4

Ik reed mijn auto de parkeergarage uit en ging op weg naar het Huis van Bewaring van het County Sheriff’s Department van Santa Teresa. De weergave van Morleys gesprek met Curtis McIntyre was een van de documenten die ik in het dossier had aangetroffen, hoewel de dagvaarding nooit betekend was. Blijkbaar had dat gesprek met Curtis half september plaatsgevonden, en had sinds die tijd niemand meer met hem gepraat. Volgens Morleys aantekeningen had Barney zijn eerste nacht in de gevangenis een arrestantencel gedeeld met McIntyre. McIntyre beweerde dat ze min of meer vriendschap hadden gesloten, meer op zijn initiatief dan op dat van Barney. Barney had zijn nieuwsgierigheid gewekt omdat hij iemand was die het gemaakt scheen te hebben. Curtis, die gewend was aan het gezelschap van geboren verliezers in de bajes, had de zaak via de kranten gevolgd. Toen de rechtszaak voorkwam, had hij gezorgd dat hij erbij was. Hij en Barney hadden niet veel met elkaar gesproken tot de dag dat hij vrijgesproken werd. Toen David Barney de rechtszaal uitliep, was Curtis McIntyre op hem afgestapt om hem geluk te wensen. Op dat moment had David Barney, volgens de informant, de opmerking gemaakt die inhield dat hij zojuist vrijgesproken was van een moord die hij wel degelijk had gepleegd. Er stond niet bij of Curtis daar verder nog details over had verstrekt.

Ik parkeerde voor de gevangenis, tegenover de politieparkeerplaats met zijn vloot zwartwitte patrouillewagens. Ik liep naar de ingang, duwde de voordeur open, stapte de kleine hal binnen en liep naar de L-vormige balie met de glazen scheidingswand. Een week of zes geleden had ik zelf een nacht in de cel doorgebracht en ik was blij dat ik ditmaal niets op mijn kerfstok had. Het was veel prettiger om door de voordeur naar binnen te gaan dan via de achterkant, in het gezelschap van de agent die me gearresteerd had.

Ik meldde me bij de balie en vulde een bezoekerspasje in. De vrouw aan de balie nam het pasje in en verdween uit het zicht. Ik wachtte in de hal en bestudeerde het mededelingenbord terwijl zij doorbelde dat Curtis in de spreekkamer verwacht werd. Aan de muur, naast de munttelefoon, hing een lijst met alle gerenommeerde borgstellers, en een met de taxibedrijven van Santa Teresa. Gearresteerd worden is meestal een onverwachte ellende. Als je borgsom overgemaakt is maar je auto is in beslag genomen, dan sta je daar aan het eind van de bewoonde wereld - nog een extra afknapper na een nacht vol vernederingen.

De vrouw achter de balie wenkte me. ‘Uw cliënt komt er zo aan. Hokje twee.’

‘Bedankt.’

Ik liep de korte gang door en bevond me even later in de ruimte met de hokjes voor de bezoekers. Er waren er maar drie, zodanig opgesteld dat gevangenen onder vier ogen konden praten met hun advocaat, hun reclasseringsambtenaar of wie ze nog meer volgens de wet mochten raadplegen. Ik ging het tweede ‘kamertje’ binnen dat misschien één meter twintig breed was en voorzien van een glazen raam, een soort balie van één meter twintig breed en een voetenstang van het soort dat je wel in bars aantreft. Ik ging aan de balie zitten, zette mijn voeten op de stang en leunde op mijn ellebogen. Aan de andere kant van het glas was een kamertje dat precies hetzelfde was als waarin ik me bevond, met een deur in de achterwand waardoor de gevangenen naar binnen werden gebracht. Binnen enkele minuten ging die deur open en stapte Curtis McIntyre naar binnen. Hij scheen verbaasd over het onverwachte bezoek, en enigszins van zijn stuk gebracht toen hij mij zag terwijl hij waarschijnlijk zijn advocaat had verwacht.

Hij was achtentwintig, mager en met smalle heupen die zijn broek maar nauwelijks ophielden. Het gevangenisblauw stond hem goed. Zijn shirt met korte mouwen toonde lange, gladde armen, de perfecte epidermale ondergrond voor een drakentatoeage. Ik vermoedde dat iemand ooit tegen Curtis had gezegd dat hij zulke gevoelige, sympathieke ogen had, want hij scheen vastbesloten om me doordringende, betekenisvolle blikken toe te werpen. Hij was gladgeschoren, met een onschuldig gezicht (voor een veroordeelde misdadiger). Zijn haar was slecht geknipt, wat niet zo vreemd was aangezien hij al maanden in de gevangenis zat. Ik had niet de indruk dat hij zich onder de meest gunstige omstandigheden regelmatig liet knippen en föhnen.

Ik stelde mezelf voor en legde uit waar ik voor kwam, namelijk een schriftelijke verklaring van hem. ‘Uit de aantekeningen van de heer Shine heb ik begrepen dat je samen met David Barney in een arrestantencel hebt gezeten de avond na zijn arrestatie.’

‘Ben je nog vrij?’

Ik keek achterom. ‘Wie, ik?’

Hij produceerde het soort glimlach dat je in de spiegel moest oefenen en keek me doordringend aan. ‘Je begrijpt me best.’

‘Wat doet dat ertoe?’

Zijn stem kreeg nu de vleiende toon die meestal gereserveerd wordt voor zwerfhonden en vrouwen. ‘Kom op. Dat kan je me toch wel vertellen? Ik ben een aardige jongen.’

Ik zei: ‘Dat zal vast wel, maar het gaat je gewoon niets aan.’

Dat scheen hij grappig te vinden. ‘Waarom durf je geen antwoord te geven? Voel je je tot mij aangetrokken? Ik voel me namelijk wèl tot jou aangetrokken.’

‘Nou, je bent in elk geval heel openhartig en dat waardeer ik, Curtis. Eh, zou je me nu misschien het een en ander kunnen vertellen over je ontmoeting met David Barney?’

Hij glimlachte flauwtjes. ‘Een en al zakelijkheid. Dat mag ik wel. Je neemt jezelf serieus.’

‘Inderdaad. En ik hoop dat jij me ook serieus neemt.’

Hij schraapte met een ernstig gezicht zijn keel in een doorzichtige poging om een goede indruk te maken. ‘Hij en ik zaten samen in een cel. Hij werd op een dinsdag gearresteerd en we werden pas op woensdag voorgeleid. Hij leek me een aardige kerel. Tegen de tijd dat zijn proces begon, was ik weer vrij en ik besloot om het proces bij te wonen om te weten te komen wat er nou precies allemaal aan de hand was.’

‘Hebben jullie tweeën na zijn arrestatie over de moord gepraat?’

‘Nee, niet echt. Hij was van streek, wat ik me best voor kon stellen. De dame was midden in haar oog geschoten, dat is niet zo lekker. Ik snap niet wat voor iemand zoiets zou doen,’ zei hij. ‘Maar nou lijkt het erop dat-ie het zelf gedaan heeft.’

‘Waar hebben jullie over gepraat?’

‘Ik weet het niet. Niet veel bijzonders. Hij vroeg waarom ik daar zat en dat soort dingen, welke rechter ik dacht dat we de volgende dag bij de voorgeleiding zouden treffen. Ik heb hem verteld welke rechters streng zijn, de meesten dus. Nou ja, er is er eentje bij die een zacht ei is, maar voor de rest zijn ze keihard.’

‘En verder?’

‘Dat was het wel zo’n beetje.’

‘En dat was voor jou reden om het hele proces bij te wonen?’

‘Niet het hele proces. Heb jij ooit wel eens een heel proces bijgewoond? Stomvervelend, toch? Ik ben blij dat ik geen rechten ben gaan studeren.’

‘Dat geloof ik graag.’ Ik keek in mijn aantekeningen. ‘Ik heb de beëdigde verklaring gelezen die door de heer Kingman opgenomen is...’

‘Ben je nog vrij?’

‘Dat heb je al eerder gevraagd.’

‘Ik durf te wedden van wel. Weet je hoe ik dat weet?’ Hij tikte tegen zijn slaap. ‘Ik ben paranormaal begaafd.’

‘Nou, dan kan je me waarschijnlijk ook wel vertellen wat mijn volgende vraag zal zijn.’

Hij kreeg een kleur van plezier. ‘Ik ben bang van niet. Zo goed ken ik je nog niet, maar daar zou ik best verandering in willen brengen.’

‘Misschien kun je met behulp van je intuïtie antwoord geven op een paar vragen die ik heb.’

‘Ik zal het in elk geval proberen. Ga je gang. Ik ben een en al oor.’ Hij boog zijn hoofd en er verscheen een ernstige uitdrukking op zijn gezicht.

‘Vertel me nog eens wat hij tegen je zei toen de vrijspraak eenmaal een feit was.’

‘Eh... laat eens zien. Hij zei iets van... “Hé, maat. Hoe is het ermee? Wat vind je daarvan? Zie je wat een dure advocaat voor je kan doen?” En ik zeg iets van: “Uit de kunst, man. Fantastisch. Ik heb nooit geloofd dat jij haar koud gemaakt hebt.” En toen kwam er zo’n brede grijns op zijn gezicht. Hij boog zich naar me toe en zei: “Ha ha ha, heb ik ze even mooi te grazen gehad.” ’

Het hele verhaal kwam me nogal onwaarschijnlijk voor. Ik had David Barney nooit ontmoet, maar ik kon me nauwelijks voorstellen dat hij zo zou praten. Ik keek Curtis aan. ‘En daaruit trok je welke conclusie?’

‘Dat hij haar koud had gemaakt. Heb je een vriend?’

‘Hij is bij de politie.’

‘Gelul. Ik geloof je niet. Hoe heet hij?’

‘Inspecteur Dolan.’

‘Wat doet-ie precies?’

‘Moordzaken, bij het korps van Santa Teresa.’

‘Ga je nooit met iemand anders uit?’

‘Daar is hij te jaloers voor. Als hij erachter kwam dat jij me probeerde te versieren, zou hij je kop van je romp rukken. Heb je nog bij andere gelegenheden met David Barney gepraat?’

‘Behalve in het gerechtsgebouw en de gevangenis? Ik geloof het niet. Alleen die twee keer.’

‘Het lijkt me vreemd dat hij zoiets zou zeggen.’

‘Hoezo? Laten we het daar eens over hebben.’ Hij liet zijn kin op zijn vuist rusten, maar al te graag bereid om het gesprek nog geruime tijd voort te zetten.

‘De man kent je nauwelijks, Curtis. Waarom zou hij jou zoiets belastends toevertrouwen? En dan nog wel in het gerechtsgebouw...’ Ik hield een hand achter mijn oor. ‘Met de rechter bij wijze van spreken nog binnen gehoorsafstand.’

Curtis fronste nadenkend het voorhoofd. ‘Dat zou je aan hem moeten vragen, maar als je het mij vraagt, dan zou ik zeggen dat hij weet dat ik een bajesklant ben. Misschien voelde hij zich bij mij meer op zijn gemak dan bij al die sjieke vrienden van hem. En trouwens, waarom eigenlijk niet? Het proces was afgelopen. Wat konden ze hem nog maken? Zelfs al zouden ze het horen, dan nog kunnen ze hem niets maken, want je kan niet twee keer voor dezelfde zaak berecht worden.’

‘Waar bevond jij je precies toen dat gesprek plaatsvond?’

‘Net buiten de deur. Het was Zaal zes. Hij kwam naar buiten en ik sloeg hem op zijn schouder en gaf hem een hand -’

‘Hoe stond het met de pers? Werd hij op dat moment niet omringd door verslaggevers?’

‘O God, ja. Ze waren overal. Ze riepen zijn naam, hielden microfoons voor zijn gezicht, vroegen hoe hij zich nu voelde.’

Ik voelde me hoe langer hoe sceptischer worden. ‘En midden in dat tumult bleef hij even staan om die opmerking tegen jou te maken?’

‘Eh, ja. Hij boog zich naar me toe en sprak in mijn oor, zoals ik al zei. Jij bent privédetective? Is dat je beroep?’

Ik haalde in gedachten mijn schouders op en begon zijn verslag van de gebeurtenissen op te schrijven. ‘Dat is mijn beroep,’ zei ik.

‘Dus als ik vrijkom, en ik heb een probleem, dan kan ik je opzoeken in het telefoonboek?’

Ik besteedde nauwelijks aandacht aan hem, aangezien ik druk bezig was zijn versie van de gebeurtenissen om te zetten in een schriftelijke verklaring. ‘Inderdaad. Als je tenminste kunt lezen.’

‘Hoeveel reken je voor zoiets? Wat moet dat kosten?’

‘Hangt ervan af wat je wilt.’

‘Maar zo ongeveer?’

‘Driehonderd dollar per uur,’ loog ik automatisch. Dertig dollar per uur zou hij zich misschien kunnen veroorloven.

‘Kom nou! Dat geloof ik niet.’

‘Plus onkosten.’

‘Jezus, dat geloof ik niet. Zit je me te belazeren? Driehonderd per uur? Voor elk uur dat je werkt?’

‘Inderdaad.’

‘Dan verdien je een knappe hoop geld. Voor een meisje? God allemachtig,’ zei hij. ‘Kan je me niet wat lenen? Vijftig dollar, of misschien honderd. Alleen maar tot ik weer vrijkom, dan kan ik je terugbetalen.’

‘Ik vind dat mannen geen geld van vrouwen horen te lenen.’

‘Van wie moet ik het anders lenen? Ik bedoel, ik ken geen kerels met geld. Tenzij het drugsbaronnen zijn of zo. In Santa Teresa hebben we niet eens baronnen. Hooguit schildknapen.’ Hij lachte snuivend. ‘Heb je een vuurwapen?’

‘Jazeker,’ zei ik.

Hij kwam half van zijn stoel overeind en tuurde door het glas naar beneden alsof hij half en half verwachtte dat ik een revolver op mijn heup droeg. ‘Hé, kom op. Laat eens zien.’

‘Ik heb hem niet bij me.’

‘Waar is-ie dan?’

‘Op mijn kantoor, voor het geval iemand mocht weigeren om een rekening te betalen. Zou je dit even willen lezen om te zien of het een nauwkeurige weergave is van wat jij je herinnert van het gesprek met de heer Barney?’ Ik schoof het onder de glazen afscheiding door, samen met een pen.

Hij keek er nauwelijks naar. ‘Klopt vrij aardig. Hé, je hebt een mooi handschrift.’

‘Ik was een wonderkind op de lagere school,’ zei ik. ‘Zou je het willen ondertekenen?’

‘Hoezo?’

‘Dan hebben we een officiële verklaring. Als je voor de rechtbank iets mocht vergeten, kunnen we je geheugen opfrissen.’

Hij krabbelde een handtekening en schoof de verklaring terug. ‘Heb je nog meer vragen?’ zei hij. ‘Ik vertel je alles wat je maar wilt weten.’

‘Zo is het wel goed. Heel erg bedankt. Als ik nog meer vragen heb, neem ik wel weer contact met je op.’

Nadat ik de gevangenis verlaten had, bleef ik op de parkeerplaats een tijdje zitten kijken naar de af- en aanrijdende patrouillewagens. Dit was te mooi om waar te zijn. Curtis McIntyre deed zijn best om nagels in David Barneys doodskist te slaan, maar er klopte iets niet. David Barney weigerde nog steeds te praten, bijna zes jaar na het drama. Uit wat Lonnie me verteld had, bleek dat zelfs het loskrijgen van de meest onschuldige informatie een heidens karwei was geweest. Waarom zou hij er een geïmproviseerde bekentenis uitflappen tegenover een onbenul als Curtis? Nou ja, de tegenstrijdigheden in de menselijke aard zijn nou eenmaal moeilijk te verklaren. Ik startte de auto en reed het parkeerterrein af.

Volgens de dossiers woonde Isabelle Barneys zus, Simone Orr, nog altijd op het landgoed van de Barneys in Horton Ravine, een van de twee exclusieve wijken die goed in de markt lagen bij de welgestelden van Santa Teresa. In brochures van de Kamer van Koophandel wordt Horton Ravine aangeprezen als een ‘sprankelend juweel in een parkachtige ambiance’, waaruit maar weer blijkt hoe overdreven dergelijke brochures kunnen zijn. Naar het noorden toe wordt het uitzicht gedomineerd door het Santa Ynezgebergte. Zuidelijk van Horton Ravine ligt de Grote Oceaan. Het uitzicht wordt altijd beschreven als ‘adembenemend’, ‘magnifiek’, of ‘spectaculair’.

In de onroerendgoedadvertenties waarin de omgeving beschreven wordt, komen woorden als sereniteit en rust veelvuldig voor. De zelfstandige naamwoorden worden vergezeld door bijpassende adjectieven. De ‘weelderige, goed onderhouden’ percelen zijn groot, gemiddeld misschien zo’n twintigduizend vierkante meter, en bijzonder geschikt voor het houden van paarden. De ‘elegante, ruime’ huizen liggen een flink eind van de wegen af, die zich kronkelen door heuvels die ‘bezaaid’ zijn zijn met laurierbomen, esdoorns, eiken en cipressen. Heel veel bezaaid en te midden van.

Ik merkte dat ik in mezelf geestdriftig verkooppraatjes zat te verkondigen terwijl ik de lange, cirkelvormige oprijlaan opreed naar de statige, aan het oog onttrokken entree van de klassiek-mediterrane villa met zijn luisterrijke, panoramische uitzicht op zowel de serene bergen als de glinsterende oceaan. Ik reed de schitterende, met flagstones geplaveide binnenplaats op en parkeerde mijn tweedehands VW tussen een Lincoln en een BMW. Ik stapte uit en liep via een fraai aangelegde galerij een ommuurde tuin in. Het gehele perceel was bezaaid met allerlei soorten vaste planten, weelderige varens en geïmporteerde palmen. Twee tuinlieden waren druk in de weer met een wel vierhonderd meter lange tuinslang.

Ik had Simone van tevoren mijn komst aangekondigd en ze had me zorgvuldig uitgelegd hoe ik bij haar bungalowtje moest komen, dat op het lager gelegen gedeelte van het terrein lag te midden van weelderige gazons en diverse bijgebouwtjes zoals de kleedhokjes bij het zwembad en het gereedschapsschuurtje. Ik liep om de oostelijke vleugel van het huis heen dat, naar me verteld was, ontworpen was door een bekende architect uit Santa Teresa van wie ik nog nooit gehoord had. Ik stak het grote, Spaans betegelde terras over, compleet met op maat gemaakt zwembad met zwarte bodem, een met behulp van lavasteen geconstrueerde waterval, een bron, een pierenbad en een karpervijver, omringd door lage, perfect gesnoeide lantana- en taxusheggen. Ik liep een trap af en volgde een flagstone pad naar een houten bungalow die tegen de helling was aangebouwd. Het huis was klein en sierlijk, met een schuin, met dakspanen gedekt dak en aan drie zijden een houten terras. De buitenkant was hemelsblauw met witgeschilderde raamkozijnen. De bovenste helft van de staldeur stond open. December in Santa Teresa is soms als de lente in andere delen van het land - grijze dagen, een beetje regen, maar ook een hoop blauwe lucht.

Ik bleef staan, volkomen in de ban van de aanblik. Ik heb een zwak voor kleine, omsloten ruimtes, een nauwelijks verhuld verlangen om terug te keren in de moederschoot. Na de dood van mijn ouders, toen ik bij mijn ongetrouwde tante kwam te wonen, richtte ik een aparte verblijfplaats in in een groot formaat kartonnen doos. Ik was net vijf geworden en ik kan me nog altijd herinneren hoe ik volkomen opging in het meubileren van dat knusse, kartonnen toevluchtsoord. Op de vloer lagen kussens. Ik had een deken en een lamp met een zware keramische voet en een gloeilamp van 60 Watt die de temperatuur in de doos tot tropische hoogten deed stijgen. Ik lag daar urenlang op mijn rug prentenboeken te lezen. Mijn lievelingsboek ging over een meisje dat een heel klein elfje vond, Twig genaamd, dat in een omgevallen tomatensapblik woonde. Fantasieën binnen fantasieën. Ik kan me niet herinneren dat ik gehuild heb. Vier maanden lang lag ik neuriënd mijn bibliotheekboeken te lezen, een soort cocon om mijn verdriet in te verwerken. Ik at sandwiches met kaas en piccalilly net zoals mijn moeder ze maakte. Ik maakte ze zelf klaar omdat ze precies goed moesten zijn. Soms nam ik pindakaas in plaats van kaas en dat was ook lekker. Mijn tante ging gewoon haar gang en liet me zonder zich op te dringen mijn gevoelens verwerken. Mijn ouders stierven op Memorial Day. Dat najaar ging ik voor het eerst naar school...

‘Ben jij Kinsey?’

Ik draaide me om en keek de vrouw aan alsof ik uit een diepe slaap ontwaakte. ‘Ja. En jij bent Simone?’

‘Ja. Prettig kennis met je te maken.’ In de ene hand had ze een tuinschaar en in de andere een rieten mandje vol afgeknipte bloemen dat ze neerzette. Ze glimlachte terwijl ze haar hand naar me uitstak. Ik schatte haar op eind dertig, begin veertig. Ze was iets kleiner dan ik, met brede schouders en tamelijk stevig gebouwd, wat ze aardig wist te verhullen door de kleren die ze droeg. Ze had roodblond haar, donkerder bij de wortels, dat tot op haar schouders viel. De krullen waren van een permanent afkomstig. Haar gezicht was vierkant, met een brede mond. Het blauw van haar ogen was onopvallend, haar wimpers waren met mascara bewerkt en haar wenkbrauwen waren dunne rossige boogjes. Ze droeg een zijden jasje over een lange zwarte hes en haar lange, wijde rok streek langs de bovenkant van zwarte suède laarzen. Ze droeg geen sieraden en maar heel weinig make-up. Rijkelijk aan de late kant merkte ik op dat ze een wandelstok gebruikte. Ik keek toe hoe ze die van haar linker- in haar rechterhand overnam. Ze verplaatste haar gewicht voordat ze zich vooroverboog en het mandje aan haar voeten oppakte.

‘Ik moet de bloemen in het water zetten. Kom verder.’ Ze deed de onderste helft van de staldeur open en ik liep achter haar aan naar binnen.

Ik zei: ‘Sorry dat ik je hierover weer moet lastig vallen. Ik weet dat je een paar maanden geleden met Morley Shine hebt gepraat. Ik neem aan dat je gehoord hebt dat hij overleden is.’

‘Ik zag zijn overlijdensbericht in de krant van vanochtend. Ik heb meteen Lonnies kantoor gebeld en hij zei dat jij contact met me op zou nemen.’ Ze liep naar het betegelde keukengedeelte met een eetbar die tevens als werkblad dienst deed. Er stonden twee houten krukken onder geschoven. Ze hing de wandelstok aan de rand van de eetbar en haalde een glazen karaf tevoorschijn die ze met water uit de kraan vulde. Ze maakte een fraai boeket van de bloemen, stak ze in de geïmproviseerde vaas, zette die op de vensterbank en droogde haar handen af.

‘Ga zitten,’ zei ze. Ze ging op een van de krukken zitten en ik nam de andere.

‘Ik zal proberen om niet al te veel van je tijd in beslag te nemen,’ zei ik.

‘Hoor eens, als het ertoe bijdraagt om die rotzak veroordeeld te krijgen, kun je net zoveel van mijn tijd in beslag nemen als je maar wilt.’

‘Is het niet een beetje gênant om op zijn landgoed te wonen, niet meer dan een paar honderd meter bij hem vandaan?’

‘Dat hoop ik van ganser harte,’ zei ze met een stem waarin intense bitterheid doorklonk. Ze keek in de richting van het grote huis. ‘Als het voor mij al gênant is, bedenk dan eens hoe hij zich moet voelen. Ik weet dat het hem mateloos irriteert dat ik het verdom om te verhuizen. Hij zou niets liever doen dan mij eruit gooien.’

‘Kan hij dat?’

‘Niet zolang ik er iets over te zeggen heb. Izzy heeft mij de bungalow nagelaten. Dat had ze in haar testament laten zetten. Zij en Kenneth hebben het landgoed destijds gekocht. Ze hebben er een klein fortuin voor betaald. Toen het huwelijk stukliep, kreeg zij het als onderdeel van de financiële schikking. Toen ze met David trouwde, liet ze vastleggen dat het landgoed haar privébezit was. Ze liet hem ook een akte van huwelijkse voorwaarden tekenen.’

‘Klinkt erg zakelijk. Had ze dat ook bij de anderen gedaan?’

‘Dat was niet nodig. De eerste twee hadden zelf geld. Kenneth was nummer twee. Met David lag het anders. Iedereen zei tegen haar dat hij op haar geld uit was. Ik neem aan dat ze dacht dat die huwelijkse voorwaarden zouden bewijzen dat dat niet zo was. Wat een grap.’

‘Dus hij kan nooit aanspraak maken op dit huis?’

Simone schudde het hoofd. ‘Ze heeft haar testament herschreven, waarbij ze hem het vruchtgebruik van het landgoed schonk. Als hij dood gaat - wat me eerlijk gezegd niet vlug genoeg kan gebeuren - dan gaat dat over op haar dochter, Shelby. De bungalow blijft van mij - zo lang ik blijf leven, natuurlijk. Als ik dood ga, valt hij aan hem toe.’

‘En je bent niet bang?’

‘Voor David? Absoluut niet. Hij heeft één keer ongestraft een moord kunnen plegen, maar hij is niet gek. Hij hoeft alleen maar zijn tijd af te wachten. Als hij die civiele procedure wint, is alles immers van hem?’

‘Daar ziet het wel naar uit.’

‘Als het een beetje meezit, is hij straks helemaal boven Jan. Dus waarom zou hij dat in vredesnaam in gevaar brengen? Als mij iets zou overkomen, staan ze onmiddellijk bij hem op de stoep.’

‘En als hij het proces verliest?’

‘Dan heb ik het idee dat hij regelrecht naar Zwitserland vertrekt. Waarschijnlijk is hij geld aan het oppotten op een geheime bankrekening. Hij is te slim om nog een moord te plegen. Wat zou dat voor zin hebben?’

‘Maar waarom heeft Isabelle het zo geregeld? Waarom de goden verzoeken? Voorzover ik het begrijp met die huwelijkse voorwaarden en de voorwaarden van het testament, had ze net zo goed zelf haar hoofd in de strop kunnen steken.’

‘Ze was verliefd op die vent. Ze wilde hem niet tekortdoen. Maar ze was ook realistisch. Hij was echtgenoot nummer drie en ze wilde zich niet kaal laten plukken. Bekijk het eens van haar kant. Als je met een vent trouwt, verwacht je toch niet dat hij je gaat vermoorden. Als je dat wel dacht, zou je sowieso niet met hem trouwen.’ Haar blik dwaalde af naar haar horloge. ‘Jezus, het is al bijna één uur. Ik weet niet hoe het met jou is, maar ik sterf zowat van de honger. Heb je al geluncht?’

‘Ga jij maar gerust je gang,’ zei ik. ‘Ik ben toch bijna klaar. Ik eet straks wel wat op weg naar kantoor.’

‘Waarom? Eet gezellig met mij mee. Ik maak alleen maar wat sandwiches. Ik zou het leuk vinden als je me gezelschap hield.’

De uitnodiging klonk oprecht gemeend en ik glimlachte tegen haar.

‘Okay. Heel graag.’