10
Ik reed terug naar kantoor en belde brigadier Hixon, een vriendin van me die in het Huis van Bewaring werkte. Ze raadpleegde het dossier van Curtis McIntyre en gaf me het adres dat hij aan zijn laatste reclasseringsambtenaar had opgegeven. Curtis scheen een gedeelte van elk jaar gebruik te maken van de gratis accommodatie die verschaft werd door het Sheriff’s Department van Santa Teresa, die hij waarschijnlijk op een lijn stelde met een appartementsvakantie op Hawaï. Als hij geen gebruik maakte van de gratis maaltijden en de sportfaciliteiten in de plaatselijke correctionele inrichting, bewoonde hij blijkbaar een kamer in het Thrifty Motel (‘Per Dag, Per Week, Per Maand... Kookgelegenheid’) aan State Street.
Ik parkeerde mijn VW tegenover het motel, dat zich binnen loopafstand van de gevangenis bevond. Curtis hoefde bij vrijlating niet eens een taxi te bestellen. Ik had zo’n idee dat zijn kamer die ene was waar geen aftandse auto voor geparkeerd stond. De bewoners van de overige kamers hadden de beschikking over Chevy’s en tien jaar oude Cadillacs, voertuigen die zeer in trek waren bij autoverzekeringsfraudeurs, wat ze heel goed zouden kunnen zijn. Curtis was nog niet lang genoeg uit de gevangenis om al in illegale activiteiten verwikkeld te zijn. Nou ja, misschien het vervuilen van de openbare weg, aanstootgevend gedrag, en spugen op straat, maar niets dat zoden aan de dijk zette.
Het Thrifty Motel zag eruit als het soort gelegenheid waar Bonnie en Clyde zich schuil hadden kunnen houden. Het was L-vormig, opgetrokken uit lichte betonblokken, en geschilderd in die eigenaardige kleur groen van eierdooiers die te hard gekookt zijn. In totaal waren er twaalf kamers, elk met een piepkleine veranda, nauwelijks groter dan een deurmat. Iemand had afrikaantjes geplant in conservenblikken die in groepjes van twee en drie op het trapje naar de voordeur stonden. De receptie bij de ingang werd gedomineerd door een cola-automaat en het raam werd voor een groot deel in beslag genomen door afbeeldingen van alle creditcards die ze accepteerden.
Ik stond net op het punt om de straat over te steken om te kijken of hij thuis was, toen ik hem uit de kamer die ik hem in gedachten toegewezen had, tevoorschijn zag komen. Hij zag er uitgerust en pas geschoren uit, en hij droeg een spijkerbroek, een wit T-shirt en een denim jack. Hij haalde een zakkam door zijn haar, dat nog vochtig was van de douche en rond zijn oren krulde. Hij rookte een sigaret en kauwde tegelijkertijd kauwgom, een verfrissende aromatische combinatie voor de adem. Ik startte de VW en volgde hem op een afstandje.
Ik verloor hem niet uit het oog terwijl hij in westelijke richting liep, waarbij hij talloze bedrijfjes passeerde: een pizzeria, een benzinestation, een autoverhuurbedrijf, een doe-het-zelfwinkel, en een winkel voor tuinartikelen. Verderop, waar de weg naar links afboog, bevond zich een bar annex grillroom, genaamd de Wander Inn. De deur stond open. Curtis knipte zijn sigaret weg en ging naar binnen. Ik reed het met grint bedekte parkeerterrein achter de zaak op en zette de auto op een van de tien lege plaatsen neer. Ik ging via de achteringang naar binnen, langs de toiletten en de keuken, waar ik de kok de olie uit een draadmand vol goudkleurige frites zag schudden.
Het interieur van de bar bestond voornamelijk uit kunststof en bierlucht en werd verlicht door een brede bundel daglicht die van de straatkant naar binnen viel. Zelfs op dit vroege tijdstip gaf de sigarettenrook de ruimte het wazige aanzien van een oude foto. De enige kleuren die ik zag waren de flitsende neontinten van de flipperkast, die opgesierd werd door de afbeelding van een vrouwelijke ruimtevaarder met grote conische borsten die schrijlings op de aardbol zat in een nauwsluitend blauw ruimtepak en gele laarzen die tot aan haar kruis reikten. Achter haar stond een groot rood dildovormig ruimteschip op het punt om gelanceerd te worden. Aan de bar draaiden zes mannen zich naar me om, maar Curtis was er niet bij. Ik zag hem in een zitje, met een bierflesje aan zijn mond, terwijl zijn adamsappel als een zuiger op en neer bewoog. Hij zette het lege flesje neer en produceerde achterelkaar enkele luidruchtige boeren, als een furieuze zeeleeuw die tegen zijn wijfje blaft.
Een serveerster met een witte blouse, een zwarte pantalon en linnen schoenen met rubberzolen kwam uit de keuken tevoorschijn met een dienblad met eten dat ze naar zijn tafeltje bracht. Ik wachtte tot ze hem een cheeseburger en een berg frites had geserveerd, die hij op smaak bracht met royale hoeveelheden zout en ketchup. Hij vouwde het broodje open, stapelde sla, tomaat, zuur en ui op het vlees en drukte toen het broodje weer dicht. Hij moest het met beide handen vasthouden om er een hap van te kunnen nemen. Ik liep naar hem toe en schoof op de bank tegenover hem. Hij toonde zoveel enthousiasme als hij maar kon met zijn mond vol en zijn lippen onder de ketchup. ‘Hé, hoe is het ermee? Fantastisch! Blij je te zien. Ik kan het bijna niet geloven. Hoe wist je dat ik hier zou zijn?’ Hij slikte zijn wang vol cheeseburger door en veegde de onderkant van zijn gezicht af met een papieren servet. Ik overhandigde hem een tweede servet uit de houder en keek toe hoe hij zijn vingers afveegde, waarna hij erop stond dat we elkaar de hand zouden schudden. Ik zag geen beleefde manier om te weigeren, hoewel ik wist dat mijn handpalm een uur later nog naar ui zou stinken.
Ik sloeg mijn armen over elkaar en leunde met mijn ellebogen op tafel om verder lichamelijk contact te ontmoedigen. ‘Curtis, we moeten praten.’
‘Ik heb alle tijd. Wil je een biertje? Ik trakteer.’
Zonder op mijn antwoord te wachten, gaf hij de barkeeper een seintje door zijn bierflesje omhoog te houden en twee vingers op te steken. ‘Wil je soms wat eten? Ga gerust je gang,’ zei hij.
‘Ik heb net gegeten.’
‘Nou, neem dan wat frietjes. Tast toe. Hoe wist je dat ik weer vrij was? De laatste keer dat je me zag zat ik in de nor. Je ziet er fantastisch uit.’
‘Dank je. Jij ook. Dat was gisteren,’ bracht ik hem in herinnering.
Curtis kwam overeind en liep naar de bar om de biertjes te halen. Ondertussen stak ik gauw een paar frietjes in mijn mond. Hij kwam terug en ik zag dat hij aanstalten maakte om naast me aan te schuiven.
‘Geen sprake van,’ zei ik. Hij gedroeg zich alsof ik zijn vriendinnetje was en ik zag dat de mannen aan de bar ons nieuwsgierig begonnen op te nemen.
Ik vertikte het om plaats voor hem te maken en hij was gedwongen om weer op zijn oude plek te gaan zitten. Hij gaf me een flesje bier en grijnsde opgewekt naar me. Curtis scheen te denken dat hij na alle bier, sigaretten en verzadigde vetzuren ook nog een goede kans maakte om vanmiddag seksueel aan zijn gerief te komen. Hij liet zijn kin op zijn vuist rusten en probeerde zijn sentimentele jongehondjesblik op me uit. ‘Je gaat toch niet onaardig tegen me doen, schatje?’
‘Eet je bord leeg, Curtis, en kijk me niet met zo’n geslagenhondenblik aan. Daardoor krijg ik alleen maar zin om je een mep met een opgerolde krant te geven.’
‘Verdomme, wat ben je toch geestig,’ zei hij. De liefde had hem blijkbaar zijn eetlust ontnomen. Hij schoof zijn bord opzij en stak een sigaret op, waarna hij mij een trekje aanbood alsof we postcoïtale geliefden waren.
‘Ik ben helemaal niet geestig. Ik ben juist hartstikke chagrijnig. Kunnen we misschien ter zake komen? Ik heb een probleempje met dat verhaal dat je me verteld hebt.’
Hij fronste het voorhoofd om te laten zien dat het hem ernst was. ‘Hoe dat zo?’
‘Je zei dat je David Barneys proces had bijgewoond -’
‘Niet het hele proces. Dat heb ik je gezegd. De misdaad mag dan misschien opwindend zijn, maar het recht is maar een saaie bedoening, waar of niet?’
‘Je zei dat je met David Barney had gepraat toen hij de rechtszaal verliet, vlak nadat hij vrijgesproken was.’
‘Heb ik dat gezegd?’
‘Ja.’
‘Dat kan ik me niet meer herinneren. Wat is het probleem?’
‘Het probleem is dat je op dat moment achter de tralies zat, in afwachting van je voorgeleiding op een aanklacht wegens inbraak.’
‘Neeee,’ zei hij ongelovig. ‘Echt waar?’
‘Echt waar.’
‘Tja, wat moet ik daar nou op zeggen. Dat was ik helemaal vergeten. Ik moet me met de datum vergist hebben, maar voor de rest is het de pure waarheid.’ Hij stak zijn hand op alsof hij een eed aflegde. ‘Ik zweer het je.’
‘Hou nou maar op met die flauwekul, Curtis, en vertel me wat er precies aan de hand is. Je hebt niet met hem gesproken. Je liegt maar een eind weg.’
‘Ho ho. Wacht eens even. Ik heb wèl met hem gepraat. Alleen was het niet in het gerechtsgebouw.’
‘Waar dan wel?’
‘Bij hem thuis.’
‘Je bent naar zijn huis gegaan? Laat me niet lachen. Wanneer was dat dan?’
‘Dat weet ik niet precies meer. Een paar weken na het proces, denk ik.’
‘Ik dacht dat je toen nog in de gevangenis zat.’
‘Nee, tegen die tijd was ik weer vrij. Mijn advocaat had een deal gesloten met de officier van justitie dat ik schuld zou bekennen aan de minst ernstige aanklacht.’
‘Bespaar me de details en vertel me hoe je bij David Barney thuis terecht kwam. Belde jij hem of belde hij jou?’
‘Dat herinner ik me niet meer.’
‘Dat herinner je je niet meer?’ zei ik op bijtend sarcastische toon.
Curtis scheen het niet te merken. Hij was er waarschijnlijk aan gewend om op die manier toegesproken te worden door alle onvermurwbare openbare aanklagers die hij in zijn korte, roemrijke carrière tegenover zich had gehad.
‘Ik heb hem gebeld.’
‘Hoe ben je aan zijn telefoonnummer gekomen?’
‘Via Inlichtingen.’
‘Hoe kwam je erbij om contact met hem op te nemen?’
‘Ik had zo’n idee dat hij niet veel vrienden zou hebben. Ik heb het zelf ook meegemaakt. Als je met de wet in aanvaring bent gekomen, willen een hoop mensen daarna niks meer met je te maken hebben. Ze hebben geen behoefte aan het gezelschap van een bajesklant.’
‘Dus jij dacht dat hij behoefte had aan een goede vriend en dat wilde jij wel voor hem zijn. En verder?’
Zijn reactie was schaapachtig en hij had tenminste het fatsoen om zich opgelaten te voelen. ‘Eh, nou, ik wist waar hij woonde - in Horton Ravine - dus ik dacht dat hij altijd wel goed was voor een maaltijd of een paar borrels. We hadden per slot van rekening samen in de cel gezeten en ik ging ervan uit dat hij in elk geval beleefd tegen me zou zijn.’
‘Je ging erheen om geld te lenen.’ zei ik.
‘Zo zou je het ook kunnen stellen.’
Tot dusverre waren dat zijn enige woorden geweest die oprecht klonken.
‘Ik was net weer vrij gekomen. Ik had vrijwel geen geld en die vent had meer dan genoeg. Hij is stinkend rijk -’
‘Laat maar. Ik geloof je. Beschrijf het huis eens.’
‘Hij woonde toen in het huis van zijn overleden vrouw - op een heuvel, Spaans, met zo’n binnenplaats en een terras met een groot zwembad met een zwarte bodem -’
‘Okay. Ga door.’
‘Ik klopte op de deur. Hij was thuis en ik zei dat ik toevallig in de buurt was en even langs kwam om hem geluk te wensen met de goede afloop. Dus hij vroeg me om binnen te komen en we dronken een paar borrels -’
‘Wat dronken jullie?’
‘Hij nam zo’n vrouwendrankje, wodka-tonic met een schijfje citroen. Ik dronk pure bourbon, met een glaasje water erbij. Hele beste bourbon, trouwens.’
‘Dus jullie zaten aan de borrel...’
‘Ja. We zaten te drinken en er liep zo’n oud wijfie in de keuken dat hapjes voor ons klaarmaakte. Van dat groene spul. Guacamole en salsa en van die driehoekige grijze chips. Ik zei: “Wat zijn dat in jezusnaam?” en hij zei: “Dat zijn blauwe tortillachips.” Volgens mij waren ze grijs. We hebben daar tot middernacht zitten praten en drinken.’
‘En het eten?’
‘We hebben niet gegeten. Alleen die hapjes, daarom werden we ook zo dronken.’
‘En toen?’
‘En toen zei hij het, dat hij haar om zeep had gebracht.’
‘Wat zei hij precies?’
‘Hij zei dat hij op de deur klopte. Ze kwam naar beneden en deed het buitenlicht aan. Hij wachtte totdat hij zag dat haar oog het licht door het kijkgaatje blokkeerde en toen schoot hij. Boem!’
‘Waarom heb je me dit niet meteen verteld?’
‘Dat leek me niet juist,’ zei hij deugdzaam. ‘Ik bedoel, ik was daarheen gegaan om te vragen of hij me wat geld kon lenen. Ik wilde niet dat de mensen zouden denken dat ik de pest in had omdat hij geweigerd had. Niemand zou me geloven als ik het verhaal zo zou vertellen. Bovendien was hij verder heel aardig en ik wilde er ook niet lullig over doen.’
‘Waarom zou hij toegeven dat hij haar vermoord had?’
‘Waarom niet? Als hij eenmaal vrijgesproken is, kan hij niet nogmaals voor dezelfde zaak berecht worden.’
‘Niet voor de strafrechter.’
‘Ach kom. Hij maakt zich heus geen zorgen om een of andere civiele procedure.’
‘En jij bent bereid om voor de rechtbank deze verklaring af te leggen?’
‘Ik vind het best.’
‘Je zult onder ede moeten getuigen,’ zei ik, om hem de ernst van de zaak duidelijk te maken.
‘Okay. Alleen... nou ja, je begrijpt wel.’
‘Ik begrijp wàt wel?’
‘Ik vind dat er wel iets tegenover mag staan.’
‘Zoals bijvoorbeeld?’
‘Nou ja, eerlijk is eerlijk.’
‘Als je aan geld denkt, kan je dat wel vergeten.’
‘Dat weet ik. Ik heb het woord geld niet eens genoemd.’
‘Wat dan wel?’
‘Misschien een verkorting van mijn voorwaardelijke straf of zoiets.’
‘Curtis, niemand maakt een deal met je. Ik heb geen enkele bevoegdheid om zoiets te doen.’
‘Ik heb het ook nooit gehad over een deal, maar het zou geen kwaad kunnen als iemand een goed woordje voor me deed.’
Ik keek hem geruime tijd strak aan. Waarom geloofde ik niet wat hij me vertelde? Omdat hij eruitzag als iemand die de waarheid nog niet zou herkennen als die hem in zijn kuiten beet. Ik weet niet waarom ik er de volgende vraag uitflapte. ‘Curtis, ben je ooit wel eens veroordeeld wegens meineed?’
‘Meineed?’
‘Godverdomme! Je weet wat meineed is. Geef nou maar gewoon antwoord op de vraag.’
Hij krabde zich op zijn kin en zijn blik vermeed de mijne. ‘Ik ben nooit veroordeeld.’
‘O, shit,’ zei ik.
Ik stond op en liep naar de achteruitgang van het restaurant. Achter me hoorde ik hem gehaast overeind komen. Ik keek om en zag hem een paar bankbiljetten op het tafeltje gooien voordat hij achter me aankwam. Ik stapte het parkeerterrein op en deinsde bijna terug voor het scherpe licht op het witte grint.
‘Hé! Wacht even! Ik vertel je de waarheid.’
Hij probeerde me bij mijn arm te pakken maar die trok ik terug. ‘Je gaat af als een gieter in de getuigenbank,’ zei ik, zonder mijn pas te vertragen. ‘Je hebt een strafblad van hier tot ginder, met inbegrip van aanklachten wegens meineed -’
‘Geen “aanklachten”. Eéntje maar. Nou ja, twee, als je die andere zaak meetelt.’
‘Ik wil het niet eens horen. Je hebt je verhaal al een keer veranderd. De volgende keer als iemand er vragen over stelt, verander je het wéér. Barneys advocaat laat geen spaan van je heel.’
‘Nou, daarom hoef je nog niet zo tekeer te gaan,’ zei hij. ‘Omdat ik één keer een leugen verteld heb, wil dat nog niet zeggen dat ik niet de waarheid kan spreken.’
‘Je weet het verschil niet eens, Curtis. Daar maak ik me zorgen over.’
‘Dat weet ik wèl.’
Ik maakte het portier van mijn auto open en draaide het raampje naar beneden. Ik gleed achter het stuur en trok het portier met een klap dicht, zodat ik bijna zijn hand te pakken had die hij op de bovenkant van het portier had gelegd. Ik boog opzij en deed het dashboardkastje open. Ik pakte een van mijn adreskaartjes en stak hem dat door het open raampje toe. ‘Bel me maar als je besloten hebt om de waarheid te vertellen.’
Ik startte de wagen en trok op, waarbij ik het nodige stof en grint opwierp.
Ik reed terug naar kantoor met de autoradio keihard aan. Het was vijf over half vier en natuurlijk was er weer geen parkeerplaats te vinden. Het kwam niet bij me op dat, nu Lonnie met de auto naar Santa Maria was, zijn parkeerplaats vrij zou zijn. Ik reed de buurt rond, op zoek naar een plek op redelijke loopafstand van kantoor. Eindelijk vond ik een plekje, hoewel ik met de achterkant van de VW gedeeltelijk voor iemands oprit stond. Het was vragen om een parkeerbon, maar misschien waren alle parkeerwachters inmiddels al naar huis.
De rest van de middag rommelde ik maar wat aan. Over minder dan een uur moest ik naar mijn afspraak met Laura Barney, maar bovendien wachtte ik op een kans om met Lonnie te praten die, naar Ida Ruth me herhaaldelijk verzekerde, tijdelijk onbereikbaar was. Ik bleef bij haar bureau rondhangen in de hoop dat ik in de buurt zou zijn als hij toevallig zou bellen. ‘Hij belt nooit als hij aan het werk is,’ zei ze geduldig.
‘Bel jij hem nooit?’
‘Ik kijk wel uit. Hij wordt nijdig als ik dat doe.’
‘Denk je niet dat hij het zou willen weten als zijn kroongetuige waardeloos blijkt te zijn?’
‘Wat kan hem dat nou schelen? Dat heeft betrekking op déze zaak. Hij is nu met iets heel anders bezig. Ik werk al zes jaar voor hem en ik weet hoe hij is. Ik kan een boodschap achterlaten, maar die negeert hij gewoon totdat de rechtszaak waar hij nu mee bezig is, achter de rug is.’
‘Wat word ik geacht te doen totdat hij terug is? Ik kan het me niet veroorloven om tijd te verspillen en ik heb er een hekel aan om maar zo’n beetje te freewheelen.’
‘Doe maar wat je het beste lijkt. Vóór maandagochtend negen uur kun je het wel vergeten.’
Ik keek op mijn horloge. Het was nog pas woensdag, vijf over vier. ‘Ik heb over een half uur een afspraak in St. Terry’s. Ik denk dat ik daarna maar naar huis ga en een beetje ga schoonmaken,’ zei ik.
‘Wat is dat toch met dat schoonmaken? Dat lijkt me helemaal niets voor jou.’
‘Ik hou om de drie maanden voorjaarsschoonmaak. Dat is een ritueel dat ik van mijn tante heb overgenomen. Alle losse kleedjes uitkloppen. De lakens buiten hangen...’
Ze keek me aan met een blik waaruit walging sprak. ‘Waarom ga je niet eens op trektocht in Los Padres?’
‘Ik waag me zo min mogelijk in de vrije natuur, Ida Ruth. Er zitten in de bergen teken zo groot als kakkerlakken. Als je er zo een op je enkel krijgt, zuigt-ie al je bloed op. Plus dat je waarschijnlijk ook nog eens onder de enge puisten komt te zitten.’
Ze lachte en wuifde me weg.
Ik werkte wat losse zaken op mijn bureau weg en sloot mijn kantoor af. Ik was nieuwsgierig naar David Barneys ex-echtgenote, maar op een of andere manier had ik niet het idee dat ze me veel wijzer zou maken. Ik verliet het gebouw en liep naar mijn auto die drie straten verderop geparkeerd stond. Gelukkig zat er geen bon onder de ruitenwisser. Helaas weigerde de auto te starten toen ik het contactsleuteltje omdraaide. Ik hoorde wel de vertrouwde startgeluiden, maar de motor wilde niet aanslaan.
Ik stapte uit, liep naar de achterkant en deed de motorkap open. Ik staarde naar de motor alsof ik er verstand van had. Het enige onderdeel dat ik bij naam ken is de ventilatorriem. Die zag er prima uit. Ik zag dat er wat kleine dingetjes waren losgeraakt van dat ronde ding. Ik zei: ‘O.’ Ik drukte ze weer op hun plaats. Ik wilde net weer instappen toen er een auto achter me langs de oprit indraaide en halverwege bleef staan. Ik startte weer en de motor sloeg aan.
‘Kan ik misschien helpen?’ De bestuurder had zich opzij gebogen en het raampje aan de passagierskant omlaag gedraaid.
‘Nee, dank u. Alles is in orde. Sta ik in de weg?’
‘Nee hoor. Ruimte genoeg. Wat was het, de accu? Zal ik even kijken?’
Wat moest dit voorstellen? De motor liep. Ik had helemaal geen hulp nodig. ‘Bedankt, maar alles is weer onder controle,’ zei ik. Om dat te bewijzen gaf ik een dot gas en zette toen de versnelling in de vrijloop, omdat ik even niet wist welke kant ik uit moest. Ik kon niet vooruit vanwege de auto die voor me geparkeerd stond. Ik kon ook niet achteruit omdat zijn auto me de weg versperde.
Hij zette zijn motor af en stapte uit. Ik liet de mijne draaien en vroeg me af of ik nog de tijd had om mijn raampje omhoog te draaien zonder onbeleefd te lijken. Hij leek me onschuldig genoeg, hoewel zijn gezicht me bekend voorkwam. Hij was een aardig uitziende man van achter in de veertig, met lichtbruin golvend haar dat bij de slapen begon te grijzen. Hij had een rechte neus en een wilskrachtige kin. Een T-shirt met korte mouwen, katoenen broek, linnen schoenen zonder sokken.
‘Woont u in de buurt?’ vroeg hij vriendelijk.
Ik kende die man. Ik voelde mijn glimlach wegtrekken. Ik zei: ‘U bent David Barney.’
Hij leunde met zijn handen tegen mijn auto en boog zich naar het raampje over. Ik voelde hoe de man haast onmerkbaar mijn territorium binnendrong, hoewel zijn manier van doen vriendelijk bleef. ‘Hoor eens, ik weet dat dit geen pas geeft. Ik besef dat ik ver buiten mijn boekje ga, maar als u vijf minuten naar me wilt luisteren, zweer ik u dat ik u verder niet meer lastig zal vallen.’
Ik keek hem even aan terwijl ik mijn interne alarmsysteem raadpleegde. Geen bellen, geen fluitjes, geen waarschuwingssignalen. Hoewel hij me aan de telefoon geïrriteerd had, maakte hij in levenden lijve een volkomen normale indruk. Het was klaarlichte dag, in een vriendelijke middenstandsbuurt. Op het eerste gezicht leek hij me niet gewapend. Trouwens, wat zou hij willen doen, me midden op straat neerschieten een maand voor zijn proces? Op dit moment had ik geen idee hoe het met mijn onderzoek verder moest. Misschien zou hij me voor de afwisseling wat inspiratie kunnen verschaffen. Ik overwoog de mogelijke consequenties van een gesprek tussen ons. Volgens de Gedragscode van de Orde der Advocaten is het een advocaat niet toegestaan om rechtstreeks contact te hebben met de ‘vertegenwoordigde partij’. Voor een privédetective geldt die strikte code niet.
‘Vijf minuten,’ zei ik. ‘Daarna heb ik een afspraak.’ Ik vertelde hem niet dat die afspraak met zijn ex-echtgenote was. Ik zette de motor af en bleef in de auto zitten met het raampje half open.
Hij deed zijn ogen dicht en slaakte een diepe zucht. ‘Dank u,’ zei hij. ‘Ik had nooit gedacht dat u dat zou doen. Ik weet niet eens waar ik moet beginnen. Laat ik eerst even een bekentenis doen. Ik heb de bedrading onder uw motorkap losgetrokken. Dat was een rotstreek en ik bied u mijn verontschuldigingen aan. Maar ik dacht dat u anders niet met me zou willen praten.’
‘Dat had u goed gezien,’ zei ik.
Hij keek naar de straat en schudde toen het hoofd. ‘Bent u ooit wel eens uw geloofwaardigheid kwijtgeraakt? Dat is werkelijk een ongelooflijke ervaring. Weet u, je bent een leven lang een rechtschapen burger, je houdt je aan de wet, je betaalt je belasting, je voldoet je rekeningen op tijd. Plotseling telt dat alles niet meer en alles wat je zegt kan tegen je gebruikt worden. Dat is een krankzinnige gewaarwording...’
Ik sloot me even voor hem af terwijl ik me een tijd, niet eens zo lang geleden, herinnerde dat mijn eigen geloofwaardigheid tot vrijwel nihil was gereduceerd en ik door het bedrijf dat me zes jaar lang zijn gevoelige zaken had toevertrouwd, verdacht werd van het aannemen van steekpenningen.
‘... dacht ik echt dat het voorbij was. Ik dacht dat ik het ergste achter de rug had toen ik vrijgesproken werd. Ik begon net weer een beetje een normaal leven te leiden en nu begint het gedonder weer van voor af aan. Ik leef als een melaatse. Ik word gemeden...’ Hij ging recht overeind staan. ‘Ach wat, daar wil ik het niet eens over hebben,’ zei hij. ‘Het is niet mijn bedoeling om zielig te doen -’
‘Wat is dan wel uw bedoeling?’
‘Een beroep te doen op uw gevoel voor fair play. Die McIntyre, die informant -’
‘Hoe komt u aan die naam?’
‘Mijn advocaat heeft hem een verklaring afgenomen. Ik was met stomheid geslagen toen ik hoorde wat hij te zeggen had.’
‘Daar kan ik niets over zeggen, meneer Barney. Ik hoop dat u dat begrijpt.’
‘Dat weet ik. Dat vraag ik u ook niet. Ik vraag u alleen om het volgende in overweging te nemen. Zelfs als hij werkelijk in het gerechtsgebouw was geweest op de dag van de uitspraak, waarom zou ik dan zoiets tegen hem zeggen? Dan zou ik toch krankzinnig moeten zijn. Hebt u... hoe heet hij ook weer, Curtis ontmoet? Ik heb nog geen vierentwintig uur samen met die man in een cel gezeten. Het is een eersteklas onbenul. Hij komt na de vrijspraak naar me toe en ik zeg tegen hem dat ik een moord gepleegd heb? Het hele verhaal is krankzinnig. Dat kunt u toch niet geloven. Die vent is geschift.’
Ik had de vreemde neiging om het voor Curtis op te nemen. Ik piekerde er uiteraard niet over om Barney te vertellen dat hij inmiddels zijn verhaal veranderd had. Curtis’ getuigenis zou mogelijk nog altijd nuttig kunnen zijn als we er ooit achter zouden komen wat de waarheid was. Ik was niet van plan om in te gaan op de details van zijn verklaring, hoe onbetrouwbaar die ook mocht zijn. ‘Dit lijkt me helemaal geen goed idee,’ zei ik. Barney vervolgde: ‘Denk er alstublieft even over na. Lijkt hij u het type aan wie ik mijn diepste geheimen zou toevertrouwen? Dit is doorgestoken kaart. Iemand heeft hem betaald om dat te zeggen -’
‘Wilt u terzake komen? Dat gepraat over doorgestoken kaart slaat nergens op. Daar wil ik niets meer over horen.’
‘Okay, okay. Ik begrijp uw positie. Daar wilde ik het ook niet over hebben,’ zei hij. ‘Toen we over de telefoon met elkaar spraken, heb ik het gehad over die kwestie met Shine. Ik was geschokt door zijn dood. Ik was er echt helemaal kapot van, dat kan ik u verzekeren. Ik weet dat u me toen niet serieus nam, maar het is de waarheid. Ik heb vorige week nog met hem gepraat en ik heb hem hetzelfde verhaal verteld als ik u nu vertel. Hij zei dat hij een paar dingen zou natrekken. Ik dacht dat hij me misschien serieus nam. Toen ik hoorde dat hij dood was, kreeg ik het behoorlijk benauwd. Ik had het gevoel dat ik aan het schaken was met een onzichtbare tegenstander die zojuist een zet had gedaan. Ik word aan alle kanten ingesloten en ik zie geen uitweg.’
‘Wacht eens even. Dacht u dat Morley Shine iets voor u zou doen dat uw eigen advocaat niet voor elkaar kon krijgen?’
‘Ik had nooit Foss moeten nemen voor deze zaak, dat was een grote vergissing. Misschien is hij opgebrand of misschien heeft hij er gewoon genoeg van om mij te vertegenwoordigen. Volgens mij doet hij alleen nog maar het hoogst noodzakelijke. Hij heeft een of andere detective aan het werk gezet - zo eentje die een hoop papierwerk produceert maar weinig vertrouwen inboezemt.’
‘Waarom neemt u dan geen andere advocaat?’
‘Omdat ze dan zullen beweren dat ik dat alleen maar doe om de procesgang te belemmeren. Bovendien ben ik door mijn geld heen. Wat ik nog heb, gaat op aan het advocatenhonorarium, plus het onderhoud van het huis. Zelfs al zou Kenneth Voigt de rechtbank weten te overtuigen, dan nog snap ik niet wat hij er wijzer van denkt te worden.’
‘Daarover ga ik niet met u in discussie. Dit heeft geen enkele zin, meneer Barney. Ik begrijp dat u problemen hebt -’
‘Okay, u hebt volkomen gelijk. Het was niet mijn bedoeling om daarover te beginnen. Waar het om gaat is dit: als de zaak voor de rechter uitgevochten wordt, is het enige resultaat dat allebei die advocaten er rijk van worden. Maar Voigt wil niet van ophouden weten. Hij wil bloed zien, dus er is geen sprake van dat hij genoegen neemt met een handdruk en een vette cheque, als ik het geld al zou hebben. Maar ik zal u één ding vertellen - er is iets dat ik wèl heb: ik heb een alibi.’
‘Werkelijk,’ zei ik. De scepsis in mijn stem kon hem moeilijk ontgaan.
‘Werkelijk,’ zei hij. ‘Het is niet waterdicht, maar het is behoorlijk stevig.’
‘Waarom is dat tijdens het vorige proces dan niet ter sprake gekomen? Ik heb de verslagen gelezen. Ik kan me niet herinneren dat daarin gewag werd gemaakt van een alibi.’
‘Nou, dan moet u misschien de verslagen nog maar eens doorlezen, want het staat er toch echt in. Een getuigenverklaring van een zekere Angeloni, dat ik me op kilometers afstand van de plaats van de misdaad bevond.’
‘En de verdediging heeft u zelf niet opgeroepen om te getuigen?’
Hij schudde het hoofd. ‘Dat wilde Foss niet. Hij wilde niet dat de officier van justitie me aan een kruisverhoor zou onderwerpen en later bleek dat hij het slim gespeeld had. Hij zei dat het “contraproductief” zou zijn als ik zelf zou getuigen. Jezus, misschien dacht hij wel dat ik de jury tegen me in het harnas zou jagen als ik plaats nam in de getuigenbank.’
‘Waarom vertelt u het aan mij?’
‘Om te proberen een eind aan deze zaak te maken voordat het proces begint. De meter tikt door. Ik heb niet veel tijd meer. Mijn enige kans is ervoor te zorgen dat Lonnie Kingman weet hoe de kaarten geschud zijn. Misschien kan hij met Voigt praten en hem overreden om de aanklacht in te trekken.’
‘Laat Foss dan met Lonnie praten! Daar zijn advocaten toch voor!’
‘Dat heb ik hem gevraagd. Die vent houdt me volgens mij alleen maar aan het lijntje. Ik heb besloten om hem verder maar te passeren.’
‘Dus u tipt mij over de verdediging van uw eigen advocaat?’
‘Inderdaad.’
‘Hebt u zelfmoordneigingen?’
‘Ik heb u gezegd dat ik wanhopig ben. Ik kan dit niet nog eens doormaken. U hoeft mij niet op mijn woord te geloven. Controleert u zelf de feiten maar,’ zei hij. ‘Wilt u nog horen wat ik te zeggen heb of niet?’
Wat ik wilde, was mijn voorhoofd tot bloedens toe tegen het stuurwiel bonken. Misschien zou de pijn me helpen mijn denkproces weer op orde te krijgen. Maar ik moest toegeven dat hij me aan de haak had. Al zou ik alleen maar de strategie van Herb Foss te weten komen, dan kon Lonnie daar zijn voordeel mee doen, nietwaar? ‘Jezus, okay dan. Vertelt u het maar,’ zei ik.