9

Tegen de tijd dat we terug waren in het motel, was Royce een instorting nabij en ik moest hem in bed helpen. Ann en Ori hadden het nieuws gehoord in de wachtkamer van de dokter en waren onmiddellijk terug naar huis gereden, waar ze even na ons aankwamen. Bailey Fowler werd omschreven als ‘een ontsnapte moordenaar, vermoedelijk gewapend en gevaarlijk.’ De straten van Floral Beach zagen er nu al verlaten uit, als na een of andere natuurramp. Ik kon bijna horen hoe overal deuren dichtgeslagen werden en kleine kinderen naar binnen werden gesleurd, terwijl oude dametjes van achter hun vitrage naar buiten gluurden. Hoe iemand het in zijn hoofd haalde om te denken dat Bailey gek genoeg zou zijn om terug te komen naar het huis van zijn ouders was me volstrekt onduidelijk. Bij de politie moest men dat als een reële mogelijkheid hebben beschouwd, want een geüniformeerde agent meldde zich bij het motel en voerde een lang en ernstig gesprek met Ann, zijn ene hand op de kolf van zijn revolver, ondertussen zijn ogen goed de kost gevend, op zoek (nam ik aan) naar een of andere aanwijzing dat de voortvluchtige zich ergens in het gebouw schuilhield.

Zodra de politiewagen vertrokken was, begonnen er ernstig kijkende vrienden te arriveren die ovenschotels meebrachten. Sommige van die mensen had ik in het gerechtsgebouw gezien en ik wist niet of hun komst ingegeven was door medeleven of door misplaatste sensatiezucht. Er kwamen twee dames, buurvrouwen, die aan me voorgesteld werden als juffrouw Emma en juffrouw Maude, zusters op leeftijd die Bailey al kenden vanaf de tijd dat hij nog in korte broek liep. Robert Haws, de dominee van de Baptistengemeente, maakte zijn opwachting samen met zijn vrouw June, evenals nog een andere vrouw die zich aan me voorstelde als mevrouw Burke, de eigenaresse van de wasserette twee straten verderop. Ze kwam alleen maar even langs, zei ze, om te zien of ze iets kon doen. Ik hoopte dat ze korting zou aanbieden op het gebruik van haar faciliteiten, maar dat idee scheen niet bij haar op te komen. Te oordelen naar de gelaatsuitdrukking van juffrouw Maude, was ze niet te spreken over de in de winkel gekochte diepvries kwarktaart die de dame van de wasserette met een opgewekt gezicht overhandigde. Juffrouw Maude en juffrouw Emma wisselden een blik die suggereerde dat dit niet de eerste keer was dat mevrouw Burke te koop liep met haar gebrek aan culinaire ijver. De telefoon bleef aan één stuk door rinkelen. Juffrouw Emma benoemde zichzelf tot telefoniste, nam gesprekken aan, noteerde namen en telefoonnummers voor het geval Ori zich later goed genoeg zou voelen om terug te bellen.

Royce weigerde om wie dan ook te ontvangen, maar Ori recipieerde vanuit haar bed en herhaalde eindeloos de omstandigheden waaronder ze het nieuws gehoord had, wat ze toen gedacht had, wanneer de feiten in hun volle omvang tot haar doorgedrongen waren, en hoe ze van ellende had liggen janken totdat de dokter haar een kalmerende injectie gegeven had. Wat er met Tap Granger was gebeurd, wat er met haar zoon te gebeuren stond, dat alles was slechts franje in ‘De Ori Fowler Show,’ waarin zijzelf de hoofdrol vertolkte.

Voordat ik mijn kans schoon zag om het vertrek uit te glippen, vroeg de dominee ons om samen met hem te bidden. Ik moet bekennen dat ik nooit geleerd heb om fatsoenlijk te bidden. Voor zover ik weet bestaat dat uit het vouwen van de handen en het plechtig buigen van het hoofd, zonder stiekem naar de andere bidders te gluren. Op zich heb ik niets tegen religieuze praktijken. Ik heb er alleen moeite mee als anderen mij hun overtuiging willen opdringen. Als er Jehova’s Getuigen aan de deur komen, vraag ik ze altijd eerst naar hun adres en beloof ze dat ik later in de week langs kom om ze met mijn opvattingen lastig te vallen.

Terwijl de dominee bij God een goed woordje deed voor Bailey Fowler, trok ik me geestelijk terug en bestudeerde ondertussen zijn echtgenote. June Haws was in de vijftig, hooguit één meter vijftig lang en, evenals veel vrouwen in haar gewichtsklasse, bestemd om een zittend leven te leiden. In haar blootje was ze waarschijnlijk spierwit, met over haar hele lijf vetkussentjes. Ze droeg witte katoenen handschoenen met een of ander geelbruin zalfje erin, dat je bij de polsen kon zien. Als je haar gezicht buiten beschouwing liet, had ze het soort ledematen dat je zou kunnen aantreffen in een medisch tijdschrift, ter illustratie van een bijzonder kwaadaardige vorm van uitslag en eczeem.

Toen dominee Haws’ eindeloze gebed dan toch tot een eind gekomen was, verontschuldigde Ann zich en verdween naar de keuken. Het was duidelijk dat haar vertoon van gedienstigheid feitelijk een middel was om als het maar even kon te ontsnappen. Ik liep achter haar aan en hielp haar kopjes en schotels klaar te zetten en koekjes te rangschikken op schalen waar papieren servetten op lagen, terwijl zij de grote roestvrij stalen koffiekan tevoorschijn haalde die gewoonlijk in het kantoortje stond. Op het aanrecht zag ik een tonijncasserole, bestrooid met verkruimelde chips, een ovenschotel met gehakt en mie, en twee gelatinepuddingen (één kersen en fruitcocktail, één citroen met geraspte wortel). Ann vroeg me om die laatste twee in de koelkast te zetten. Er was pas anderhalf uur verstreken sinds Bailey’s spectaculaire vlucht uit het gerechtsgebouw. Ik dacht niet dat gelatine zo snel kon opstijven, maar die christelijke dames kenden waarschijnlijk trucs met ijsblokjes waardoor ze speciaal voor dit soort gelegenheden in recordtijd salades en desserts konden leveren. Ik stelde me een hoofdstuk voor in het kerkelijk kookboek voor Snelle Hapjes Bij Plotseling Overlijden... met gebruikmaking van ingrediënten die men voorhanden had in geval van een tragedie.

‘Kan ik ergens mee helpen?’ vroeg June Haws in de deuropening. Met haar katoenen handschoenen zag ze eruit als een slippendrager, misschien wel voor iemand die kort geleden aan dezelfde huidziekte was overleden. Ik zette een schaal met koekjes opzij en trok een stoel tevoorschijn zodat ze kon gaan zitten.

‘O, niet voor mij, liefje,’ zei ze. ‘Ik zit nooit. Waarom laat je mij het niet overnemen, Ann, dan kan jij even gaan zitten.’

‘Het gaat best,’ zei Ann. ‘Als jij moeder een beetje af kunt leiden, zodat ze niet voortdurend aan Bailey denkt, dan zijn we al heel erg geholpen.’

‘Haws leest op dit moment met haar uit de Bijbel. Ongelooflijk wat die vrouw heeft moeten doormaken. Het is werkelijk hartverscheurend. Hoe is het met je vader? Gaat het een beetje met hem?’

‘Ach, het is natuurlijk wel een schok voor hem geweest.’

‘Natuurlijk. Die arme man.’ Ze keek naar mij. ‘Ik ben June Haws. Ik geloof niet dat we al kennis hebben gemaakt.’

Ann zei: ‘Neem me niet kwalijk, June. Dit is Kinsey Millhone. Kinsey is de privédetective die vader in de arm genomen heeft.’

Privédetective?’ zei ze ongelovig. ‘Ik heb nooit geloofd dat die werkelijk bestonden, behalve in tv-series.’

‘Prettig kennis te maken,’ zei ik. ‘Ik ben bang dat ons werk niet zo opwindend is als op de televisie.’

‘Nou, ik mag hopen van niet. Al die vuurgevechten en wilde achtervolgingen? Het bloed stolt me gewoon in de aderen! Het lijkt me geen passend beroep voor zo’n aardig meisje.’

‘Ik ben niet zo aardig,’ zei ik bescheiden.

Ze lachte, want ze dacht ten onrechte dat ik een grapje maakte. Ik vermeed een mogelijke verdere discussie door een schaal met koekjes op te pakken. ‘Ik zal deze even naar binnen brengen,’ mompelde ik terwijl ik op weg ging naar de woonkamer.

In de hal hield ik mijn pas in. Wat een dilemma: bijbellezing in het ene vertrek en een niet aflatende stroom gemeenplaatsen in het andere. In de deuropening aarzelde ik even. De directeur van de high school, Dwight Shales, was gearriveerd terwijl ik in de keuken was, maar hij was in gesprek met juffrouw Emma en scheen me niet op te merken. Ik glipte zo onopvallend mogelijk de woonkamer binnen en overhandigde de koekjesschaal aan juffrouw Maude, waarna ik mezelf excuseerde en in de richting van het kantoortje liep. Dominee Haws was een verontrustende passage uit het Oude Testament aan het voordragen vol belegeringen, pestilentiën, vraatzuchtige sprinkhanen en andere rampen. Daarmee vergeleken moest Ori’s beproeving tamelijk draaglijk hebben geleken, wat waarschijnlijk ook precies de bedoeling was.

Ik ging naar mijn kamer. Het was bijna twaalf uur en ik had zo’n vermoeden dat de aanwezigen rond zouden blijven hangen tot iemand hen een warme lunch zou aanbieden. Met een beetje geluk kon ik via de buitentrap wegglippen en in mijn auto zitten voordat iemand in de gaten had dat ik verdwenen was. Ik waste mijn gezicht en haalde een kam door mijn haar. Ik legde mijn jack over mijn arm en had mijn hand al op de deurknop toen er geklopt werd. Heel even verscheen het beeld van Dwight Shales voor mijn geestesoog. Misschien had de inspecteur hem het groene licht gegeven om met me te praten. Ik deed de deur open.

Dominee Haws stond in de gang. ‘Ik hoop dat u het me niet kwalijk neemt,’ zei hij. ‘Ann dacht dat u waarschijnlijk wel op uw kamer zou zijn. Ik heb nog geen gelegenheid gehad om me aan u voor te stellen. Ik ben Robert Haws van de Baptistengemeente hier in Floral Beach.’

‘Hoe maakt u het?’

‘Prima, dank u. Mijn vrouw, June, vertelde me dat ze zojuist zo’n prettig gesprek met u had gehad. Ze kwam met de suggestie dat u er misschien wel voor zou voelen om vanavond in de kerk mee te doen met ons Bijbelstudiegroepje.’

‘Wat aardig,’ zei ik. ‘Eerlijk gezegd weet ik op dit moment nog niet of ik vanavond in de stad ben, maar ik stel de uitnodiging zeer op prijs.’ Ik geneer me om het toe te geven, maar ik betrapte me er op dat ik hetzelfde ongedwongen, hartelijke toontje aansloeg dat ze allemaal tegenover elkaar gebruikten.

Net als zijn vrouw leek dominee Haws me in de vijftig, maar het ouder worden ging hem aanmerkelijk beter af dan haar. Hij had een rond gezicht, niet onaantrekkelijk, maar een beetje sullig; bril met dubbelfocuslenzen, rossig haar met hier en daar wat grijs, keurig verzorgd, vermoedelijk met behulp van een beetje stylingschuim.

Hij droeg een stemmig geruit kostuum en een zwart overhemd met een priesterboord die voor een protestant een tikje gekunsteld aandeed. Volgens mij droegen Baptisten zulk soort dingen niet. Hij had de ongedwongen charme van iemand die zijn hele volwassen leven lang vrome complimenten in ontvangst had genomen.

We gaven elkaar een hand. Hij hield de mijne even vast en gaf er zachtjes klopjes op, terwijl hij uitgebreid christelijk oogcontact maakte. ‘Ik heb begrepen dat u uit Santa Teresa komt. Ik vraag me af of u Millard Alston kent, van de Baptistengemeente in Colgate. We hebben samen op het seminarie gezeten. Ik vertel u maar liever niet hoe lang dat geleden is.’

Ik werkte mijn hand los uit zijn vochtige greep terwijl ik vriendelijk bleef glimlachen. ‘De naam komt me niet bekend voor. Maar ik kom daar ook niet zo vaak in de buurt.’

‘Bij welke kerk bent u aangesloten? U gaat me hoop ik toch niet vertellen dat u methodist bent?’ Hij zei het met een lachje, om duidelijk te maken wat een origineel gevoel voor humor hij had.

‘Geen sprake van,’ zei ik.

Hij keek in de kamer achter me. ‘Reist u samen met uw man?’

‘Eh, nee. Momenteel niet.’ Ik keek op mijn horloge. ‘O jeetje. Is het al zo laat.’ Het ‘jeetje’ bleef bijna in mijn strot steken, maar hij scheen er geen aanstoot aan te nemen.

Hij stak zijn handen in zijn zakken en nam een wat nonchalanter houding aan. ‘Wat jammer dat u zo vlug weer weg moet. Als u aanstaande zondag in Floral Beach bent, kunt u misschien de dienst van elf uur bijwonen en daarna de lunch met ons gebruiken. June kookt niet meer zelf vanwege haar kwaal, maar we zouden het op prijs stellen als u onze gast zou willen zijn in het Apple Farm Restaurant.’

‘Tjonge. Dat lijkt me enig, maar ik betwijfel of ik er in het weekend nog ben. Misschien een andere keer.’

‘Nou, het valt niet mee om u te strikken,’ zei hij. Hij maakte een enigszins geïrriteerde indruk en ik vermoedde dat hij niet gewend was dat zijn zalvende avances afgewezen werden.

‘Dat klopt,’ zei ik. Ik trok mijn jack aan terwijl ik de gang in stapte. Dominee Haws deed een stapje opzij, maar hij stond nog steeds dichter bij me in de buurt dan me lief was. Ik trok de deur achter me dicht en controleerde of hij op slot zat. Ik liep naar de trap en hij liep achter me aan.

‘Sorry dat ik me zo moet haasten, maar ik heb een afspraak.’ Ik had de ongedwongen hartelijke toon tot een minimum teruggebracht.

‘Dan zal ik u niet langer ophouden.’

Toen ik nog eens omkeek stond hij boven aan de buitentrap en keek op me neer met een kille blik die in tegenspraak was met zijn ogenschijnlijke vriendelijkheid. Ik startte mijn auto en wachtte daarna op de parkeerplaats totdat ik hem langs had zien lopen, op weg naar de Fowlers. Het idee dat hij tijdens mijn afwezigheid in de buurt van mijn kamer rondhing stond me niet aan.

Ik reed een kilometer over de tweebaansweg die de verbinding vormde tussen Floral Beach en de snelweg, die een paar kilometer verderop liep. Ik kwam bij de ingang van het Eucalyptus Kuurhotel en reed het parkeerterrein op. De brochure in het kantoortje van het motel vermeldde dat de zwavelbronnen laat in de negentiende eeuw ontdekt waren door twee mannen die naar olie boorden. In plaats van de geplande boortorens werd er een kuuroord gebouwd, dat dienst deed als therapeutisch centrum voor ziekelijke inwoners van Californië die per trein arriveerden en uitstapten op het stationnetje aan de overkant van de weg. Een staf van artsen en verpleegsters stond de patiënten bij die konden kiezen uit een verscheidenheid aan kuren, waaronder modderbaden, kruidenbehandelingen en hydro-elektrische therapie. Het kuuroord had een korte bloeiperiode beleefd en raakte daarna in onbruik tot in de jaren dertig, toen het huidige hotel op het terrein gebouwd werd. Een tweede opleving vond plaats in het begin van de jaren zeventig, toen kuuroorden weer in de mode kwamen. Nu konden de gasten, naast de ongeveer vijftig warmwaterbaden die her en der over de heuvelhelling verspreid lagen in de schaduw van eiken en eucalyptusbomen, gebruik maken van tennisbanen, een verwarmd zwembad en aerobicscursussen, en ook werd er een compleet programma aangeboden dat bestond uit gelaatsverzorging, massage, yogalessen en voedingsadviezen.

Het hotel zelf was een gebouw van twee verdiepingen, een merkwaardig testament van de architectuur van de dertiger jaren, art deco-Spaans, compleet met torentjes, ronde hoeken en uit glasblokken opgetrokken wanden. Ik liep naar het kantoor via een overkapt wandelpad, waar de lucht kil was doordat het zonlicht er niet doordrong. Van dichtbij vertoonde het pleisterwerk van het gebouw lelijke barsten die vanaf de fundering omhoog kronkelden in de richting van de terracotta dakpannen die in de loop der jaren de kleur van kaneel hadden aangenomen. De zwavelgeur van de bronnen vermengde zich met de vochtige lucht van natte bladeren. Het geheel riep het beeld bij me op van verborgen lekkages, van iets dat in de bodem sijpelde, en ik vroeg me af of er hier later misschien vaten met giftig afval opgegraven zouden worden.

Ik besloot om even snel rond te kijken en beklom een steile houten trap die achter het hotel tegen de heuvelhelling aangebouwd was. Op regelmatige afstand van elkaar bevonden zich prieeltjes die elk voorzien waren van een warmwaterbad dat verzonken was in een houten platform. Verweerde houten schuttingen stonden op strategische plekken om de baders aan het oog van de andere gasten te onttrekken. Elk prieeltje had een naam, misschien om een of andere toewijzingsprocedure in het kantoor beneden te vergemakkelijken. Ik kwam langs Sereniteit, Meditatie, Zonsondergang en Vrede, terwijl ik me met een onbehaaglijk gevoel realiseerde hoezeer de namen leken op die van de ‘rustkamers’ van bepaalde begrafenisondernemingen waar ik wel eens op bezoek was geweest. Twee van de baden waren leeg, overdekt met gevallen bladeren. Bij een ander bad lag er een ondoorschijnend plastic vel als een huid op het wateroppervlak. Ik daalde de trap weer af, dankbaar dat ik geen potentiële klant was voor zo’n warme weekbeurt.

Bij het hotel stapte ik via een glazen klapdeur de receptieruimte binnen. De hal zag er iets uitnodigender uit, maar het geheel maakte nog altijd de indruk van een jongerenhotel dat met geldgebrek te kampen had. Op de vloer lag een mozaïek van zwarte en witte tegels en de geur van schoonmaakmiddelen deed vermoeden dat er kort tevoren een natte zwabber overheen was gehaald. Ergens ver weg in het gebouw hoorde ik de holle echo’s van een binnenbad waar een vrouw met een Duits accent op autoritaire toon riep: ‘Spreid! Sluit! Spreid! Sluit!’ Haar commando’s werden begeleid door een traag geplons dat visioenen opriep van het logge paren van een koppel waterbuffels.

‘Kan ik u ergens mee van dienst zijn?’

De receptioniste was tevoorschijn gekomen uit een klein kantoortje achter me. Ze was lang, grofgebouwd, een van die vrouwen die hun kleren waarschijnlijk kochten op de afdeling ‘grote maten’ van dameskledingzaken. Ze moest achter in de veertig zijn, met asblond haar, vrijwel witte wimpers en een bleke, gave huid. Ze had grote handen en voeten en de veterschoenen die ze droeg waren van het type dat je ook wel ziet bij gevangenbewaarsters.

Ik overhandigde haar mijn visitekaartje en stelde me voor. ‘Ik ben op zoek naar iemand die zich Jean Timberlake nog herinnert.’

Ze bleef me met een uitdrukkingloos gezicht strak aankijken. ‘Dan kunt u het beste met mijn man, dr. Dunne praten. Jammer genoeg is hij er momenteel niet.’

‘Kunt u me zeggen wanneer hij terug wordt verwacht?’

‘Dat weet ik niet precies. Als u uw telefoonnummer achterlaat, zal ik hem vragen of hij u belt zodra hij terugkomt.’

We keken elkaar recht in de ogen. Die van haar waren donkergrijs, als een winterhemel vlak voordat het begint te sneeuwen. ‘En u?’ zei ik. ‘Hebt u het meisje persoonlijk gekend?’

Het bleef even stil. Toen, bedachtzaam: ‘Ik wist wie ze was.’

‘Ik heb begrepen dat ze hier in dienst was ten tijde van haar dood.’

‘Ik geloof niet dat dit iets is dat we hier moeten bespreken’ - ze keek op het kaartje - ‘juffrouw Millhone.’

‘Maar waarom niet? Is er soms een probleem?’

‘Als u me vertelt waar u te bereiken bent, zal ik mijn man vragen om contact met u op te nemen.’

‘Kamer tweeëntwintig in het Ocean Street Motel in -’

‘Ik weet waar het is. Hij zal u zeker bellen als hij tijd heeft.’

‘Prima. Dat bespaart ons al dat gedoe met dagvaardingen.’

Dat was natuurlijk bluf, en misschien vermoedde ze dat ook wel, maar ik zag met genoegen dat er een blos over haar wangen trok. ‘Ik neem wel weer contact op als ik niets van hem mocht horen,’ zei ik.

Pas toen ik weer bij de auto stond, herinnerde ik me wat ik over de eigenaars had gelezen in de brochure die ik had gezien. Dr. Joseph Dunne en zijn vrouw hadden het hotel gekocht in hetzelfde jaar dat Jean Timberlake gestorven was.