘Een andere keer misschien,’ zei ik. Ik besloot om ter zake te komen voordat ze me zou overhalen tot iets waar ik later spijt van zou krijgen. ‘Ik werk voor een advocaat, een zekere Lonnie Kingman.’

‘O, ik ken Lonnie wel. Zijn vrouw ging vroeger naar dezelfde kerk als ik. Wat heeft hij ermee te maken?’

‘Morley deed wat werk voor hem en ik neem de zaak van hem over. Ik zou graag zijn kantoor in willen.’

‘Arme kerel,’ zei ze. ‘Met die zieke vrouw en zo. Hij heeft hier maandenlang zitten kniezen, zonder iets uit te voeren, voorzover ik het kon bekijken.’

‘Ik denk dat hij het meeste werk thuis deed,’ zei ik. ‘Eh, kan ik via de zaak in zijn kantoor komen? Ik zag de deur daar achterin. Komt die uit op zijn kantoor?’

‘Morley gebruikte die deur als er een schuldeiser bij hem op de stoep stond.’ Ze liep voor me uit naar de achterkant van de salon, wat ik als een teken van medewerking opvatte.

‘Gebeurde dat dikwijls?’ vroeg ik. Ik vond het moeilijk om me met mijn eigen zaken te bemoeien als andermans zaken binnen mijn bereik lagen.

‘De laatste tijd wel.’

‘Vindt u het goed als ik even naar binnen ga en de dossiers die ik nodig heb meeneem?’

‘Ach, ik zou niet weten waarom niet. Er is daar binnen niets dat de moeite van het stelen waard is. Ga gerust uw gang. Er zit aan deze kant alleen maar een veerslot.’

‘Bedankt.’

Ik stapte via de verbindingsdeur zijn kantoor binnen. Het vertrek was waarschijnlijk de achterslaapkamer geweest in de tijd dat het huis nog als woonhuis in gebruik was. Het rook er muf. De vloerbedekking was modderbruin, een kleur die waarschijnlijk gekozen was omdat je er nauwelijks vuil op zag. Wat je wel zag, waren de pluizen en het stof. Er was een ondiepe muurkast die Morley als opslagruimte gebruikte, een badkamertje met bruine vinyltegels op de vloer, een wc met een houten bril, een kleine wastafel en een fiberglas douchecabine. Gedurende enkele deprimerende seconden vroeg ik me af of ik ook zo zou eindigen; een kleinsteedse privédetective in een sombere kamer van vier bij drie meter waar het rook naar schimmel en stofmijt. Ik ging op zijn draaistoel zitten en luisterde naar het geknars toen ik achterover leunde. Ik pakte zijn maandplanner. Ik doorzocht zijn bureauladen een voor een. Potloden, kauwgompapiertjes, een nietapparaat zonder nietjes. Hij had zich hier heimelijk tegoed gedaan aan vette troep. Een platte witte doos was doormidden gevouwen en in de prullenbak gepropt. Een grote vetvlek had zich over het karton verspreid en de restanten van een of andere soort gebak waren erbovenop gegooid. Waarschijnlijk kwam hij elke ochtend naar zijn kantoor om stiekem donuts en andere lekkernijen naar binnen te werken.

Ik stond weer op en liep naar de dossierkasten die tegen de muur stonden. Onder de V van Voigt/Barney vond ik verschillende mappen vol met allerlei paperassen. Ik haalde de mappen uit de kast en legde ze op het bureau. Ik schrok toen achter me de deur plotseling werd opengegooid.

Het was Betty van de schoonheidssalon. ‘Kunt u het vinden?’

‘Ja hoor. Hij blijkt de meeste van zijn dossiers thuis bewaard te hebben.’

Ze trok een grimas toen ze de muffe lucht in het kantoor opsnoof. Ze liep naar het bureau en pakte de prullenbak op. ‘Ik zal dit maar even meenemen. Het vuilnis wordt pas vrijdag opgehaald, maar ik wil niet dat de mieren erop afkomen. Morley liet zijn pizza’s altijd hier bezorgen, waar zijn vrouw hem niet kon controleren. Ik weet dat hij verondersteld werd op dieet te zijn, maar ik zag hem hier vaak genoeg met dozen van de afhaalchinees en van McDonald’s. Wat kon die man eten! Natuurlijk lag het niet op mijn weg om er iets van te zeggen, maar ik wou dat hij wat beter op zijn gezondheid had gelet.’

‘U bent vandaag al de tweede die dat zegt. Ach, ik denk dat je de mensen toch niet kunt tegenhouden.’ Ik pakte de mappen en de maandplanner op. ‘Bedankt voor de medewerking. Ik vermoed dat er over een week of zo wel iemand komt om de zaak te ontruimen.’

‘U bent niet toevallig zelf op zoek naar kantoorruimte?’

‘Niet dit soort,’ zei ik zonder aarzelen. Later bedacht ik dat ze zich misschien beledigd had gevoeld, maar het floepte er gewoon uit. Ze deed zijn voordeur open zodat ze de prullenbak op de kleine veranda kon zetten.

Ik liep naar de auto, legde de stapel mappen op de achterbank en reed terug naar de stad, waar ik mijn wagen in de parkeergarage naast de openbare bibliotheek zette. Ik pakte een klembord van de achterbank, sloot de auto af en ging op weg naar de bibliotheek. Eenmaal binnen, liep ik naar de tijdschriftenzaal waar ik de man achter de balie vroeg om de nummers van de Santa Teresa Dispatch van zes jaar geleden. In het bijzonder was ik benieuwd naar het nieuws van 25, 26 en 27 december van het jaar waarin Isabelle Barney was vermoord. Ik liep met de spoel naar een van de microfilmviewers en spoelde de band door tot aan de periode die me interesseerde, ik maakte aantekeningen over de schaarse gewichtige gebeurtenissen van dat weekend. Kerstmis viel dat jaar op een zondag. Isabelle was gestorven op de vroege maandagochtend. Misschien zou het nuttig zijn om het geheugen van de mensen op te frissen met wat nieuwsfeitjes uit die dagen. Er was sprake geweest van storm en zware regenval in het grootste deel van Californië, en als gevolg daarvan was er een enorme kettingbotsing ontstaan op de noordelijke rijbaan van Highway 101, vlak ten zuiden van de stad. Er was ook sprake geweest van een misdaadgolfje: een bejaarde man was dodelijk verongelukt toen hij in State Street aangereden werd door een pick-uptruck die na het ongeluk doorgereden was. Er had ook een beroving van een supermarkt plaatsgevonden, er was in twee woonhuizen ingebroken en er was een brand geweest die vermoedelijk aangestoken was en die in de vroege ochtend van 26 december een fotostudio in de as had gelegd. Ik maakte ook een aantekening van een voorval waarbij een tweeëneenhalf jaar oud jongetje licht gewond raakte toen hij een .44 revolver afvuurde die samen met hem in een auto was achtergelaten. Terwijl ik de nieuwsberichten doorlas, begon ik me zelf ook weer bepaalde dingen te herinneren. Dat van die brand was ik helemaal vergeten, terwijl ik nota bene de vlammen gezien had toen ik na afloop van een surveillancedienst naar huis reed. De felle gloed van de vuurzee had als een fakkel afgestoken tegen de nachtelijke hemel. De regen had het geheel een surreële, nevelige tint verleend en ik was geschrokken toen plotseling James Taylors versie van ‘Fire and Rain’ over de autoradio weerklonk. Het stukje herinnering verdween weer net zo snel als een licht dat uitging.

Ik bekeek de rest van de band, maar er was verder niet veel bijzonders te zien. Ik spoelde weer terug naar het begin en maakte kopieën van alles, behalve de advertenties. Ik spoelde de film nogmaals terug en stopte de spoel weer in de doos. Op weg naar buiten betaalde ik aan de balie voor de kopieën, terwijl ik dacht aan de mensen die ik zou moeten vragen waar ze die dagen hadden doorgebracht. Hoeveel zou ik me herinneren als iemand me zou ondervragen over de nacht dat Isabelle was vermoord? Eén fragment was weer op zijn plaats gevallen, maar de rest was blanco.