17
Dr. Dunne kwam volledig gekleed uit de badkamer tevoorschijn. Hij droeg een donkergroene pantalon met een witte riem, een groen-roze geruit sporthemd, witte instappers, roze sokken. Hij had een dikke bos wit haar, nog vochtig, recht achterover gekamd. Zijn ronde gezicht was dieproze, met zeer blauwe ogen onder borstelige witte wenkbrauwen. Hij was ongeveer één meter vijfentachtig lang en woog zo’n vijftig pond te veel, ongetwijfeld veroorzaakt door overvloedig eten en drinken, welk gewicht hij voor zich uitdroeg als een zwangerschap van zes maanden. Hoe kwam het toch dat alle mannen in deze stad zo slecht in conditie waren?
Hij bleef plotseling staan toen hij me zag. ‘Ja, mevrouw,’ zei hij in antwoord op een vraag die ik hem nog niet gesteld had.
Ik liet mijn toon hartelijk klinken en deed me zo sympathiek mogelijk voor. ‘Hallo, dr. Dunne. Ik ben Kinsey Millhone,’ zei ik, terwijl ik mijn hand uitstak. Hij reageerde met een nauwelijks merkbare handdruk.
‘De personeelsafdeling is verderop in de gang, maar we nemen op het ogenblik niemand aan. Het hotel gaat pas weer op 1 april open.’
‘Ik ben niet op zoek naar werk. Ik heb wat inlichtingen nodig over een voormalige patiënte van u.’
Zijn ogen namen die typische beroepsgeheimuitdrukking aan. ‘En wie mag dat dan wel zijn?’
‘Jean Timberlake.’
Zijn lichaamstaal schakelde over op een code die ik niet kende. ‘Bent u van de politie?’
Ik schudde het hoofd. Ik ben privédetective, in dienst van -’
‘Dan kan ik u niet helpen.’
‘Hebt u er bezwaar tegen als ik ga zitten?’
Hij staarde me uitdrukkingloos aan. Het was duidelijk dat hij er zonder meer van uitging dat zijn woord wet was. Waarschijnlijk had hij nog nooit te maken gehad met opdringerige types als ik. Hij werd van het gewone volk afgeschermd door zijn receptioniste, zijn laborante, zijn assistente, zijn administratief medewerkster, zijn boodschappendienst, zijn echtgenote - een leger van vrouwen die Dokter beschermden tegen de boze buitenwereld. ‘Ik ben bang dat u me niet helemaal begrepen heeft, juffrouw Millhone. Er valt niets te bespreken.’
‘Het spijt me dat te horen,’ zei ik op effen toon. ‘Ik probeer erachter te komen wie haar vader is.’
‘Wie heeft u hier binnengelaten?’
‘De receptioniste heeft zojuist met uw vrouw gesproken,’ zei ik, hetgeen wel waar was maar nergens op sloeg.
‘Jongedame, ik moet u vragen om te vertrekken. Ik ben absoluut niet van plan om u inlichtingen te verstrekken over de Timberlakes. Ik ben jarenlang huisarts van het gezin geweest.’
‘Dat begrijp ik wel,’ zei ik. ‘Ik vraag u ook niet om de vertrouwensrelatie tussen arts en patiënt te schenden -’
‘Dat doet u nu juist wèl!’
‘Dr. Dunne, ik ben op zoek naar iemand die mogelijk een moord op zijn geweten heeft. Ik weet dat Jean een onwettig kind was. Ik heb een kopie van de geboorteakte, waarop vermeld staat dat de vader onbekend was. Ik zie geen enkele reden om die man te beschermen, als u weet wie het was. Als u het niet weet, zegt u dat dan gewoon, dan bespaart dat ons allebei een hoop tijd.’
‘Het is een regelrechte schande, zoals u me hier lastig komt vallen! U hebt het recht niet om uw neus te steken in het verleden van dat arme kind. Excuseer,’ zei hij onheilspellend, terwijl hij naar de deur liep. ‘Elva!’ riep hij. ‘El!!’
Ik hoorde iemand vastberaden de gang door stampen. Ik legde een visitekaartje op de rand van zijn bureau. ‘Ik logeer in het Ocean Street Motel, als u mocht besluiten om me te helpen.’
Ik was al op weg naar de deur toen mevrouw Dunne verscheen. Ze had haar tenniskleding nog aan en er lag een blos op haar bleke wangen. Ik kon zien dat ze me herkende van mijn eerste bezoek aan het hotel. Mijn terugkeer werd niet begroet met de hartelijkheid waarop ik gehoopt had. Ze hield haar racket vast als een strijdbijl, de houten rand naar me toegekeerd. Ik deed een stap achteruit terwijl ik mijn blik strak op haar gericht hield. Normaal gesproken voel ik me niet zo gauw bedreigd door vrouwen met een paardenhoofd en dikke benen, maar ze had inmiddels de grens van mijn psychologische Lebensraum overschreden. Ze deed nog een stap naar voren en stond nu zo dichtbij dat ik haar adem kon ruiken, wat niet bepaald een aangename gewaarwording was.
‘Ik had gehoopt wat hulp te krijgen in verband met een bepaalde zaak, maar ik ben bang dat ik aan het verkeerde adres ben.’
‘Bel de politie,’ zei ze op effen toon tegen haar man.
Zonder enige waarschuwing hief ze het racket als een samoeraizwaard boven haar hoofd.
Ik deinsde achteruit toen het racket omlaag suisde. ‘Hé, dame! Kijk uit met dat ding!’ zei ik.
Ze haalde opnieuw naar me uit, en miste weer.
Ik had het racket in een reflex ontweken. ‘Hé! Hou daarmee op!’
Ze zwiepte het racket nogmaals mijn richting uit en miste mijn gezicht op een paar centimeter. Ik sprong achteruit. Dit was krankzinnig. Ik wilde lachen, maar het zwiepende geluid van het racket was zo angstaanjagend dat mijn maag zich samentrok. Ik danste achteruit terwijl ze op me afkwam. Ze mepte nogmaals tevergeefs. Haar gezicht had een uitdrukking aangenomen van fanatieke concentratie, de ogen fonkelend, de lippen enigszins geopend. Achter haar was ik me er vaag van bewust dat dr. Dunne het hele gebeuren met bezorgdheid gadesloeg.
‘Elva, zo is het genoeg,’ zei hij.
Ik geloofde niet dat ze hem gehoord had, en als ze hem wèl gehoord had trok ze zich daar niets van aan. Het racket kwam zijdelings op me af, ditmaal gehanteerd als houthakkersbijl. Ze verplaatste haar gewicht en probeerde het twee keer snel achtereen met een diagonale houw.
Zwiep, zwiep!
Ze miste me op een haartje na, en alleen maar omdat ik zo snel was. Ze was volkomen geobsedeerd en ik was bang dat als ik me omdraaide om er vandoor te gaan, ze me op mijn achterhoofd zou raken. Als je zo’n klap krijgt, mensen, betekent dat bloed. Niet dodelijk, maar je kan het toch beter zien te vermijden.
Weer ging het racket omhoog. De houten rand kwam als een valbijl naar beneden, te snel om te ontwijken ditmaal. Ik ving de klap op met mijn linker onderarm, die ik instinctief omhoog had gebracht om mijn gezicht te beschermen. Het racket raakte mijn arm met een krakend geluid. De klap schoot als een hete flits door mijn arm. Ik kan niet eens zeggen dat ik pijn voelde. Het was meer een schok voor mijn psyche die een uitbarsting van agressie bij me ontketende.
Ik raakte haar met de rug van mijn hand recht op haar mond en ze tuimelde achterover tegen haar man aan. Ze vielen allebei op de grond met een gezamenlijke kreet van schrik. Ik greep haar met een door razernij gevoede kracht bij haar tennisshirt en rukte haar overeind. Zonder erbij na te denken haalde ik uit en hoorde het smakkende geluid toen mijn vuist haar gezicht raakte.
Iemand greep mijn arm van achteren beet. De receptioniste hield me vast terwijl ze onsamenhangend gilde. Met mijn linkerhand had ik nog altijd Elva’s shirt beet. Ze probeerde zich met woest zwaaiende armen los te rukken terwijl ze met wijd opengesperde ogen piepte van angst.
Ik hervond mijn zelfbeheersing en liet mijn vuist zakken. Ze kraaide van opluchting en staarde me verbijsterd aan. Ik weet niet wat ze in mijn gezicht gezien had, maar ik wist wel wat ik in het hare had gezien. Ik voelde me duizelig van de macht, een geluksgevoel dat me doorstroomde als zuivere zuurstof. Een knokpartij heeft op een of andere manier iets stimulerends en bevrijdends, iets dat het lichaam injecteert met een oeroude sensatie - een gevoel van euforie met een soms dodelijk effect. Een klap in het gezicht is zo ongeveer de allergrootste belediging die je iemand kunt aandoen, en het valt niet te voorspellen welke reactie je daarmee uitlokt. Ik heb onbeduidende caféruzies zien ontaarden in moord en doodslag vanwege een oorvijg.
Haar mond begon al op te zwellen, haar tanden zagen rood van het bloed. De vrolijkheid die zich van me meester maakte bij dat schouwspel, ebde ook even snel weer weg. Nu voelde ik de pijn in mijn arm kloppen en ik boog me kreunend voorover. De kneuzing was een scherpe blauwe verticale striem, vuurrood aan de randen. Ik zou bijna zweren dat ik een zwelling zag waar de snaar over de rand van het racket gespannen was. Gemolesteerd door een boosaardige tennismaniak. Het was allemaal zo verdomde stom. Nog een geluk dat ik haar niet gestoord had bij een rondje golf. Ze zou me met een van haar clubs tot pulp hebben geslagen. Mijn knokkels prikten waar de huid gebarsten was. Ik hoopte dat ze op tijd haar hondsdolheidinjectie had gehad.
Elva begon hartverscheurend te huilen, alsof zij het zielige slachtoffer was, terwijl zij het was die geprobeerd had om mij toe te takelen! Ik voelde een vlaag van woede en ik zou haar met liefde en plezier opnieuw te lijf zijn gegaan, maar de simpele waarheid was dat ik pijn leed, en de behoefte om voor mezelf te zorgen had voorrang. Dr. Dunne leidde zijn vrouw zijn spreekkamer binnen. De receptioniste in de oranje blazer scharrelde achter hen aan terwijl ik tegen de muur leunde om weer op adem te komen. Misschien belde hij de politie wel, maar dat kon me niet zoveel schelen.
Even later kwam de dokter terug, overlopend van sussende verontschuldigingen en bezorgde adviezen. Ik wilde daar alleen maar zo snel mogelijk vandaan, maar hij stond er op mijn arm te onderzoeken, me de verzekering gevend dat hij niet gebroken was. Jezus, dacht die vent soms dat ik achterlijk was? Natuurlijk was-ie niet gebroken. Hij bracht me naar het ziekenzaaltje van het hotel waar hij mijn bloedende hand schoonmaakte. Hij maakte zich duidelijk zorgen en dat interesseerde me meer dan al het andere wat er tot nu toe was voorgevallen.
‘Het spijt me dat u en Elva ruzie hebben gekregen.’ Hij depte een prikkend ontsmettingsmiddel op mijn hand, terwijl zijn blik even naar mijn gezicht schoot om te zien of ik zou reageren.
Ik zei: ‘U weet hoe dat gaat met vrouwen. Om het minste of geringste vliegen we elkaar in de haren.’ De ironie was klaarblijkelijk niet aan hem besteed.
‘Ze probeert me te beschermen. Ik weet zeker dat ze niet de bedoeling had om u kwaad te doen. Ze was zo van streek, dat ik haar een kalmeringsmiddel heb moeten toedienen.’
‘Ik hoop dat u al uw gereedschappen achter slot en grendel bewaart. Ik moet er niet aan denken wat die dame met een schroefsleutel zou kunnen uitrichten.’
Hij begon zijn eerstehulpspullen op te bergen. ‘Ik denk dat we het incident maar het beste kunnen vergeten.’
‘Dat kunt u makkelijk zeggen,’ zei ik. Ik boog en strekte mijn rechterhand, vol bewondering voor de manier waarop de zwachtel de kloof in mijn knokkel omsloot die veroorzaakt was door Elva’s voortanden. ‘Ik neem aan dat u me nog steeds geen inlichtingen wilt verstrekken over Jean Timberlake?’
Hij was naar de wastafel aan de andere kant van het vertrek gelopen en waste nu zijn handen, zijn rug naar me toegekeerd. ‘Ik heb haar die dag gezien,’ zei hij toonloos. ‘Dat heb ik destijds ook tegen de politie gezegd.’
‘De dag dat ze vermoord werd?’
‘Ja. Ze kwam naar mijn spreekkamer toen ze het resultaat van haar zwangerschapstest had gekregen.’
‘Waarom had ze ù die test eigenlijk niet laten doen?’
‘Dat zou ik u niet kunnen zeggen. Misschien geneerde ze zich voor de situatie waarin ze verzeild was geraakt. Ze zei dat ze de arts in Lompoc gesmeekt had om haar te aborteren. Hij had geweigerd en ik was de volgende op haar lijst.’
Hij droogde zijn handen grondig af en hing de handdoek weer aan het rek.
‘En u weigerde ook?’
‘Natuurlijk.’
‘Waarom “natuurlijk”?’
‘Nog afgezien van het feit dat in die tijd abortus strafbaar was, het is iets waarmee ik me nooit zou inlaten. Haar moeder had een buitenechtelijke zwangerschap overleefd. Er was geen enkele reden waarom dit meisje niet hetzelfde had kunnen doen. Het is niet het einde van de wereld, hoewel zij daar anders over scheen te denken. Ze zei dat het haar leven zou verwoesten, maar dat was natuurlijk flauwekul.’
Onder het praten maakte hij een kast open en haalde een grote pot vol pillen tevoorschijn. Hij schudde er vijf in een wit envelopje dat hij me toestak.
‘Wat zijn dat voor pillen?’
‘Tylenol met codeïne.’
Ik kon me niet voorstellen dat ik pijnstillers nodig zou hebben, maar ik stopte het envelopje in mijn handtas. In mijn branche loop je nogal eens klappen op. ‘Hebt u Jeans moeder verteld wat er aan de hand was?’
‘Jammer genoeg niet. Jean was minderjarig en ik had eigenlijk haar moeder moeten inlichten, maar ik beloofde haar dat ik de zaak onder ons zou houden. Nu zou ik willen dat ik mijn mond had opengedaan. Misschien dat alles dan anders gelopen was.’
‘En u hebt geen idee wie de vader van Jean was?’
‘Ik zou wat ijs op die arm doen,’ zei hij. ‘Als de zwelling niet verdwijnt, komt u dan nog even terug. In mijn spreekkamer, als u dat niet bezwaarlijk vindt. Ik breng u niets in rekening.’
‘Heeft ze u ook maar enige indicatie gegeven met wie ze een relatie onderhield?’
Dr. Dunne verliet het vertrek zonder nog een woord te zeggen.
Ik diepte een shirt met lange mouwen op van de achterbank van mijn auto en trok dat over mijn T-shirt aan zodat de regenboogkleurige kneuzing op mijn arm niet te zien was. Ik bleef even zitten, mijn hoofd rustend tegen de rugleuning, en probeerde mijn krachten te verzamelen voor hetgeen me nog te wachten stond. Ik was hondsmoe. Het was pas vier uur en ik voelde me alsof de dag eindeloos had geduurd. Er waren zoveel dingen die me dwars zaten. Tap met zijn jachtpatronen die geladen waren met steenzout. De 42.000 dollar die in het niets verdwenen schenen te zijn.
Iemand was aan het manoeuvreren, iemand die op en neer sloop als een vage gestalte in de mist. Ik had af en toe een glimp opgevangen, maar ik kon met geen mogelijkheid het gezicht identificeren. Ik ging overeind zitten en startte de wagen. Ik reed terug naar de stad om met Royce te gaan praten. Ik vond het ziekenhuis aan Johnson Street, slechts een paar blokken verwijderd van de high school. Het was een log, onopvallend gebouw, dat beslist niet in aanmerking kwam voor een architectuurprijs.
Royce lag op de afdeling chirurgie. De zolen van mijn laarzen piepten zachtjes op de glanzende vinyltegels. Ik liep langs de verpleegsterskamer en volgde de kamernummers. Niemand besteedde enige aandacht aan me terwijl ik door de gang liep, mijn blik afwendend als ik een open deur passeerde. De zieken, de gewonden en de stervenden hebben toch al zo weinig privacy. Uit mijn ooghoeken zag ik dat de meesten van hen in bed lagen, temidden van vazen met bloemen en opengevouwen beterschapskaarten, hun tv-toestellen aan. Ik rook boontjes. Ik vind ziekenhuizen altijd naar blikgroenten ruiken.
Ik kwam bij de kamer van Royce. Ik bleef even voor de deur staan en schakelde mijn gevoelens uit. Ik ging naar binnen. Royce lag te slapen. Hij zag eruit als een gevangene, met de zijkanten van zijn bed omhooggeschoven en een infuus dat hem als het ware aan een metalen standaard vastketende. Een lichtblauw plastic zuurstofkapje zat over zijn neus. Het enige geluid was de adem die met regelmatige tussenpozen tussen zijn lippen door fladderde. Ze hadden zijn gebit uitgedaan. Ik stond naast het bed en keek op hem neer. Hij had getranspireerd en zijn witte haar hing in lange sluike slierten over zijn voorhoofd. Zijn handen lagen met de palmen naar boven op de lakens, groot en ruw, met vingers die af en toe krampachtig bewogen. Droomde hij, net als een hond, over de eeuwige jachtvelden? Over een maand zou hij dood zijn, deze kortaangebonden massa protoplasma die gedreven werd door talloze irritaties, door dromen, door onvervulde wensen. Ik vroeg me af of hij nog lang genoeg zou leven om datgene te krijgen wat hij het liefst van alles wilde - zijn zoon, Bailey, wiens lot hij in mijn handen had gelegd.